GODEN EN GODINNEN.
De godheden die tot op de huidige dag door de natiën worden aanbeden, zijn menselijke scheppingen, het voortbrengsel van onvolmaakte, ’leeghoofdige’ mensen, die „de heerlijkheid van de onvergankelijke God [hebben] veranderd in iets wat gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren” (Rom. 1:21-23). Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze godheden precies de eigenschappen en zwakheden van hun onvolmaakte aanbidders weerspiegelen.
De treffende overeenkomst die dadelijk opvalt wanneer men de goden en godinnen van oude volken met elkaar vergelijkt, kan beslist niet aan het toeval worden toegeschreven. Kolonel J. Garnier schrijft hierover in zijn boek The Worship of the Dead: „Niet slechts Egyptenaren, Chaldeeën, Feniciërs, Grieken en Romeinen, maar ook de hindoes, de boeddhisten van China en van Tibet, de Gothen, Angelsaksen, Druïden, Mexicanen en Peruanen, de Aboriginals van Australië en zelfs de wilden van de eilanden in de Stille Zuidzee moeten hun religieuze ideeën allen uit een gemeenschappelijke bron en een gemeenschappelijk middelpunt hebben verkregen. Overal treffen wij de meest frappante overeenkomsten aan in riten, ceremoniën, gewoonten, tradities en in de namen en onderlinge betrekkingen van hun respectieve goden en godinnen.”
Het getuigenis van de Schrift wijst op het land Sinear als de plaats waar na de Vloed vals-religieuze denkbeelden ontstonden. Ongetwijfeld onder leiding van Nimrod, „een geweldig jager gekant tegen Jehovah”, begon men met de bouw van de stad Babel en haar toren, die waarschijnlijk een zigurrat was die men voor valse aanbidding wilde gebruiken. Dit bouwproject werd niet ondernomen ter ere van Jehovah God, maar de bouwers wilden daarmee zichzelf verheerlijken en zich een „beroemde naam” maken. Ook was het lijnrecht in strijd met Gods voornemen dat de mensen zich over de aarde zouden verspreiden. De Almachtige verijdelde de plannen van deze bouwers door hun taal te verwarren. Daar zij elkaar niet meer konden verstaan, staakten zij geleidelijk de bouw van de stad en werden verstrooid (Gen. 10:8-10; 11:2-9). Nimrod bleef echter klaarblijkelijk in Babel en breidde zijn heerschappij uit, zodat hij de stichter werd van het eerste Babylonische Rijk. — Gen. 10:11, 12.
De mensen die verstrooid werden, namen waarheen zij ook gingen, hun valse religie mee, die zij vervolgens onder nieuwe benamingen en in hun nieuwe taal en op nieuwe plaatsen beoefenden. Aangezien Noach na de Vloed nog 350 jaar leefde, moet deze verstrooiing logischerwijs nog tijdens het leven van Noach en zijn zoon Sem hebben plaatsgevonden (Gen. 9:28; 11:10, 11). Ze vond derhalve plaats in een tijd dat men de feiten over vroegere gebeurtenissen, zoals de Vloed, kende. Deze kennis bleef de mensen die verstrooid werden, ongetwijfeld in de een of andere vorm bij. Dit blijkt uit het feit dat wij in de mythologieën van de Ouden verschillende delen van het bijbelse verslag terugvinden, alleen in verdraaide, polytheïstische vorm. In de legenden worden bepaalde goden als slangendoders afgebeeld; ook werd in de religie van vele oude volken een god aanbeden die in de rol van een weldoener een gewelddadige dood op aarde sterft en vervolgens weer tot leven wordt gebracht. Hieruit valt op te maken dat zo’n god feitelijk een vergoddelijkt mens was, die ten onrechte als het ’beloofde zaad’ werd bezien. (Vergelijk Genesis 3:15.) De mythen vertellen over de liefdesaffaires die de goden met aardse vrouwen hadden en over de heldendaden van het uit deze verbintenissen voortgesproten bastaardgeslacht. (Vergelijk Genesis 6:1, 2, 4; Judas 6.) Er is bijna geen volk op aarde dat niet een legende over een wereldomvattende vloed heeft, en sporen van het verslag over de torenbouw zijn eveneens in de legenden van de volken te vinden.
