ZAK, LEREN.
Voorwerp dat dient voor het bewaren van water, olie, melk, wijn, boter en kaas. In bijbelse landen werden leren zakken reeds in de oudheid gebruikt.
De gangbare manier om een leren zak te maken, was een dier te doden, kop en poten eraf te snijden en vervolgens zorgvuldig de huid eraf te trekken, zonder de buik open te snijden. De huid werd gelooid en vervolgens werden alle openingen op één na dichtgenaaid. De hals, of misschien een van de uitstulpingen voor de poten, werd niet dichtgenaaid en deed dienst als opening, die met een stop of een touw kon worden dichtgemaakt. Voor dit doel werden huiden van schapen, geiten en soms ossen gebruikt en in sommige gevallen, als de huiden gebruikt werden om er melk, boter, kaas of water in te bewaren, liet men het haar erop zitten. Als de leren zakken voor olie of wijn gebruikt moesten worden, was echter een grondiger looiproces noodzakelijk. Zelfs in meer recente tijd zijn er in het Midden-Oosten op dezelfde wijze nog veel leren zakken vervaardigd. Als leren waterzakken niet gelooid worden, geven ze een onaangename smaak af aan het water dat erin wordt bewaard.
De Gibeonieten zeiden tot Jozua: „Dit zijn de wijnzakken, die wij nieuw gevuld hebben, en zie! ze zijn gebarsten” (Joz. 9:13). Zoiets kon na verloop van tijd gebeuren, omdat door het gisten van de wijn druk ontstaat. Elihu zei: „Ziet! Mijn buik is als wijn die geen uitweg heeft; als nieuwe leren zakken wil hij openbarsten” (Job 32:19). Over het algemeen echter waren nieuwe wijnzakken wel bestand tegen de inwendige druk die zich als gevolg van de gisting van de wijn ontwikkelde. Maar oude wijnzakken zouden mettertijd hard worden en hun elasticiteit verliezen, en dan was de kans groot dat ze barstten. Vandaar dat Jezus Christus treffend zei: „Ook doet men geen nieuwe wijn in oude wijnzakken; doet men dit echter wel, dan barsten de wijnzakken en loopt de wijn eruit en gaan de wijnzakken verloren. Maar nieuwe wijn doet men in nieuwe wijnzakken, dan blijven beide behouden.” — Matth. 9:17.
David, als vluchteling door vijanden belaagd, sprak in figuurlijke zin over de leren zak. Toen hij God, in wie hij zijn vertrouwen stelde, smeekte zijn tranen niet te vergeten, zei David: „Doe mijn tranen toch in uw leren zak” (Ps. 56:8). Naar verluidt werden met wijn gevulde zakken soms op een plek gehangen waar ze gerookt konden worden om ze tegen insekten te beschermen of om snel bepaalde gewenste eigenschappen aan de wijn mee te geven. Leren zakken die niet in gebruik waren, werden echter ook wel in een vertrek zonder schoorsteen gehangen en werden dan zwart door de rook van het vuur dat daar werd gestookt. Deze wijnzakken verloren snel hun elasticiteit en verschrompelden. Misschien had de zwaar beproefde psalmist dit in gedachten toen hij zei: „Want ik ben geworden als een leren zak in de rook.” — Ps. 119:83.
[Illustratie op blz. 1707]
Leren zak