PALESTINA.
Het land dat aan het oosteinde van de Middellandse Zee ligt en eens door de natie Israël uit de oudheid werd bewoond. De naam is afgeleid van de Latijnse uitdrukking Palaestina en het Griekse woord Pa·laiʹsti·ne. Dit laatste woord is weer afgeleid van het Hebreeuwse begrip Peleʹsjeth. In de Hebreeuwse Geschriften duidt het begrip Peleʹsjeth (in het Nederlands met „Filistea” vertaald) alleen op de door de Filistijnen bewoonde smalle kuststrook (Ex. 15:14; Ps. 60:8; 83:7; 87:4; 108:9; Jes. 14:29, 31; Joël 3:4). In de 5de eeuw v.G.T. gebruikten Herodotus en later andere wereldlijke schrijvers (Philo, Ovidius, Plinius, Josephus, Hiëronymus) de Griekse en Latijnse uitdrukkingen echter ter aanduiding van het gehele gebied dat vroeger als het „land Kanaän” of het „land van Israël” bekendstond (Num. 34:2; 1 Sam. 13:19). Ook op de munten die keizer Vespasianus ter herinnering aan de val van Jeruzalem in 70 G.T. liet slaan, werd dit gebied „Palestina” genoemd. Omdat Jehovah dit land aan Abraham en zijn nakomelingen had beloofd (Gen. 15:18; Deut. 9:27, 28), werd het terecht ook het Beloofde Land of het Land der Belofte genoemd (Hebr. 11:9). Vanaf de Middeleeuwen wordt het vaak als het Heilige Land aangeduid.
LIGGING EN GRENZEN
In zekere zin vormde Palestina de verbindingsschakel tussen de continenten Europa, Azië en Afrika. Hierdoor werd het tot het middelpunt van een cirkel aan de omtrek waarvan de oude wereldmachten Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië, Griekenland en Rome lagen (Ezech. 5:5). Omsloten door grote woestijnen in het O. en het Z. en door de Grote Zee of Middellandse Zee in het W., fungeerde Palestina tussen de Nijl en de Eufraat als een landbrug waarover de karavanen langs de internationale handelsroutes trokken.
De grenzen van het Beloofde Land werden door Jehovah zelf vastgesteld. Toen het land zijn grootste omvang had, die het alleen tijdens de regering van David en Salomo bereikte, omvatte het een gebied dat zich „van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat” uitstrekte (Gen. 15:18; Ex. 23:31; Num. 34:1-12; Joz. 1:3, 4; 15:4). Gedurende het grootste gedeelte van de geschiedenis van Israël oefende de natie over een veel kleiner gebied macht uit.
In het Z. kon men van het zuideinde van de Dode Zee tot de zuidoosthoek van de Middellandse Zee een denkbeeldige lijn trekken, en in het N. een andere lijn, die van de zuidelijke hellingen van de Hermon tot een punt in de omgeving van de stad Tyrus loopt. Het gebied tussen deze noord- en zuidgrens, „van Dan tot Berseba” (1 Sam. 3:20; 2 Sam. 3:10), had een lengte van 241 km. De hoofdstad Jeruzalem lag iets onder de 32° noorderbreedte, ongeveer op dezelfde breedte als Savannah (Georgia), Waco (Texas), Sjanghai (China) en Lahore (Pakistan). Wat de lengtecirkels en de tijdzones van de aarde betreft, lag Jeruzalem 3334 km of 2 uur en 21 minuten ten O. van de meridiaan van Greenwich (Engeland).
De breedte van Palestina, die minder dan een derde van de lengte bedroeg, was nogal onbepaalbaar, aangezien er geen vastgestelde oostgrens was; de gebieden van Gilead en Basan gingen geleidelijk over in de verlaten steppen waarin Arabische nomadenstammen rondzwierven. Dit gebied ten O. van de Jordaan besloeg vermoedelijk een oppervlakte van 10.360 km2. Ten W. van het centrale Jordaandal bedroeg de afstand in het N. van Dan tot de Middellandse Zee ca. 42 km en in het Z. van de zuidpunt van de Dode Zee tot de Middellandse Zee ca. 129 km. Dit leverde nog eens 15.540 km2 op, zodat het totale landoppervlak 25.900 km2 was — kleiner dan België.
