VESTINGWERKEN.
Hoewel vestingwerken en verdedigingssystemen door de hele bijbelse geschiedenis heen in grote lijnen hetzelfde zijn gebleven, zorgde de wedijver tussen aanvals- en verdedigingsmethoden voortdurend voor veranderingen en nieuwe ontwikkelingen.
Aangezien de versterking van een plaats met hoge onkosten en heel wat moeilijkheden gepaard ging en een toereikende verdedigingsmacht vereiste, waren niet alle plaatsen versterkt. De grotere steden waren gewoonlijk ommuurd, terwijl de kleinere plaatsen in de omgeving, die als onderhorige plaatsen bekendstonden, niet ommuurd waren (Joz. 15:45, 47; 17:11). De inwoners van deze plaatsen konden in geval van een vijandelijke invasie naar de ommuurde stad vluchten. Versterkte steden dienden dus als toevluchtsoord voor de mensen in de omgeving.
Een versterkte stad moest aan drie essentiële vereisten voldoen: ze moest (1) muren hebben om de vijand tegen te houden, (2) wapens waarmee de verdedigers de aanvallers konden terugslaan en (3) een toereikende watervoorziening. In vredestijd konden voedselvoorraden worden aangelegd; maar een permanente watertoevoer op een toegankelijke plaats was onontbeerlijk wilde een stad een langdurig beleg kunnen doorstaan.
AANVALSMETHODEN
Bij de versterking van steden moest rekening worden gehouden met de verschillende aanvalsmethoden. Tot deze methoden behoorden (a) de krijgslist of verrassingsaanval, zoals de door Jozua bij Ai toegepaste strategie om de verdedigers uit de stad te lokken, en die welke David volgde bij de verovering van Jeruzalem (Joz. 8:3-8, 14-19; 2 Sam. 5:8, 9), (b) de psychologische oorlogvoering, een methode waarvan bijvoorbeeld de Assyriërs zich bedienden toen zij trachtten het moreel van de verdedigers van Jeruzalem te breken en hen ertoe aan te zetten tegen de bevelen van Hizkia in opstand te komen (2 Kon. 18:19-35) en (c) de langdurige belegering, waarbij de inwoners van een stad werden uitgehongerd, zoals in het geval van Samaria toen het door de koning van Syrië werd belegerd (2 Kon. 6:24-29), en van Jeruzalem, dat in 607 v.G.T. door de Babyloniërs (Klaagl. 4:8-10) en in 70 G.T. door de Romeinen werd belegerd.
Daarnaast kende men de meer rechtstreekse aanvalstactieken: (1) het bestormen van de muren, waar men met behulp van stormladders overheen klom, een methode die de verdedigers noodzaakte hoge muren te bouwen met verdedigingswerken erop, (2) het slaan van bressen in de muren of het openbreken van de poorten teneinde de stad binnen te dringen, een gevaar waaraan men het hoofd bood door de muren extra dik te maken of ze met steunberen te verstevigen en (3) het graven van tunnels onder de muren door, om welke reden de wallen gewoonlijk erg diep of breed in doorsnede waren. Op Assyrische reliëfs is te zien dat deze drie tactieken gelijktijdig werden aangewend. Daardoor moesten de verdedigers hun krachten natuurlijk verdelen en waren bepaalde muurgedeelten minder beschermd. Met deze aanvalsmethoden in gedachten werden de steden op de hieronder volgende manieren versterkt.
GRACHTEN EN WALLEN
Sommige steden waren door een met water gevulde gracht omgeven, vooral als er een rivier of een meer in de buurt was. Babylon aan de Eufraat was een opvallend voorbeeld hiervan, alsook het aan de Nijlkanalen gelegen No-Amon (Thebe) (Nah. 3:8). Waar geen water in de buurt was, werd vaak een droge gracht aangelegd. Jeruzalem werd herbouwd met een gracht. — Dan. 9:25.
Naast de gracht werd een wal opgeworpen van de aarde die bij het delven van de gracht was uitgegraven. Deze wal werd soms voorzien van een stenen bekledingsmuur en vormde een hellend „glacis”, dat geleidelijk opliep tot aan de muur die boven op de wal was gebouwd. De door archeologen bij de westelijke verdedigingswerken van de stad Hazor ontdekte gracht was aan de bovenzijde 80 m breed en op de bodem 40 m. De gracht was ruim 15 m diep. Naast deze gracht rees een ongeveer 15 m hoge wal op, zodat de hoogte van de wal, gemeten vanaf de bodem van de gracht, dus ongeveer 30 m bedroeg. Hierbovenop stond de stadsmuur.