BABYLONISCHE GODHEDEN
Na de dood van Nimrod zouden de Babyloniërs redelijkerwijs geneigd zijn geweest hem als de stichter en bouwer en eerste koning van hun stad en als de grondlegger van het oorspronkelijke Babylonische Rijk in hoog aanzien te houden. Volgens de overlevering stierf Nimrod een gewelddadige dood. Hoewel nergens in de geschiedenis vermeld wordt dat Nimrod onder zijn eigen naam werd aanbeden, geloven enkele geleerden dat de jaarlijkse ’bewening van Tammuz’ ter gedachtenis aan zijn dood plaatsvond (Ezech. 8:14). Aangezien bovendien de god Mardoek als de stichter van Babylon werd beschouwd, ligt het ook voor de hand dat Mardoek niemand anders dan de vergoddelijkte Nimrod voorstelt. Derhalve staat in The International Standard Bible Encyclopædia (Deel IV, blz. 2147) over Nimrods identificatie: „De meest aannemelijke overeenkomst is die met Mardoek, de hoofdgod van Babylon en waarschijnlijk de historische stichter ervan, net zoals Assoer, de god van Assyrië, in [Genesis 10:11] als de stichter van het Assyrische rijk verschijnt.”
Als Nimrod inderdaad de eerste mens was die na de Vloed vergoddelijkt werd, zou hij mettertijd in de Babylonische religie als de „vader der goden” beschouwd zijn. Zijn moeder zou derhalve de „moeder van god” of de „moeder der goden” geworden zijn. Hoewel Nimrods vader Kusch waarschijnlijk geen grote prominentie werd toegekend, kan hij heel goed de derde persoon zijn geworden in een triade die was samengesteld uit Kusch en zijn vrouw en hun zoon Nimrod, die echter onder verschillende namen werden aanbeden. Daar de vader ongetwijfeld op de achtergrond bleef, zou dit tot de aanbidding van moeder en zoon hebben geleid. Dat dit werkelijk gebeurde, blijkt uit het wijdverbreide denkbeeld van een triniteit of drieëenheid, de aanbidding van een moedergodin en haar zoon, en de aan de vadergod toegeschreven geringere rol in de mythen der oudheid.
In de loop van de tijd namen de goden van het eerste Babylonische Rijk steeds meer in aantal toe. Het pantheon telde ten slotte een aantal triaden van goden of godheden. Een van deze triaden bestond uit Anoe, de god van de hemel, Enlil, de god van de aarde, de lucht en de storm, en Ea, de god die over de wateren ging. Nog een triade vormden de maangod Sin, de zonnegod Sjamasj en de vruchtbaarheidsgodin Isjtar, de geliefde of gemalin van Tammuz. De Babyloniërs hadden zelfs triaden van duivels, zoals de triade Labartu, Labasu en Achazu. De aanbidding van hemellichamen kreeg grote betekenis (Jes. 47:13), en verscheidene planeten bracht men met bepaalde godheden in verband. De planeet Jupiter werd vereenzelvigd met Mardoek, de hoofdgod van Babylon; Venus met Isjtar, een godin van de liefde en de vruchtbaarheid; Saturnus met Ninoerta, een god van de oorlog en de jacht en beschermheer van de landbouw; Mercurius met Nebo, een god van de wijsheid en de landbouw; Mars met Nergal, een god van de oorlog en de pest en heer van de onderwereld.
ASSYRISCHE GODHEDEN
In het algemeen gesproken, zijn de Assyrische goden en godinnen identiek met de Babylonische godheden. Eén godheid schijnt echter uitsluitend in het Assyrische pantheon voor te komen: Assoer, de hoofdgod. Aangezien Assyrië naar Assoer genoemd is, heeft men geopperd dat deze god in werkelijkheid Sems zoon Assoer is, die door aanhangers van de valse aanbidding vergoddelijkt werd. — Gen. 10:21, 22.
EGYPTISCHE GODHEDEN
De door de Egyptenaren aanbeden goden en godinnen vertonen duidelijk de sporen van een Babylonische erfenis. Er waren triaden van godheden en zelfs drievoudige triaden of „enneaden” (negentallen). Een van de populaire triaden bestond uit Osiris, zijn gemalin Isis en hun zoon Horus.