GEOGRAFISCHE KENMERKEN
Voor een uitgebreid geografisch overzicht zullen we gemakshalve het gebied van Palestina in vier tamelijk parallel lopende landstreken verdelen.
De eerste geografische landstreek was een vruchtbare vlakke strook langs de kust, die praktisch geen natuurlijke havens had. Het voorgebergte van het indrukwekkende Karmelgebergte, dat bijna tot aan de zee reikte, verdeelde deze kustvlakte in twee delen. Het noordelijke deel stond als de vlakte van Aser of Fenicië bekend. Het zuidelijke deel was omzoomd door zandduinen, die dicht aan de zee lagen, en bestond uit de vlakte van Saron en de vlakte van Filistea, waarvan laatstgenoemde in het Z. breder uitliep.
De tweede geografische landstreek naast de kustvlakten omsloot de belangrijke bergketens die zich als een ruggegraat van N. naar Z. door het land uitstrekten. In het N. lag het gebergte van Naftali, ook wel de heuvels van Galilea genoemd. Het waren uitlopers van het Libanongebergte, dat vanwege zijn cederwouden en zijn beroemde Hermon, die zich 2814 m hemelwaarts verhief, bekendheid genoot. De bergen in het N. van Palestina varieerden in hoogte tussen de 1208 m in Boven-Galilea en de 562 m van de Tabor, die in de dagen van Barak grote vermaardheid kreeg (Recht. 4:12). Onder aan de berg Tabor bevond zich een betrekkelijk brede centraal gelegen vlakte, die het land van W. naar O. dwars doorsneed en de bergen in het N. van die in het Z. scheidde. Dit dal, waarin vele beslissende veldslagen werden geleverd, bestond uit twee delen, de „laagvlakte van Jizreël” in het O. en de „valleivlakte van Megiddo” in het W. — Joz. 17:16; 2 Kron. 35:22.
Ten W. en ten N. van het dal van Megiddo, dat in de Kison afwaterde, strekte het Karmelgebergte zich vanaf de kust in zuidoostelijke richting uit en grensde aan de bergen van Efraïm (of bergen van Samaria), waar de historische berg Gerizim en de 914 m hoge Ebal lagen (Deut. 11:29). Verder naar het Z. stond deze bergketen als het „bergland van Juda” bekend, want ofschoon de hoogte van de bergen varieerde van 610 tot meer dan 1000 m, bestond dit gebied grotendeels uit plateaus, afgeplatte heuvels en zacht glooiende hellingen (2 Kron. 27:4; Luk. 1:39). In dit gebied lagen steden zoals Jeruzalem, Bethlehem en Hebron.
In het Z. gingen de bergen van Juda geleidelijk over in de Negeb, een naam die vermoedelijk is afgeleid van een grondwoord dat „uitgedroogd” of „droog” betekent — een gebied dat zich tot aan het stroomdal van de beek van Egypte uitstrekte en het zuidelijk deel van Palestina vormde. Aan de noordelijke rand van de Negeb lag de stad Berseba, die op een oase leek; aan de zuidelijke rand lag Kades-Barnea. — Gen. 12:9; 20:1; 22:19.
Wanneer men de bergen van Juda vanuit het W. nadert, komt men in het heuvelachtige deel dat als de Sjefela bekendstaat, met zijn diverse kleine van W. naar O. lopende dalen die van de kustvlakten tot het bergland reiken (Joz. 9:1). Aangezien de bronnen in de dalen genoeg water leverden, waren deze heuvels grotendeels geschikt voor het weiden van kleinvee en runderen. Vanwege de geologische structuur van de aardkorst in dit deel van het land kon de winterregen op de bergen door de poreuze zandsteenrots naar beneden sijpelen tot er een laag of stratum werd bereikt die geen water doorliet, zodat het water daarover kon stromen om de bronnen in het dal te voeden.
Het derde geografische kenmerk van Palestina was de grote Jordaanslenk, soms de Araba genoemd (Deut. 11:30), die het land in de lengte van boven naar beneden doorsneed. Deze diepe kloof begon in het N. in Syrië en liep zuidwaarts helemaal tot aan de Golf van Akaba aan de Rode Zee. Wat deze centraal gelegen bodeminzinking nog indrukwekkender maakte, waren de aan beide zijden parallel lopende bergketens en klippen.