DE MUREN
Na de gracht en de wal was de muur het volgende onderdeel van de verdedigingswerken. In vroeger tijden waren de muren minder sterk. Sommige muren en torens waren gekazematteerd, d.w.z. voorzien van soldatenvertrekken en opslagruimten en gewoonlijk ook van trappen of ladders die naar de top van de torens voerden. De muur was opgetrokken uit grote stukken natuursteen, bakstenen en aarde. Sommige van de stenen hadden kolossale afmetingen. De oudste muren waren meestal gemaakt van stenen zonder mortel. Later werd er dikwijls mortel tussen de stenen gebruikt. Mortel werd gemaakt door met de voeten leem te treden en dan met water te vermengen, zoals dit bij het maken van bakstenen gebeurde. Anders zou het gaan scheuren en daardoor de verdedigingsmuur verzwakken. — Vergelijk Ezechiël 13:9-16; Nahum 3:14.
TORENS
Behalve de bastions of torens in de buitenmuur werden er ook in de binnenmuur torens ingebouwd. Ze waren hoger dan de muur en sprongen soms wel 3 m naar voren uit. Ze waren aan de bovenzijde van kantelen voorzien, en soms bevonden zich onder de kantelen openingen voor boogschutters en steenwerpers. Doordat de torens naar voren uitsprongen, konden de verdedigers het gebied langs de muur tussen de torens bestrijken; de torens stonden nooit verder dan twee boogschoten en gewoonlijk zelfs nog minder ver uit elkaar, zodat de verdedigers het hele gebied langs de muur onder controle konden houden. Bovendien was de torentrans voorzien van openingen in de vloer, zodat de verdedigers de aanvallers recht onder hen met brandpijlen, stenen en brandfakkels konden bestoken. Dergelijke torens worden vaak in de Schrift genoemd (Neh. 3:1; Jer. 31:38; Zach. 14:10). Uit de ruïnes te Tell en-Nasbe (Mizpa?) valt op te maken dat de stad tien torens had. Torens dienden ook als posten voor wachters, die de vijand van verre konden zien aankomen. — Jes. 21:8, 9.
POORTEN
De zwakste plekken in het verdedigingssysteem van een stad waren haar poorten; daarom werd alles in het werk gesteld om de poorten tot de best verdedigde punten in de muur te maken. Er werden slechts zoveel poorten gebouwd als nodig was voor het in- en uitgaande verkeer van de stadsbewoners in vredestijd. Voordat de strijdwagen in gebruik kwam, waren de poorten smal, met een scherpe bocht bij de ingang, om het de vijand zo moeilijk mogelijk te maken de stad binnen te dringen. Later maakte de strijdwagen een bredere doorgang noodzakelijk. De toegangswegen tot de poorten werden zo gesitueerd dat de aanvallende soldaten gedwongen waren hun rechter- of onbeschermde zijde aan het vuur van de stadsverdedigers bloot te stellen. — Zie POORT.
DE CITADEL
De citadel werd gewoonlijk op het hoogste punt van de stad gebouwd. Ze had een vestingtoren en was door een muur omgeven, die minder massief was dan de eigenlijke stadsmuur. Hier bevonden zich het paleis van de koning of van de stadhouder en de huizen van de functionarissen. De citadel was het laatste toevluchtsoord en bolwerk van verzet. Wanneer de vijandelijke soldaten een bres in de stadsmuur sloegen, moesten zij zich al vechtend door de straten van de stad een weg naar de toren banen. Eén zo’n toren bevond zich te Tebez. Toen Abimelech deze toren na de inneming van de stad aanviel, gooide een vrouw een bovenste molensteen op zijn hoofd en verbrijzelde zo zijn schedel. — Recht. 9:50-54.
DE WATERVOORZIENING
De watervoorziening vormde geen ernstig probleem als de stad aan de oever van een rivier lag. Maar lag de stad op een heuvel of een tell (ruïneheuvel), dan bevond de bron of put die het water leverde, zich meestal op een lager gelegen punt. Om dan toch water in de stad te krijgen, kon men een schuin aflopende tunnel graven tussen die bron of put en een lager gelegen waterreservoir in de stad, zodat het water door de zwaartekracht daarheen vloeide. Of men kon een schacht met traptreden erin graven, die uitkwam op een tunnel die naar de waterbron buiten de stad leidde, zodat de stadsbewoners daar hun kruiken konden vullen. De bron of put werd dan afgedekt en de plaats werd zo goed mogelijk voor het oog van de vijand verborgen. Via een watertunnel wist Joab Jeruzalem binnen te dringen om de stad voor David in te nemen. — 2 Sam. 5:8; 1 Kron. 11:6.
