ARTEMIS
(A̱rtemis).
In de Griekse mythen de maagdelijke godin van de jacht, door de Romeinen Diana genoemd. Volgens de klassieke mythologie was Artemis de dochter van Zeus en de tweelingzuster van Apollo. Zij werd uit een overspelige verhouding tussen Zeus en Leto geboren. Gewapend met boog en pijlen, wordt zij op de jacht naar wild, vooral op herten, afgebeeld. Haar aanbidders geloofden dat zij niet alleen zo nu en dan plagen zond, maar dat zij ook haar macht aanwendde om de dood te veroorzaken. Bovendien werd haar geneeskracht toegeschreven, en zij werd als de beschermster van zowel jonge mensen als jonge dieren beschouwd.
Hoewel de Grieken de Artemis van Efeze, die in geheel Klein-Azië werd vereerd, met hun eigen Artemis vereenzelvigden, heeft ze weinig met de bovenbeschreven Griekse godin van de klassieke mythologie gemeen (Hand. 19:27). De Efezische Artemis was een vruchtbaarheidsgodin, die met vele borsten, een torenvormige kroon en een soort nimbus of stralenkrans achter haar hoofd werd afgebeeld. De mummieachtige onderste helft van haar lichaam was met verscheidene symbolen en dieren versierd.
De in Efeze vereerde Artemis is nauw in verband gebracht met bekende godinnen van andere volken, en men veronderstelt dat zij een gemeenschappelijke oorsprong hebben. In A Dictionary of the Bible, onder redactie van James Hastings, Deel I, bladzijde 605, staat: „Artemis vertoont zo veel overeenkomst met de Frygische Cybele en met andere vrouwelijke belichamingen van de goddelijke macht in Aziatische landen, zoals de Kappadocische Ma, de Fenicische Astarte of Astoreth, de Syrische Atargatis en Mylitta, dat men gevoeglijk kan aannemen dat zij allen slechts variaties van één oorspronkelijke religieuze voorstelling zijn, die in verschillende landen op grond van verscheidene ontwikkelingen naar gelang van de plaatselijke omstandigheden en het nationale karakter, op diverse manieren werden afgebeeld.”
In de oudheid gold de tempel van de Artemis van Efeze als een van de zeven wereldwonderen. Het was een imposant gebouw dat uit ceder- en cipressehout, wit marmer en goud was opgetrokken. Deze tempel werd als zo heilig beschouwd dat men daar zonder angst voor diefstal schatten kon bewaren, en misdadigers konden binnen een straal van zo’n 200 m rondom de tempel asiel vinden, alhoewel deze afstand op verschillende tijden aanzienlijk varieerde. In deze tempel diende een groot aantal maagdelijke priesteressen en eunuchpriesters. Gehuwde vrouwen was het betreden van de tempel op straffe des doods verboden.
Ter gelegenheid van de grote feesten, die in de maand Artemision (maart/april) werden gehouden, kwamen wel 700.000 bezoekers uit geheel Klein-Azië naar Efeze. Eén onderdeel van de viering was een processie, waarbij het beeld van Artemis onder luid gejuich door de stad werd gedragen.
Het vervaardigen van zilveren Artemistempeltjes bleek voor Demetrius en andere zilversmeden uit Efeze een winstgevend bedrijf te zijn. Toen derhalve als gevolg van Paulus’ prediking in Efeze een aanzienlijk aantal personen de onreine aanbidding van deze godin de rug toekeerde, hitste Demetrius de andere handwerkslieden tegen de apostel op. Hierdoor ontstond er een volksoploop, die ten slotte door de stadsschrijver werd uiteengedreven. — Hand. 19:23-41; zie EFEZE.
[Illustratie op blz. 111]
Beeld van de godin Artemis van Efeze