Osiris was de populairste van de Egyptische goden en werd als de zoon van de aardgod Geb en de hemelgodin Noet beschouwd. Naar verluidt werd Osiris de echtgenoot van Isis en regeerde als koning over Egypte. Volgens de mythologische verhalen werd Osiris door zijn broer Seth vermoord, vervolgens echter weer tot leven gebracht en werd hij de rechter en de koning van de doden. De verhouding tussen Osiris en Isis en hun respectieve eigenschappen komen op treffende wijze overeen met de verhouding tussen de Babylonische godheden Tammuz en Isjtar en hun eigenschappen. Volgens talloze geleerden zijn ze dan ook identiek. Verder is het interessant dat de Egyptische god Osiris met een donkere huidkleur werd afgebeeld, want Nimrod, die schijnbaar onder de naam Tammuz aanbeden werd, was de zoon van Kusch, een van de voornaamste voorvaders van donkerhuidige volken. — Gen. 10:8; vergelijk Jeremia 13:23.
De aanbidding van moeder en zoon was in Egypte eveneens zeer populair. Isis wordt dikwijls met het kind Horus op de schoot afgebeeld. Deze voorstelling gelijkt zoveel op die van de madonna met kind, dat bepaalde personen in de christenheid deze voorstelling nu en dan onwetend hebben vereerd. Met betrekking tot de god Horus zijn er aanwijzingen dat de in Eden gedane belofte betreffende het zaad dat de slang in de kop zou vermorzelen, verdraaid werd. Soms wordt Horus afgebeeld als iemand die krokodillen vertrapt en slangen en schorpioenen grijpt. Tot een man opgegroeid, besloot Horus zijn vader Osiris te wreken, en volgens een van de mythologische verhalen veranderde Seth, de moordenaar van Osiris, zich ergens in het verloop van de daaropvolgende strijd, die voor Horus op een volledige overwinning uitliep, in een slang.
Op Egyptische sculpturen en schilderingen komt heel vaak het heilige symbool, de crux ansata, voor. Dit zogenaamde „teken des levens” ziet eruit als de letter „T” met een ovaal handvat aan het boveneinde. Het stelde waarschijnlijk een combinatie van het mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorgaan voor. De Egyptische godheden worden dikwijls met de crux ansata in de hand afgebeeld.
De tien plagen
Door middel van de plagen waarmee Jehovah de Egyptenaren bezocht, vernederde hij hun goden en voltrok hij strafgerichten aan hen (Ex. 12:12; Num. 33:4). De eerste plaag, waardoor de Nijl en alle wateren van Egypte in bloed werden veranderd, bracht schande over de Nijlgod Hapi. De dood van de vissen in de Nijl was eveneens een slag voor Egyptes religie, want bepaalde vissoorten werden werkelijk vereerd en zelfs gemummificeerd (Ex. 7:19-21). De kikvors, een symbool van de vruchtbaarheid en een uitdrukking van het Egyptische denkbeeld van de opstanding, beschouwde men als aan de kikvorsgodin Heket gewijd. Derhalve bracht de kikvorsenplaag schande over deze godin (Ex. 8:5-14). Bij de derde plaag moesten de magie-beoefenende priesters een nederlaag erkennen toen zij niet in staat bleken met behulp van hun geheime kunsten stof in muggen te veranderen (Ex. 8:16-19). Aan de god Thot schreef men de uitvinding van magie of geheime kunsten toe, maar zelfs deze god kon de magie-beoefenende priesters niet helpen de derde plaag na te bootsen.