VERSTERKINGEN MET PUNTIGE PALEN
Toen Jezus Christus de verwoesting van Jeruzalem voorzei, gaf hij te kennen dat de vijanden een versterking met puntige palen rondom de stad zouden bouwen (Luk. 19:43). De geschiedschrijver Josephus bevestigt de nauwkeurige vervulling van deze profetie. Titus bepleitte de bouw van een versterking om de joden te verhinderen de stad te verlaten teneinde hen tot capitulatie te dwingen of, als dat niet lukte, het gemakkelijker te maken de stad in te nemen wegens de hongersnood die het gevolg zou zijn. Titus kon zijn plan doorvoeren en het leger werd voor het project georganiseerd. De legioenen en de kleinere afdelingen van het leger wedijverden met elkaar om het karwei te klaren; zelfs de afzonderlijke soldaat werd door eerzucht gedreven om zijn superieuren te behagen. Om aan materiaal voor de bouw van deze versterking te komen, werd de omgeving van Jeruzalem in een straal van ongeveer 16 km van bomen ontdaan. Volgens Josephus werd de ruim 7 km lange versterking op verbazingwekkende wijze in slechts 3 dagen voltooid, een onderneming die normaal gesproken een aantal maanden in beslag genomen zou hebben. Aan de buitenkant van deze versterking werden 13 wachttorens gebouwd, die te zamen een omtrek van ongeveer 2 km hadden.
ARCHEOLOGISCHE ONTDEKKINGEN VAN OPMERKELIJKE VESTINGWERKEN
Over Uzzia wordt gezegd: „Hij [vervaardigde] in Jeruzalem oorlogswerktuigen, de uitvinding van werktuigkundigen, opdat die op de torens en op de hoeken zouden komen om pijlen en grote stenen af te schieten” (2 Kron. 26:15). Wat voor oorlogswerktuigen dit precies waren, is niet duidelijk. Archeologen hebben gebeeldhouwde reliëfs van Sanheribs aanval op de stad Lachis ontdekt, waarop iets nieuws in de verdedigingstechniek staat afgebeeld die sommigen aan Uzzia toeschrijven. Deze reliëfs geven te zien dat op de torens en op de hoeken van de muren van Lachis boven de van kantelen voorziene borstwering houten constructies waren aangebracht waaraan ronde schilden bevestigd waren. Dit was voor de verdedigers van een stad een groot voordeel, omdat zij nu rechtop konden staan en beide handen vrij hadden om pijlen op de belegeraars af te schieten en stenen naar hen te slingeren of te werpen, terwijl zijzelf veel beter beschut waren dan voorheen, toen zij zich bij het schieten aan het vijandelijke vuur moesten blootstellen, waarna zij weer achter de muurkantelen wegdoken.
SYMBOLISCH GEBRUIK
Aangezien de toren of citadel van de versterkte stad haar laatste bolwerk was en de torens in de wildernis de veiligste toevluchtsoorden in de wijde omtrek waren, kunnen wij begrijpen waarom de woorden in Spreuken 18:10 zeer passend zijn: „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming.” Veelbetekenend zijn ook de volgende uitspraken van David: „Jehovah is mijn steile rots en mijn vesting en Degene die mij ontkoming verschaft” (2 Sam. 22:2). „Word mij tot een rotsvesting waar ik voortdurend kan binnengaan. Gij moet gebieden mij te redden, want gij zijt mijn steile rots en mijn vesting” (Ps. 71:3). Deze woorden waren vooral rijk aan betekenis voor de joden, die opkeken naar de sterke, door machtige verdedigingsmuren omgeven vesting Jeruzalem, die hoger lag dan bijna alle andere grote hoofdsteden uit de menselijke geschiedenis. Tegen deze achtergrond is ook te begrijpen wat Jehovah God bedoelt als hij bij monde van de profeet Zacharia over zichzelf zegt dat hij voor Jeruzalem „geheel rondom een muur van vuur” zal worden. Deze woorden geven zijn volk de aanmoedigende verzekering dat hoewel muren van steen omvergehaald kunnen worden, Jehovah zelf de werkelijke vesting van zijn dienstknechten is. — Ps. 48:11-13; Zach. 2:4, 5.
[Illustratie op blz. 1579]
Naar men aanneemt, beeldt dit Assyrische reliëf uit de 8ste eeuw v.G.T. de versterkte stad Asteroth-Karnaïm af. Ze ligt boven op een ruïneheuvel; er is een lage van kantelen voorziene buitenmuur, dan een hoofdmuur met tinnen, bastions, transen en een poort, en binnen in de stad een citadel met poort.