Deze bodeminzinking die zich van het N. naar het Z. als een slenk uitstrekt, daalt van de uitlopers van de Hermon al snel in het Hulabekken af, waar de bovenloop van de Jordaan eens een klein meer vormde. Van daar uit stroomt de Jordaan snel over een afstand van ca. 16 km zuidwaarts met een verval van 274 m en mondt uit in de Zee van Galilea, die ca. 213 m beneden de zeespiegel ligt. Deze grote slenk in de aardkorst van Galilea tot de Dode Zee is het eigenlijke Jordaandal en wordt door de Arabieren de Ghor genoemd, wat „inzinking” betekent. Het Jordaandal is een „kloof” die op sommige plaatsen wel 19 km breed is. De Jordaan zelf ligt ca. 46 m beneden de dalbodem en kronkelt langzaam naar de Dode Zee, waarbij ze nog eens ca. 183 m daalt. Bijgevolg ligt het wateroppervlak van de Dode Zee — het laagste punt van het aardoppervlak — bijna 396 m onder de waterspiegel van de Middellandse Zee.
Het gedeelte van de Jordaanslenk dat zich ten Z. van de Dode Zee nog eens 161 km tot de Golf van Akaba uitstrekte, stond gewoonlijk als de eigenlijke Araba bekend (Deut. 2:8). Halverwege deze afstand bereikte de slenk haar hoogste punt, ca. 198 m boven de zeespiegel.
Het vierde geografische gebied van Palestina bestond uit heuvels en hoogvlakten ten O. van de grote Jordaanslenk (Deut. 2:36, 37; 3:8-10). In het N. strekte dit bouwland ten O. van de Zee van Galilea zich vermoedelijk 97 km uit, terwijl de breedte in het Z. slechts 40 km bedroeg, waarna het land in een wildernis, vervolgens in droge steppen en ten slotte in de Syrisch-Arabische Woestijn overging. Het bredere noordelijkere deel van dit heuvelachtige oostelijke gebied boven Ramoth-Gilead werd het land Basan genoemd, dat gemiddeld ca. 610 m hoog lag; ten Z. van Basan bereikte het gewelfde gebied van Gilead een hoogte van 1006 m. In het Z. grensde Gilead aan de hoogvlakte ten N. van het stroomdal van de Arnon; in deze landstreek lag de 823 m hoge Nebo. Dit gebied, dat eens aan de Ammonieten behoorde, werd ten Z. van het stroomdal van de Arnon door het land Moab begrensd. — Joz. 13:24, 25; Recht. 11:12-28.
GEOGRAFISCHE NAMEN
De oude Hebreeuwse namen van veel steden, bergen en dalen zijn ten dele als gevolg van de herhaaldelijke bezetting van Palestina door de Arabieren gedurende de tijd na 638 G.T. verloren gegaan. Maar aangezien het Arabisch de nauwst aan het Hebreeuws verwante levende taal is, is het in enkele gevallen mogelijk bepaalde belangrijke plaatsen uit de oudheid met tamelijke zekerheid te identificeren.
Enkele bekende Arabische geografische aanduidingen die een hulp zijn om bijbelse plaatsen te lokaliseren, worden in de volgende lijst vermeld.