Vanaf de vierde plaag werd er duidelijk een scheidingslijn tussen de Egyptenaren en de aanbidders van de ware God getrokken. Terwijl zwermen hondsvliegen de huizen van de Egyptenaren binnendrongen, werden de Israëlieten in het land Gosen er niet door getroffen (Ex. 8:23, 24). Door de volgende plaag, de pestilentie over het vee, werden godheden vernederd zoals de koegodin Hathor, Apis en de hemelgodin Noet, die men zich als een koe voorstelde aan wier buik de sterren bevestigd waren (Ex. 9:1-6). De plaag van de zweren bracht schande over de goden en godinnen van wie men geloofde dat ze genezende krachten bezaten, zoals Thot, Isis en Ptah (Ex. 9:8-11). De zware hagelstorm was beschamend voor de goden van wie men dacht dat ze de natuurkrachten beheersten: bijvoorbeeld Resjpoe, van wie men schijnbaar geloofde dat hij de bliksem beheerste, en Thot, de zogenaamde heer over de regen en de donder (Ex. 9:22-26). De sprinkhanenplaag betekende een nederlaag voor de goden van wie men dacht dat ze voor een overvloedige oogst zorgden; een van deze goden was de vruchtbaarheidsgod Min, die men als beschermer van het gewas bezag (Ex. 10:12-15). Tot de godheden die door de plaag van de duisternis te schande werden gemaakt, behoorden zonnegoden zoals Re en Horus, alsook de maangod Thot, van wie men geloofde dat hij zon, maan en sterren in een systeem had gebracht. — Ex. 10:21-23.
De dood van de eerstgeborenen bracht de grootste vernedering voor de Egyptische goden en godinnen met zich (Ex. 12:12). In feite betitelden de heersers van Egypte zichzelf als goden, als de zonen van Re of Amon-Re. Men beweerde dat Re of Amon-Re gemeenschap met de koningin had. De zoon die als gevolg daarvan werd geboren, gold derhalve als een geïncarneerde god en werd aan Re of Amon-Re in diens tempel gewijd. Daarom betekende de dood van de eerstgeborene van Farao in werkelijkheid de dood van een god (Ex. 12:29). Dat op zich was reeds een zware slag voor de religie van Egypte, om nog maar te zwijgen van de volledige hulpeloosheid van al zijn godheden, die niet in staat waren de eerstgeborenen van de Egyptenaren voor de dood te behoeden.
KANAÄNITISCHE GODHEDEN
De belangrijkste van de Kanaänitische goden was de vruchtbaarheidsgod Baäl, een godheid van de hemel, de regen en de storm. In de Ras Sjamrateksten wordt Baäl dikwijls de zoon van Dagon (Dagan) genoemd, hoewel ook El als zijn vader wordt aangeduid. Baäls zuster Anath verwijst in deze teksten naar El als haar vader, en hij van zijn kant noemt haar zijn dochter. Derhalve werd Baäl waarschijnlijk als de zoon van El beschouwd, hoewel hij ook als diens kleinzoon gegolden kan hebben. In de mythologieën wordt geschilderd hoe Baäl de god Jam — die over het water heerste en die de lievelingszoon van El geweest schijnt te zijn — aanvalt en over hem zegeviert. Maar in de strijd tegen Mot, de god van de dood en de droogte en een zoon van El, wordt Baäl gedood. Kanaän had dus net als Babylon een god die een gewelddadige dood stierf en vervolgens weer tot leven werd gebracht.
Anath, Asjera en Astoreth zijn de hoofdgodinnen die in de Ras Sjamra-teksten worden genoemd. De rollen van deze godinnen schijnen elkaar echter in aanzienlijke mate te overlappen. In Syrië, waar men de Ras Sjamra-teksten heeft gevonden, kan Anath als de vrouw van Baäl zijn beschouwd. Hoewel zij herhaaldelijk als „maagd” wordt aangeduid, wordt er namelijk over haar gezegd dat zij gemeenschap met Baäl heeft gehad. Daarentegen noemt het bijbelse verslag in verband met Baäl alleen Astoreth en de heilige paal of Asjera. Dientengevolge kan men soms Asjera en dan weer Astoreth als de vrouw van Baäl hebben beschouwd. — Recht. 2:13; 3:7; 10:6; 1 Sam. 7:4; 12:10; 1 Kon. 18:19.
GODHEDEN VAN MEDO-PERZÏE
Een en ander duidt erop dat de koningen van het Medo-Perzische Rijk Zoroastriërs waren. Hoewel niet bewezen noch weerlegd kan worden dat Cyrus de Grote een aanhanger van de leer van Zoroaster (Zarathoestra) was, verwijzen niettemin vanaf de tijd van Darius I de inscripties van de monarchen herhaaldelijk naar Ahoera Mazda, de hoofdgod van het zoroastrisme. Darius I verwees naar Ahoera Mazda als de schepper van de hemel, de aarde en de mens, en erkende dat deze god hem wijsheid, fysieke bekwaamheid en het koninkrijk had geschonken.
