VOORLOPER.
Iemand die voor een ander uit gaat om zijn komst voor te bereiden. Een voorloper kan bijvoorbeeld als verkenner of verspieder dienen, een weg banen, de nadering van een ander aankondigen en bekendmaken of anderen de weg wijzen. De voorloper is in de regel, maar niet altijd, minder belangrijk dan degene die na hem komt. — Zie HARDLOPERS.
Johannes de Doper was in werkelijkheid de voorloper van Christus, want in hem gingen Jesaja 40:3 en Maleachi 3:1 en 4:5, 6 in vervulling: „In de wildernis roept iemand: ’Baant de weg van Jehovah! Maakt de hoofdweg . . . recht.’” „Ik zend mijn boodschapper, en hij moet een weg voor mijn aangezicht banen.” Bijgevolg schudde Johannes’ aankondiging de mensen wakker, zodat zij vol verwachting naar Jezus uitzagen om vervolgens naar hem te luisteren, hem te eren en hem te volgen (Matth. 3:1-12; 11:7, 10, 14; Mark. 9:11-13; Luk. 1:13-17, 76; Joh. 1:35-37; zie „Uw naam worde geheiligd”, hoofdstuk 13 en 16). Op soortgelijke wijze zond Jezus boodschappers voor zich uit, en deze kwamen in een dorp der Samaritanen „om voorbereidingen voor hem te treffen”. — Luk. 9:52.
De enige schriftplaats waarin het woord „voorloper” wordt gebruikt, heeft echter betrekking op Jezus zelf (Hebr. 6:19, 20). Dat hij een voorloper was, betekent in dit geval niet dat hij geringer was dan degenen die na hem kwamen. Hij was veeleer de eerste die de hemelse heerlijkheid binnenging, en aldus ontsloot en bereidde hij de weg voor de hemelse gemeente van zijn volgelingen die in zijn voetstappen treden (Joh. 14:2, 3). Derhalve hebben zij vrijmoedigheid om tot God te naderen via de weg die door hun Voorloper is ingewijd. — Hebr. 10:19-22.