ARABISCHE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN EN HUN BETEKENIS
‛Ain natuurlijke bron
Bahr zee
Beit huis
Biqa‛ dal (in heuvelland)
Bir put
Boerdzj toren
Darb weg
Debbet zandige hoogte
Dzjebel berg
Karm wijngaard
Kefr dorp
Chirbet ruïnes
Madzjdel burcht of toren
Nahr rivier
Neqb bergpad
Ras kaap, heuvel- of bergtop
Sjatt kust of oever; rivier
Tal‛at helling
Tell aardheuvel (waarin zich vaak ruïnes bevinden)
Wadi stroomdal
KLIMATOLOGISCHE OMSTANDIGHEDEN
Het klimaat van Palestina is net zo afwisselend als het landschap. Binnen een afstand van 161 km van de Dode Zee tot aan de Hermon veroorzaken de grote hoogteverschillen klimatologische omstandigheden die men elders aantreft op geografische breedten die tussen de tropen en de noordpool duizenden kilometers uit elkaar liggen. De Hermon is gewoonlijk het gehele jaar door met sneeuw bedekt, terwijl de thermometer beneden aan de Dode Zee soms wel tot 49 °C. oploopt. Een van de Middellandse Zee komende bries matigt de temperatuur langs de centrale bergketen. Bijgevolg is het in Jeruzalem zelden warmer dan 32 of 33 °C en vriest het er vrijwel nooit. In januari is de gemiddelde temperatuur rond de 9,4 °C. In dit deel van het land is sneeuwval iets ongewoons. — Vergelijk 2 Samuël 23:20.
De neerslag is in dit land van tegenstellingen eveneens zeer verschillend. Langs de kust bedraagt de jaarlijkse neerslag ca. 38 cm, maar in de hoger gelegen delen van de Karmel, in de centrale bergketen en de hoogvlakten ten O. van de Jordaan valt bijna tweemaal zoveel regen. In tegenstelling daarmee bedraagt de neerslag in de Negeb, in het Beneden-Jordaandal en in het gebied van de Dode Zee jaarlijks 5-10 cm, zodat in deze streken een woestijnachtig klimaat heerst. De meeste regen valt in de wintermaanden december, januari en februari; slechts 6 of 7 procent in de zomermaanden van juni tot oktober. De lichte „vroege” regen of herfstregen in oktober en november maakt het mogelijk de grond (die door de zomerhitte hard is geworden) te beploegen ter voorbereiding op het zaaien van het wintergraan. De „late” regen of lenteregen valt in maart en april. — Deut. 11:14; Joël 2:23; Zach. 10:1; Jak. 5:7.
Een van Palestina’s pluspunten is de overvloedige dauw, die in het bijzonder tijdens de regenloze zomermaanden waardevol is, want wanneer de zware dauw zou uitblijven, zou hierdoor in veel wijngaarden en weilanden grote schade worden aangericht (Hag. 1:10; Zach. 8:12). De vochtige bries die van de Middellandse Zee landinwaarts waait en van de Hermon neerslaat, is grotendeels verantwoordelijk voor de dauw in Palestina (Ps. 133:3). In bepaalde gebieden vormt zich ’s nachts zo’n overvloedige hoeveelheid dauw dat de plantengroei weer genoeg vocht kan opnemen ter compensatie van het verlies gedurende de dag. (Vergelijk Job 29:19.) Van bijzondere betekenis is de dauw in de Negeb en in de hooglanden van Gilead, waar de minste regen valt.
BODEMSCHATTEN
Palestina bleek niet alleen een goed bevloeid land te zijn, dat een overvloed aan voedsel kon voortbrengen, maar de bergen van Palestina bevatten ook waardevol ijzer- en kopererts (Deut. 8:9). Goud, zilver, tin en lood moesten geïmporteerd worden, maar er waren grote zoutafzettingen, en in het Jordaandal vond men lagen kleiaarde, die voor de vervaardiging van bakstenen en aardewerk alsook voor gieterijen werden gebruikt (1 Kon. 7:46). Voor bouwmateriaal werd voortreffelijke kalksteen gewonnen, en men vond er aan de oppervlakte liggende lagen donker basalt, dat wegens zijn hardheid en fijnkorrelige structuur zeer gewaardeerd werd.
[Kaart op blz. 1210]
(Zie publicatie voor volledige gezette tekst)
Geografische kenmerken van PALESTINA
N
De Grote Zee
Zee van Galilea
Dode Zee
Jordaan
Stroomdal van de Arnon
Libanongebergte
Karmel
Hermon
Tabor
Nebo
Dan
Tyrus
Jeruzalem
Hebron
Berseba
GALILEA
BASAN
GILEAD
SAMARIA
JUDA
MOAB
VLAKTE VAN ASER
VLAKTE VAN SARON
VLAKTE VAN FILISTEA
VLAKTE VAN JIZREËL
SJEFELA
NEGEB
ARABA
Syrisch-Arabische Woestijn