BEENDEREN.
Deze bestaan uit levend weefsel en vormen een stevig geraamte in het lichaam van gewervelde dieren en de mens. De bouw van het menselijk lichaam is te ingewikkeld om volledig door geleerden begrepen te worden. Ja, het skelet van de mens is ’samengeweven’ uit meer dan 200 beenderen en hun gewrichtsbanden (Job 10:11; Pred. 11:5). Beenderen zijn, gerekend naar het gewicht, sterker dan staal, en hun constructie is te vergelijken met gewapend beton. — Vergelijk Job 40:18.
Eva, de eerste vrouw, werd uit een rib van Adam geformeerd. Dit was passend omdat beenderen de basis van het lichaam vormen, volledig uit levende cellen zijn opgebouwd en bloedcellen produceren. Adam kon naar waarheid over Eva zeggen: „Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.” Zij was de meest naaste bloedverwant van Adam (Gen. 2:22, 23). Een soortgelijke uitdrukking wordt verscheidene malen in de Schrift gebruikt om naaste verwantschap aan te duiden. — Gen. 29:14; Recht. 9:2; 2 Sam. 5:1; 19:12; 1 Kron. 11:1.
GELOOFVERSTERKENDE GETUIGENISSEN
Jozef wist dat het enige tijd zou duren voordat God Israël uit Egypte zou leiden en hen in Kanaän zou doen wonen. Vol geloof, en als een getuigenis aan Israël, beval hij dat zijn gebeente meegenomen zou worden wanneer Israël uittrok (Gen. 50:25; Hebr. 11:22). Israël hield dit in gedachte, en Mozes voerde het bevel uit toen hij Israël uit Egypte leidde (Ex. 13:19). Jozefs gebeente werd uiteindelijk in Sichem, in het veld dat Jakob had gekocht, begraven. Sichem lag in het erfdeel van de zonen van Jozef, „in het bergland van Efraïm”, en werd een van de toevluchtssteden. — Joz. 24:32; 20:7.
Een wonder dat in verband met Elisa (na zijn dood) gebeurde, was dat een man wiens dode lichaam in de grafstede van Elisa was geworpen en met zijn gebeente in aanraking kwam, onmiddellijk weer levend werd. Dit was een bewijs dat Elisa’s wonderen door Gods kracht en niet in eigen kracht waren verricht, en het vormde een krachtig getuigenis of een bezegeling van het feit dat Elisa werkelijk Gods getrouwe profeet was. — 2 Kon. 13:20, 21.
Jezus verscheen na zijn opstanding aan enkele van zijn discipelen, die dachten dat zij een geest zagen. Ter geruststelling van hen zei Jezus: „Betast mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij aanschouwt dat ik heb” (Luk. 24:39). Daar Jezus niet zei dat hij vlees en bloed was, hebben sommigen beweerd dat hij een „vergeestelijkt” lichaam van vlees en beenderen had, maar zonder bloed. Er bestaat geen grond voor deze bewering, want de discipelen konden zien dat hij beenderen en vlees bezat, maar er vloeide geen bloed uit zijn lichaam waarop hij hun aandacht kon vestigen. Doordat Jezus aldus aan de 11 apostelen en vele anderen verscheen, konden zij er getuigenis van afleggen dat hij werkelijk tot leven was opgewekt en dat de discipelen niet aan hallucinaties leden toen zij verklaarden dat hij was opgestaan. — 1 Kor. 15:3-6.
ONREINHEID
Onder de Wet die door bemiddeling van Mozes werd gegeven, was iemand in religieus opzicht „onrein” indien hij een dood lichaam of een mensenbeen of een grafstede had aangeraakt (Num. 19:16). Andere rechtvaardige koningen van Juda hadden de valse aanbidding bestreden door de altaren en heilige palen af te breken. Maar koning Josia volgde een doeltreffender methode. Hij vulde de plaatsen waar eens heilige palen voor heidense aanbidding hadden gestaan, met mensenbeenderen op en verbrandde de beenderen uit grafsteden op de altaren, waardoor hij deze verontreinigde en ongeschikt voor gebruik maakte. Dit deed hij met het altaar voor kalveraanbidding te Bethel, alsook met de andere altaren en hoge plaatsen van heidense aanbidding in Samaria en Juda. Wat Josia deed, was ongeveer drie eeuwen voordien door Jehovah’s profeet voorzegd. Toen Josia bij de plaats kwam waar het gebeente van de profeet die dit had voorzegd, begraven lag, behandelde hij diens gebeente met respect, liet het ongemoeid en gebruikte het niet voor dit doel. — 1 Kon. 13:2; 2 Kon. 23:14, 16-20; 2 Kron. 34:5.
Het was de gewoonte om graven met witkalk te bestrijken, opdat men ze niet per ongeluk zou aanraken en daardoor onrein zou worden. De grafsteden bij Jeruzalem werden een maand vóór het Pascha witgekalkt om te voorkomen dat men onrein zou worden door ze in deze speciale periode van aanbidding per ongeluk aan te raken. Jezus gebruikte deze gewoonte als basis voor een illustratie met betrekking tot de schriftgeleerden en Farizeeën, die uiterlijk rechtvaardig schenen, maar van binnen „vol huichelarij en wetteloosheid” waren. — Matth. 23:27, 28.
