JASON
(Ja̱son) [een van de Griekse vormen van Jozua, „Jehovah is redding”].
Een vooraanstaand christen in Thessalonika, die ’Paulus en Silas gastvrij ontvangen had’ tijdens hun eerste reis door Macedonië. Een samengeschoolde menigte jaloerse joden probeerde Paulus en Silas uit Jasons huis te halen, maar toen zij hen daar niet vonden, namen zij in hun plaats Jason mee en maakten hem tot de hoofdverdachte in een aanklacht wegens opruiing tegen caesar. Jason en de anderen die bij hem waren, werden vrijgelaten nadat zij „voldoende borgtocht”, misschien in de vorm van een waarborgsom, hadden verschaft. — Hand. 17:5-10; 1 Thess. 2:18.
In de brief die Paulus tijdens zijn volgende reis door Macedonië en Griekenland vanuit Korinthe aan de Romeinen schreef, wordt Jason genoemd als een van degenen die hun groeten laten overbrengen (Rom. 16:21). Als hij dezelfde persoon is als de Jason uit Thessalonika, was hij blijkbaar naar Korinthe gegaan, misschien met Paulus mee. Hij wordt een ’bloedverwant’ van Paulus genoemd, hetgeen kan betekenen dat hij een „landgenoot” was, hoewel het gebruikte Griekse woord in de eerste plaats „bloedverwant van dezelfde generatie” betekent. Als hij een naaste bloedverwant van Paulus was, lag het voor de hand dat Paulus bij hem logeerde wanneer hij in Thessalonika verbleef. De naam Jason, een van de Griekse equivalenten van Jozua, werd door veel joden die onder invloed van de Griekse cultuur leefden, aangenomen.