Een karakteristiek kenmerk van het zoroastrisme is het dualisme: het geloof in twee onafhankelijke goddelijke wezens, het ene goed en het andere kwaad. Ahoera Mazda gold als de schepper van alle goede dingen, terwijl Ahra Manyou als de schepper van al het kwade werd beschouwd. Van laatstgenoemde dacht men dat hij aardbevingen, stormen, ziekte en dood teweeg kon brengen, alsook oproer en oorlog kon ontketenen. Van geringere geesten geloofde men dat ze deze twee goden hielpen zich van hun taak te kwijten.
GRIEKSE GODHEDEN
Wanneer men de goden en godinnen van het oude Griekenland onderzoekt, ontdekt men de sporen van Babylonische invloed. Professor George Rawlinson van de Universiteit van Oxford schreef over zijn bevindingen: „De frappante overeenkomst van het Chaldeeuwse systeem met dat van de klassieke mythologie schijnt speciale aandacht te verdienen. Deze overeenkomst is te algemeen en in sommige opzichten te sterk om te mogen vermoeden dat ze aan puur toeval toe te schrijven is. In de Griekse, de Romeinse en de Chaldeeuwse pantheons is dezelfde algemene groepering te herkennen; niet zelden vindt men dezelfde afstammingslijn; en in sommige gevallen laten zelfs de vertrouwde namen en titels van de godheden uit de klassieke oudheid zich op verbluffende wijze uit de Chaldeeuwse bronnen nader verklaren. Wij kunnen er nauwelijks aan twijfelen dat de geloofsopvattingen op de een of andere manier werden doorgegeven — dat mythologische begrippen en denkbeelden in zeer vroege tijden van de kusten van de Perzische Golf hun weg vonden naar de landen die door de Middellandse Zee worden omspoeld.” — Seven Great Monarchies, Deel I, blz. 71, 72.
Een verdraaiing van datgene wat God over het zaad der belofte zei, kan men opmerken in de mythologieën waarin wordt verteld hoe de god Apollo de slang Python doodt en hoe Herakles (of Hercules, de zoon van Zeus en Alcmene, een aardse vrouw) als kind twee slangen worgt. Ook komt men weer het bekende thema tegen van een god die sterft en vervolgens weer tot leven wordt gebracht. Jaarlijks herdacht men de gewelddadige dood van Adonis en zijn terugkeer tot leven. Het waren hoofdzakelijk vrouwen die zijn dood beweenden en als in een rouwstoet beeltenissen van hem droegen, die zij dan later in de zee of in bronnen wierpen. Nog een godheid wiens gewelddadige dood en terugkeer tot leven door de Grieken werden gevierd, was Dionysus of Bacchus, die men, evenals Adonis, met de Babylonische god Tammuz heeft geïdentificeerd.
ROMEINSE GODHEDEN
De religie van de Romeinen was sterk beïnvloed door de Etrusken (Etruriërs), een volk dat volgens de algemene opvatting uit Klein-Azië kwam. De door hen beoefende waarzeggerij en wichelarij brengt hun religie onmiskenbaar met die van de Babyloniërs in verband. De in Mesopotamië gevonden kleilevermodellen die voor waarzeggerij werden gebruikt, lijken bijvoorbeeld op het bronzen model van een lever dat bij Piacenza in het Italiaanse gewest Emilia-Romagna werd gevonden. Toen de Romeinen de Etruskische godheden overnamen, ontvingen zij in feite een Babylonische erfenis. (Zie ASTROLOGEN.) De belangrijke Romeinse triade die bestond uit Jupiter (de oppergod, een god van de hemel en het licht), Juno (de gemalin van Jupiter, die werd beschouwd als heerseres over aangelegenheden die vooral vrouwen aangingen) en Minerva (een godin die gold als de beschermster van het handwerk), komt overeen met de Etruskische drieëenheid Tinia, Uni en Menrva.