SPREEKWOORDELIJK GEBRUIK
Aangezien de beenderen van essentieel belang zijn om het lichaam overeind te houden en de organen te beschermen, en aangezien het leven (de ziel) in het bloed is (Lev. 17:11, 14), beklemtoont de bijbel, wanneer daarin over beenderen en hun merg wordt gesproken, hoe uiterst belangrijk ze zijn voor iemands gezondheid en, in figuurlijke en symbolische zin, voor iemands geestelijke gezondheid. Over de man die zelfgenoegzaam en zorgeloos leeft, wordt gezegd dat „zelfs het merg van zijn beenderen vochtig wordt gehouden” (Job 21:24). De vrees voor Jehovah is ’een verkwikking voor de beenderen’ (Spr. 3:8). „Een bericht dat goed is, maakt de beenderen vet” (Spr. 15:30). „Aangename woorden zijn . . . genezing voor de beenderen” (Spr. 16:24). Anderzijds wordt er gezegd: „Een geest die terneergeslagen is, droogt de beenderen uit” (Spr. 17:22), en: „Jaloezie is verrotting voor de beenderen” (Spr. 14:30). Over een vrouw die schandelijk handelt, wordt gezegd dat zij voor haar man „als verrotting in zijn beenderen” is (Spr. 12:4). Hoewel het waar is dat voeding en het psychosomatische beginsel van invloed zijn op de werkelijke conditie van het menselijk lichaam, met inbegrip van de beenderen, is het ook zo dat een gezonde lichamelijke conditie en een blijde en opgewekte geest ertoe kunnen bijdragen dat iemand meer rechtop staat en energieker en met veerkrachtige tred loopt. Daarentegen kan een slechte geesteshouding iemand geestelijk neerbuigen. Aangezien een vrouw één vlees is met haar man, kan zij door in haar handelwijze en spraak van achting of van minachting blijk te geven, zeer veel invloed uitoefenen op zijn geestelijke toestand.
Als een wijze raad voor ons wordt de kracht van geduld en vriendelijke woorden teneinde halsstarrige, sterke tegenstand te overwinnen, in het boek Spreuken als volgt tot uitdrukking gebracht: „Door geduld laat een aanvoerder zich overreden, en een zachte tong — die kan het gebeente breken.” — Spr. 25:15.
PROFETISCH
Bij de instelling van het Pascha gaf Jehovah opdracht het lam (of de geit) in zijn geheel te roosteren, en „gij moogt geen been daaraan breken” (Ex. 12:46). Dit werd vervuld in Jezus Christus, „het Lam Gods”, die het tegenbeeldige pascha-offer is (Joh. 1:29; 1 Kor. 5:7). Jezus stierf aan de martelpaal. Toen de soldaten kwamen om de benen te breken van degenen die op die dag aan de paal waren gehangen, zoals de gewoonte was teneinde de dood te verhaasten, braken zij de benen van de twee boosdoeners. Daar zij echter bemerkten dat Jezus reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet, maar doorstak een van hen zijn zijde met een speer. — Joh. 19:31-36; Ps. 34:20.
Jehovah gaf Ezechiël, toen deze zich in Babylon bevond, een visioen waarin hij Israël vergeleek met dorre beenderen in een valleivlakte. Toen Ezechiël in het visioen tot de beenderen profeteerde, voegden ze zich op miraculeuze wijze samen en kwam er vlees op. Vervolgens profeteerde hij tot de wind en deze bracht adem in de lichamen, zodat ze opstonden als een groot leger. Jehovah verklaarde dat het visioen van toepassing was op Israël dat, verzwolgen in Babylonische ballingschap, als een volk was welks hoop was vergaan (Ezech. 37:1-11). Insgelijks vergeleek Jeremia de koning van Assyrië, die het tienstammenrijk in ballingschap had gevoerd, en Nebukadnezar, de koning van Babylon, die Juda had weggevoerd, met leeuwen die Zijn volk verslonden en hun beenderen afknaagden (Jer. 50:17). Jehovah had dit toegelaten wegens Israëls afvalligheid, maar hij zou weer aan hen denken en zijn geest in hen leggen, die hen nieuw leven en nieuwe kracht zou inblazen, en hij zou hen terugbrengen naar Palestina om daar te wonen. — Ezech. 37:12-14.
Nadat Jehovah Gog en zijn horden, die optrekken om Jehovah’s volk aan te vallen, heeft vernietigd, zal men er ’zeven maanden lang’ mee bezig zijn de plaatsen aan te geven waar de beenderen van Gogs menigte liggen en deze beenderen te begraven teneinde de aardoppervlakte van alle onreinheid en bezoedeling te reinigen. — Ezech. 39:14-16.
Jehovah geeft in figuurlijke taal een beschrijving van de rijke zegeningen die hij zijn volk zal schenken wanneer hij de dood tenietdoet, door te zeggen dat hij voor hen een feestmaal zal aanrechten van „schotels rijk aan olie en vol merg”. — Jes. 25:6.