GEZER
(Ge̱zer) [deel].
Een koningsstad in het heuvelland dat aan de Palestijnse kustvlakte grenst. Gezer wordt in de bijbel voor het eerst genoemd nadat zijn koning tevergeefs had getracht Lachis, dat door Israëls strijdkrachten onder Jozua werd belegerd, te ontzetten (Joz. 10:33; 12:7, 8, 12). Gezer werd als grensplaats toegewezen aan de Efraïmieten (Joz. 16:3; 1 Kron. 7:28), die de Kanaänitische bewoners echter niet volledig uit hun bezit verdreven (Joz. 16:10; Recht. 1:29). Gezer was ook een levietenstad en werd als zodanig aan de Kehathieten toebedeeld. — Joz. 21:20, 21; 1 Kron. 6:66, 67.
In de tijd dat David de Filistijnen „van Geba af tot aan Gezer” versloeg, moet de stad aan de Filistijnen hebben toebehoord (2 Sam. 5:25; 1 Kron. 14:16). Toen de Filistijnen bij Gezer een nederlaag leden, maakte Sibbechai, de Husathiet, zich een naam door Sippai, een nakomeling van de Refaïeten, neer te slaan (1 Kron. 20:4). Later trok de Farao van Egypte om de een of andere niet genoemde reden tegen Gezer op. Nadat hij de stad verbrand en de Kanaänitische inwoners gedood had, gaf hij haar als bruidsschat aan de vrouw van Salomo. Salomo herbouwde de stad en versterkte haar waarschijnlijk. — 1 Kon. 9:15-17.
Geografen identificeren het oude Gezer met het huidige Tell Dzjezer, halverwege tussen Jeruzalem en Jaffa (Joppe). Het lag derhalve ook in de buurt van een andere grote verkeersweg, de weg die Egypte met Mesopotamië verbond en die duizenden jaren lang voor commerciële en militaire doeleinden werd gebruikt. Wegens zijn verheven positie op een heuvelrug van de Sjefela beheerste het beide wegen.
De eerste opgravingen in Tell Dzjezer vonden in het begin van de 20ste eeuw plaats. Sindsdien is het een van de meest doorvorste opgravingsplaatsen van Palestina geworden. Men vond daar o.a. de „Salomonische poortweg en kazemattenmuur” (stratum VI), die gebouwd waren op een puinlaag waarvan sommigen vermoeden dat ze is ontstaan toen Farao Gezer verbrandde. Aangezien de bouwstijl zozeer overeen schijnt te komen met die welke in bouwwerken te Hazor en Megiddo werden aangetroffen, neemt men aan dat alle drie de steden volgens hetzelfde ontwerp werden gebouwd. In vroegere lagen vond men een grote hoeveelheid Filistijns aardewerk. De beroemdste vondst echter die in Tell Dzjezer werd gedaan, is waarschijnlijk de „kalender van Gezer” — een plaquette die blijkbaar door een schooljongen als geheugenoefening werd gebruikt. Ze is voor huidige onderzoekers waardevol gebleken daar ze aanwijzingen over zaai- en oogsttijd in het oude Israël bevat en een kijkje geeft in het Hebreeuwse schrift en de taal uit de tijd van Salomo.