In de loop van de tijd vonden de prominente Griekse goden hun weg naar het Romeinse pantheon, zij het onder andere namen. De Romeinen namen bovendien nog van andere landen godheden over, waaronder de Perzische god Mitrasj, wiens geboortedag op 25 december werd gevierd, alsook de Frygische vruchtbaarheidsgodin Cybele en de Egyptische godheid Isis, die men beide met de Babylonische godin Isjtar geïdentificeerd heeft. En ten slotte werden ook de Romeinse keizers als goden vereerd.
Saturnus werd aanbeden omdat hij voor Rome een gouden tijdperk had ingeluid. De saturnaliën, oorspronkelijk een eendaags feest ter ere van deze god, ontwikkelden zich later tot een zevendaags feest in de tweede helft van december. De gebeurtenis zelf stond in het teken van uitgelaten pretmakerij. Men wisselde geschenken uit, zoals vruchten en kaarsen van was; de kinderen gaf men aarden poppen. Tijdens het feest mocht niemand gestraft worden. Scholen en gerechtshoven hadden vakantie; zelfs oorlogsoperaties werden gestaakt. Slaven verwisselden van plaats met hun meesters en mochten hun tong de vrije loop laten, zonder dat zij bang hoefden te zijn gestraft te worden.
DE GODEN DER NATIËN IN VERGELIJKING MET JEHOVAH
Van veel goden die in de bijbel worden genoemd, is thans niet veel meer overgebleven dan de naam. Alhoewel de aanbidders van deze goden soms zelfs hun eigen kinderen aan hen offerden, waren de valse goden niet in staat degenen die in tijden van de grootste nood voor hulp naar hen opzagen, te redden (2 Kon. 17:31). Derhalve kon de koning van Assyrië bij monde van zijn woordvoerder Rabsake met het oog op zijn militaire successen pochen: „Hebben soms de goden van de natiën ieder hun eigen land uit de hand van de koning van Assyrië bevrijd? Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaïm, Hena en Ivva? Hebben ze soms Samaria uit mijn hand bevrijd? Wie zijn er onder al de goden van de landen die hun land uit mijn hand hebben bevrijd, zodat Jehovah Jeruzalem uit mijn hand zou bevrijden?” (2 Kon. 18:28, 31-35) Maar Jehovah liet zijn volk niet in de steek, zoals die niet-goden hadden gedaan, die door de koning van Assyrië aan het vuur waren prijsgegeven. In één nacht doodde de engel van Jehovah 185.000 man in de legerplaats van de Assyriërs. Te schande gemaakt keerde de trotse Assyrische monarch Sanherib naar Nineve terug, waar hij later in de tempel van zijn god Nisroch door twee van zijn zonen werd vermoord (2 Kon. 19:17-19; 35-37). Waarlijk, „alle goden van de volken zijn goden die niets waard zijn; maar wat Jehovah betreft, hij heeft zelfs de hemel gemaakt”. — Ps. 96:5.
Het is niet alleen zo dat de valse goden de kenmerken bezitten van degenen die ze hebben gemaakt, maar ook de mensen worden net zoals de goden die zij aanbidden. Ter illustratie: koning Manasse van Juda was een aanbidder van valse goden en liet zelfs zijn eigen zoon door het vuur gaan. Maar dat Manasse zo ijverig de valse aanbidding bevorderde, maakte hem niet tot een betere koning. In plaats daarvan bleek hij precies zo te zijn als de bloeddorstige godheden die hij aanbad, want hij vergoot zeer veel onschuldig bloed (2 Kon. 21:1-6, 16). In scherpe tegenstelling daarmee trachten de aanbidders van de ware God hun volmaakte Maker na te volgen doordat zij de vrucht van zijn geest aan de dag leggen: liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing. — Ef. 5:1; Gal. 5:22, 23.
[Illustratie op blz. 507]
Stenen plaat waarop de schrijn van de god Sjamasj is afgebeeld. Onder het gewelf ziet men emblemen van de Babylonische triade Sin (maansikkel), Sjamasj (zonneschijf) en Isjtar (achtpuntige ster)
[Illustratie op blz. 508]
Afbeelding van Egyptische godheden met de „crux ansata”
[Illustratie op blz. 508]
Isis, bij de Egyptenaren bekend als de „Moeder van God” en de „Koningin des hemels”, met het kind Horus