BEZWEERDER.
Het Hebreeuwse en Aramese woord ’asj·sjafʹ (ook wel weergegeven met „astrologen”, AV, en „sterrekijkers”, SV), wordt terecht gedefinieerd als bezweerder, beoefenaar van necromantie, tovenaar (Brown, Driver, Briggs’ Lexicon, blz. 80, 1083; Koehler-Baumgartner Lexicon, blz. 95, 1055). Volgens van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal betekent „bezweren”: „een eed afleggen op, onder ede bevestigen”, „onder aanroeping van God of iets heiligs betogen of verzoeken”, „door formules, woorden of gebaren bannen, onder zijn macht brengen”. Een dodenbezweerder of necromant is iemand die door het oproepen van doden waarzegt. Hij tracht door communicatie met de doden of met zogenaamde geesten van gestorvenen toekomstige gebeurtenissen te voorzeggen of te beheersen. ’Asj·sjafʹ komt van een grondwoord dat door C. F. Keil wordt gedefinieerd als „ademen, blazen, fluisteren; want zij beoefenden hun bezweringen door adembewegingen”.
Elke manier van zogenaamde communicatie met de doden werd door God veroordeeld. „En ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen?” (Jes. 8:19) Hoewel in Israël dodenbezwering onwettig was, trad de ’meesteres in het geestenmediumschap in En-Dor’, aan wie de ontrouwe koning Saul een bezoek bracht, als dodenbezweerster in contact met de demonen. — 1 Sam. 28:7; Lev. 20:27.
Vooral onder de Babyloniërs waren er zeer veel bezweerders (Dan. 1:20; 2:2, 27; 4:7; 5:7, 11, 15). In het boek The Religion of Babylonia and Assyria (blz. 559, 560) schrijft Morris Jastrow jr. over de denkbeelden van de Babyloniërs omtrent de doden en hun vermogen om met gestorvenen te spreken: „De stam die aan het woord Sjuâlu [in het Babylonisch de plaats van de doden] ten grondslag ligt, betekent ’vragen’. Sjuâlu is de plaats waar navraag wordt gedaan, en de bedoelde navraag heeft het karakter van een religieus orakel. De naam is bijgevolg een teken van de macht die aan de doden wordt toegeschreven om de levenden te helpen doordat zij antwoorden op hun vragen geven, net zoals de goden door tussenkomst van de priesters orakels verschaffen. . . . De doden wonen niet alleen in de nabijheid van de goden, maar zij kunnen ook net als de goden de aangelegenheden van de mensheid besturen. De goden staan achter de antwoorden die de doden op de aan hen gestelde vragen geven.”