PAPYRUS
(papyrus; meervoud: papyri).
Een hoge waterplant die tot de Cypergrassenfamilie behoort. Ze heeft een spits toelopende driekantige stengel of halm die in ondiep water groeit, 2,5 tot 5 m hoog wordt en in een schermvormige bloeiwijze met vele fijne aartjes eindigt. De naam wordt verder toegepast op papyrusmateriaal waaruit diverse dingen werden vervaardigd, onder andere ook een schrijfmateriaal dat gebruikt werd voor de vervaardiging van specifieke handschriften, papyri genoemd.
Papyrus gedijt in ondiep, stilstaand water of in moerassen en aan de oevers van langzaam stromende rivieren, zoals de Nijl, waar deze plant eens welig tierde, maar thans nauwelijks nog te vinden is. Bildad stelde Job de vraag: „Zal de papyrusplant hoog opschieten zonder een moerassige plaats?” — Job 8:11; Jes. 35:7.
Papyrus was in het oude Egypte eens een zeer waardevol handelsartikel, en men vermoedt dat het daar reeds in de tijd van Abraham als schrijfmateriaal werd gebruikt. De vervaardiging van „papier” uit papyrus werd in Egypte mettertijd een van de belangrijkste industrieën. Men verkreeg talrijke produkten uit de plant. Uit de stengels maakte men sandalen, dozen, zeilen, boten, manden en matten. Op de houtachtige wortels werd wegens hun naar zoethout smakende sap gekauwd. Het merg werd gekookt en gegeten, en wanneer het brandhout schaars was, droogde men de lagere stengeldelen en gebruikte ze voor brandstof.
De stengels van de papyrusplant zijn onzinkbaar. Om te verhinderen dat de baby Mozes gedood werd, legde zijn moeder hem in een „arkje van papyrus” dat met asfalt en pek bestreken was (Ex. 2:3). Grotere vaartuigen voor het afleggen van langere afstanden werden eveneens van papyrus gemaakt. Hierbij ging het waarschijnlijk om een soort platte schuiten, die uit aan elkaar gevoegde papyrusbundels werden vervaardigd. Aan de uiteinden liepen ze smal toe, maar daar tussenin boden ze genoeg ruimte om passagiers staande te vervoeren. — Jes. 18:2.
Bij de vervaardiging van schrijfmateriaal uit papyrus volgden de Egyptenaren een tamelijk eenvoudige methode. Bij het verzamelen van de stengels ging hun voorkeur uit naar het dikke mergachtige deel, dat onder het wateroppervlak groeide, aangezien dat het meeste en witste materiaal bevatte dat als grondstof voor de papierbereiding werd gebruikt. De buitenste schors werd afgeschild en de overblijvende mergachtige kern werd in stukken van ongeveer 40-45 cm lengte gesneden. Vervolgens werd het merg in brede, maar zeer dunne stroken gesneden. De stroken werden dan op een glad oppervlak verticaal naast elkaar gelegd, en wel zo dat ze elkaar ten dele bedekten. Nadat er een dunne laag lijm op was aangebracht, legde men een andere laag papyrusstroken er horizontaal overheen. Daarna werden de lagen met houten hamers net zo lang beklopt tot ze waren samengeperst tot één blad. Nadat de bladen vervolgens in de zon waren gedroogd, werden ze op het gewenste formaat gesneden, dikwijls rechthoekig en ongeveer 20 × 25 cm groot. Ten slotte werden ze met puimsteen, schelpen of ivoor gepolijst. Op deze wijze werd een tamelijk duurzaam, soepel, bijna wit schrijfmateriaal geproduceerd, dat in vele maten en onderscheiden kwaliteiten verkrijgbaar was. De zijde met de horizontaal lopende stroken werd gewoonlijk beschreven, hoewel men soms ook de keerzijde benutte om een geschreven stuk af te maken. De richting van de stroken hielp de schrijver — die een rieten pen en een uit gom, roet en water vervaardigde schrijfvloeistof gebruikte — rechte regels te schrijven.
Papyrus had als schrijfmateriaal één groot nadeel, namelijk dat het niet erg duurzaam was. In een vochtige omgeving bedierf het, en op een droge plaats bewaard, werd het erg broos. Tot de 18de eeuw G.T. vermoedde men dat alle oude papyrushandschriften van de bijbel waren vergaan. Doch in 1778 werden in het oude Fajoem (Egypte) bijbelse papyri ontdekt. Sindsdien zijn er nog meer vondsten in Egypte en in de omgeving van de Dode Zee gedaan, waar het ideale droge klimaat heerst dat voor de bewaring van papyri noodzakelijk is. Enkele van de op deze plaatsen gevonden bijbelse papyri dateren reeds uit de 2de of 1ste eeuw v.G.T. — Zie HANDSCHRIFTEN VAN DE BIJBEL.