HERAUT.
Een hofbeambte die koninklijke bevelen en verordeningen in het openbaar afkondigde. Het woord komt in Daniël 3:4 voor, waar sprake is van een heraut die een verordening van Nebukadnezar afkondigt waarin alle mensen wordt gelast het door hem opgerichte beeld te aanbidden.
Het Griekse werkwoord dat met „prediken” wordt vertaald, is ke·rusʹsein. Dit Griekse werkwoord, dat in de christelijke Griekse Geschriften vaak voorkomt, betekent in de grond der zaak „als heraut een bekendmaking doen; een heraut zijn, optreden als heraut; een aankondiger zijn; oproepen via een heraut; (tot overwinnaar) uitroepen”. Het verwante zelfstandig naamwoord is keʹrux en betekent „heraut; openbare boodschapper; afgezant; omroeper (die bekendmakingen deed en op vergaderingen de orde handhaafde, enz.)”. Nog een verwant zelfstandig naamwoord is ke·rugʹma, hetgeen de betekenis heeft van „dat wat door een heraut wordt uitgeroepen; proclamatie; aankondiging (van overwinning in spelen); decreet; oproep”. De Willibrordvertaling zegt in Markus 13:10: „Eerst moet onder alle volkeren de Blijde Boodschap verkondigd worden” (vergelijk LV; PC; zie ook Markus 1:45; Openbaring 5:2). Dit betekent dat de verkondigers van de boodschap als herauten zouden optreden.
Ke·rusʹsein betekent derhalve in het algemeen „bekendmaken, verkondigen” (goed of slecht nieuws), ter onderscheiding van eu·ag·ge·liʹzo (spreek uit: ui·an·ge·liʹdzo), wat „goed nieuws brengen of verkondigen” betekent. Noach was voor de wereld van vóór de Vloed een prediker (of heraut, keʹrux), die de mensen waarschuwde (2 Petr. 2:5). Christus predikte (als een heraut) tot de geesten in de gevangenis, maar hij bracht hun niet het goede nieuws (1 Petr. 3:18, 19). Op verscheidene plaatsen wordt ke·rusʹsein echter in verband met de openbare prediking (of verkondiging) van het goede nieuws van Gods koninkrijk gebruikt. — Matth. 24:14; Mark. 14:9; Luk. 8:1; 9:2; Rom. 10:14.