MERODACH-BALADAN
(Me̱rodach-Ba̱ladan) [Mardoek heeft een zoon geschonken].
De „zoon van Baladan” en koning van Babylon, die brieven en een geschenk aan koning Hizkia van Juda zond nadat deze van een ziekte hersteld was (Jes. 39:1). In 2 Koningen 20:12 wordt hij „Berodach-Baladan” genoemd, maar dit verschil wordt in het algemeen aan een afschrijffout toegeschreven of is terug te voeren op de poging een Akkadische medeklinker met een klank die tussen de „m” en de „b” in ligt, te transcriberen.
De naam Merodach-Baladan komt in Assyrische en Babylonische spijkerschriftinscripties voor als „Mardoek-apla-iddina”. Hij wordt daarin aangeduid als de heerser van een Chaldeeuws district dat bekendstond als Bit Jakin en gelegen was in de moerasgebieden aan de noordpunt van de Perzische Golf en ten Z. van Babylon. Hij beweert van koninklijke afstamming te zijn en zegt dat koning Eriba-Mardoek van Babylon (die in het begin van de 8ste eeuw v.G.T. geleefd zou hebben) zijn voorvader was.
Tiglath-Pileser III, wiens heerschappij zich tot in de regering van koning Achaz van Juda (761–745 v.G.T.) uitstrekte, noemt Merodach-Baladan de heerser van een Chaldeeuwse stam die hem tijdens de Assyrische veldtocht tegen Babylonië hulde bracht. — Zie HIZKIA.
DOOR ASSYRIË VERSLAGEN
Tegen het einde van zijn ongeveer 12-jarige heerschappij over Babylon zag Merodach-Baladan hoe zijn voornaamste steun, namelijk Elam, hem ontviel doordat Assyrië de overwinning over dat rijk behaalde. Daarna werd hij zelf aangevallen en gedwongen uit Babylon te vluchten. Hoewel hij Babylon aan de Assyriërs moest prijsgeven, schijnt hij zijn positie als heerser over Bit Jakin te hebben kunnen behouden. Volgens de Babylonische koningslijst regeerde „Mardoek-apla-iddina” in het tweede jaar na Sargons dood nogmaals negen maanden (volgens Polyhistor zes maanden) als koning van Babylon. Zoals algemeen wordt aangenomen, wordt hiermee dezelfde koning bedoeld, die zich voor de tweede maal meester van de troon van Babylon trachtte te maken. Er zij echter opgemerkt dat hij in de Babylonische inscripties in dit geval „Mardoek-apla-iddina, man van Habi”, wordt genoemd, doch in verband met zijn vroegere regering wordt aangeduid als „Mardoek-apla-iddina, [van de] dynastie van het Land van de Zee”. Volgens sommigen is dit een aanwijzing dat er twee verschillende personen in het spel zijn en in The Encyclopædia Britannica (uitg. 1946, Deel V, blz. 655) staan zij dan ook als „Merodach-Baladan II” en „Merodach-Baladan III” vermeld. Hoe het ook zij, deze tweede regering was slechts van korte duur, daar Babylon weldra door de Assyrische koning Sanherib werd veroverd en Merodach-Baladan in Elam toevlucht moest zoeken, waar zijn ambitieuze loopbaan schijnt te zijn geëindigd. Ondanks Merodach-Baladans nederlagen werden de Chaldeeën later de dominerende etnische groep in het Babylonische Rijk.