MIDDELAAR.
Iemand die bemiddelend tussen twee partijen optreedt om hen te verzoenen; een voorspreker; een bemiddelaar of tussenpersoon. Het Griekse woord meʹsi·tes, „middelaar”, dat in de christelijke Griekse Geschriften wordt gebruikt, staat in de Septuaginta in Job 9:33: „O dat toch onze middelaar er zou zijn, en iemand die terechtwijst, en iemand die beide zijden aanhoort.” — Bagster; zie VERBOND.
DE MIDDELAAR VAN HET WETSVERBOND
Mozes was de middelaar van het Wetsverbond tussen Jehovah God en de natie Israël. Jehovah sprak tot hem „van mond tot mond” (Num. 12:8), ofschoon het in werkelijkheid Jehovah’s engel was die als een vertegenwoordiger van God sprak (Hand. 7:38; Gal. 3:19; Hebr. 2:2). Mozes was een tussenpersoon die als woordvoerder tussen Jehovah en Israël optrad (Ex. 19:3, 7, 9; 24:9-18). Als middelaar werd hem „[Jehovah’s] gehele huis toevertrouwd” (Num. 12:7). In zijn functie als middelaar van het Wetsverbond hielp hij de natie Israël zich aan het verbond te houden en de zegeningen ervan te ontvangen.
De apostel Paulus zegt: „Nu is er geen middelaar waar het slechts één persoon betreft, maar God is slechts één” (Gal. 3:20). Bij het Wetsverbond waren twee partijen betrokken: God en de natie Israël. Vanwege hun zondige toestand konden zij niet in een verbondsverhouding tot God naderen. Zij hadden een middelaar nodig. Hun zwakheid trad aan het licht in hun verzoek aan Mozes: „Spreekt gij met ons, en laten wij luisteren; maar laat God niet met ons spreken, opdat wij niet sterven” (Ex. 20:19; Hebr. 12:18-20). Dienovereenkomstig stelde Jehovah in zijn barmhartigheid Mozes als middelaar van het Wetsverbond aan en trof hij er regelingen voor dat er dieren werden geofferd om het verbond rechtsgeldigheid te verlenen. Natuurlijk was Mozes ook onvolmaakt en zondig; hij werd echter ongetwijfeld op grond van zijn geloof rechtvaardig verklaard, net zoals dit voordien met Abraham het geval was geweest (Hebr. 11:23-28). Het in werking stellen van het verbond vond onder leiding van Mozes plaats, aangezien hij het opzicht had over het offeren van de dieren. Vervolgens sprenkelde hij hun bloed op de boekrol of het „boek van het verbond”. Hij las het volk het boek voor, waarbij hij een uitvoerige uiteenzetting gaf omtrent de voorwaarden van het verbond, en het volk verklaarde zich bereid te gehoorzamen. Daarna besprenkelde Mozes hen (hoogstwaarschijnlijk de vertegenwoordigende oudere mannen) met het bloed en zei: „Dit is het bloed van het verbond dat Jehovah met u heeft gesloten betreffende al deze woorden.” — Ex. 24:3-8; Hebr. 9:18-22.
Installatie van de priesterschap
Degenen uit het huis van Aäron die tot priester waren benoemd, konden niet uit zichzelf als zodanig beginnen te functioneren. Zij moesten onder leiding van Gods middelaar Mozes in hun ambt geïnstalleerd worden. — Zie INSTALLATIE.
Door bemiddeling van Mozes kreeg Israël een wetstelsel dat uit meer dan 600 wetten bestond, met inbegrip van de inzettingen die voor de priesters golden. Door de kracht van God verrichtte Mozes vele wonderen ten behoeve van het volk. Hij trad als voorspraak voor de Israëlieten op en smeekte Jehovah dringend hen ter wille van Zijn naam te sparen (Ex. 32:7-14; Num. 14:11-20; 16:20-22; 21:7; Deut. 9:18-20, 25-29; 10:8-11). Mozes bekommerde zich meer om de belangen van Jehovah’s naam alsook de belangen van het volk dan om zijn eigen welzijn. — Ex. 32:30-33; Num. 11:26-29; 12:9-13.
PARALLELLEN TUSSEN CHRISTUS EN MOZES WAT HUN MIDDELAARSCHAP BETREFT
Met betrekking tot degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, treffen wij een situatie aan die overeenkomt met die van het oude Israël. Ook christenen zijn zondaars. Aangezien zonden niet werkelijk weggenomen kunnen worden door het bloed van dieren (Hebr. 10:4), is er een beter slachtoffer nodig. Jezus Christus is dat betere slachtoffer (Hebr. 10:5-10). De schrijver van de brief aan de Hebreeën brengt de kwestie op deze wijze tot uitdrukking. Nadat hij gewag heeft gemaakt van de slachtoffers die onder de Wet gebracht werden, zegt hij: „Hoeveel te meer zal dan het bloed van de Christus . . . ons geweten reinigen van dode werken, opdat wij heilige dienst voor de levende God kunnen verrichten? Daarom is hij dus middelaar van een nieuw verbond, opdat zij die geroepen zijn, de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen, aangezien er een sterven heeft plaatsgevonden om hen door losprijs te verlossen van de overtredingen onder het vroegere verbond. Want waar een verbond is, moet de dood van de menselijke verbondssluiter worden aangetoond. Want een verbond is geldig over dode slachtoffers, daar het nooit van kracht is zolang de menselijke verbondssluiter nog leeft.” — Hebr. 9:11-17.
De geïnspireerde schrijver zet verder uiteen dat het vroegere verbond niet zonder bloed werd ingewijd. Als middelaar van het verbond zag Mozes erop toe dat de slachtoffers werden gebracht en sprenkelde hij het bloed op het „boek van het verbond” (Hebr. 9:18-28). Evenzo verscheen Jezus Christus, Gods Middelaar van het nieuwe verbond, nadat hij zijn slachtoffer gebracht had, voor het aangezicht van Jehovah God met de waarde van zijn bloed. Nog een analogie is dat het Wetsverbond met een natie werd gesloten, niet met afzonderlijke personen (Ex. 24:7, 8), en zo wordt ook het nieuwe verbond met Gods „heilige natie” gesloten, „het Israël Gods”. — 1 Petr. 2:9; Gal. 6:15, 16.
DEGENEN VOOR WIE CHRISTUS DE MIDDELAAR IS
De apostel Paulus verklaart: „Er is één God en één middelaar tussen God en mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5, 6). Hij dient als Middelaar van het nieuwe verbond tussen God en degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, de gemeente van het geestelijke Israël (Hebr. 8:10-13; 12:24; Ef. 5:25-27). Christus werd Middelaar opdat de geroepenen „de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen” (Hebr. 9:15); hij staat niet de engelen, maar „Abrahams zaad” bij (Hebr. 2:16). Hij staat degenen bij die in het nieuwe verbond opgenomen zullen worden, opdat zij ’aangenomen’ worden in Jehovah’s huisgezin van geestelijke zonen, die uiteindelijk als Christus’ broeders bij hem in de hemel zullen zijn en met hem een deel van het zaad van Abraham zullen vormen (Rom. 8:15-17, 23-25; Gal. 3:29). Hij heeft hun de beloofde heilige geest gezonden, waarmee zij verzegeld zijn en die hun gegeven is als een onderpand van wat komen zal, hun hemelse erfenis (2 Kor. 5:5; Ef. 1:13, 14). Openbaring 7:4-8 onthult dat er totaal 144.000 personen zijn die uiteindelijk en permanent verzegeld worden.
INWIJDING VAN HET NIEUWE VERBOND
Nadat Jezus gestorven en opgewekt was, ging hij de hemel binnen om voor de persoon van God te verschijnen teneinde zijn offer aan te bieden, waarvan de voordelen eerst worden aangewend ten behoeve van degenen die in het nieuwe verbond worden opgenomen (Hebr. 9:24). Bij deze gelegenheid trad hij als Hogepriester èn als Middelaar op. In overeenstemming met het model dat werd gevolgd bij de inwijding van het Wetsverbond, bood Jezus Christus de waarde van zijn offer aan God in de hemel aan (zoals Mozes het bloed op het boek van de Wet sprenkelde [want God was daar niet in eigen persoon aanwezig]). Vervolgens stortte Jezus op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. de heilige geest die hij van God had ontvangen, op de ongeveer 120 personen uit die als eersten in het nieuwe verbond werden opgenomen. Later op die dag werden ongeveer 3000 joden en proselieten aan de gemeente toegevoegd (Hand. 1:15; 2:1-47; Hebr. 9:19). En evenals Mozes het volk de Wet voorlas, zo maakt Jezus Christus de voorwaarden en de wetten van het nieuwe verbond duidelijk bekend aan degenen die er deel aan hebben. — Ex. 24:3-8; Hebr. 1:1, 2; Joh. 13:34; 15:14; 1 Joh. 5:1-3.
Aangezien Jezus Christus in zijn positie als Middelaar en Hogepriester onsterfelijk is, leeft hij altijd en is hij in staat om voor degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen te pleiten, zodat hij net zolang als middelaar van het nieuwe verbond kan dienen totdat degenen die zijn diensten als Middelaar ontvangen volledig gered zijn (Hebr. 7:24, 25). Hij kan de aangelegenheden zo leiden dat het nieuwe verbond tot succesvolle voltooiing wordt gebracht. Zij die in het verbond zijn opgenomen, worden uiteindelijk in de hemelse priesterschap geïnstalleerd als onderpriesters met Christus, hun grote Hogepriester. — Openb. 5:9, 10; 20:6.
ZEGENINGEN VOOR DE MENSHEID IN HET ALGEMEEN
Hoewel Jezus’ middelaarschap uitsluitend werkzaam is ten aanzien van degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, is hij tevens Gods Hogepriester en het Zaad van Abraham. Door zich van zijn taken in deze laatste twee posities te kwijten, zal hij ook andere leden van de mensheid zegeningen doen toekomen, want alle natiën zullen door bemiddeling van Abrahams zaad gezegend worden. De deelhebbers aan het nieuwe verbond worden door Christus, het primaire Zaad, eerst gezegend (Gal. 3:16, 29), daar zij als medeleden van het zaad in het verbond zijn opgenomen. Aangezien zij op basis van het nieuwe verbond, waarvan Jezus de Middelaar is, tot koningen en priesters zijn gemaakt, zullen zij er een aandeel aan hebben alle natiën der aarde de zegeningen van Jezus’ offer en van zijn Koninkrijksheerschappij te doen toekomen. Aldus zal Christus’ middelaarschap, nadat het aan zijn doel heeft beantwoord door het „Israël Gods” in deze positie te brengen, voordelen en zegeningen voor de gehele mensheid tot gevolg hebben. — Gal. 6:16; Gen. 22:17, 18.