PSALMEN, HET BOEK DER.
Een boek dat schijnbaar uit vijf verzamelingen van heilige liederen bestaat ([1] Ps. 1–41; [2] 42–72; [3] 73–89; [4] 90–106; [5] 107–150), terwijl elke verzameling eindigt met een over Jehovah uitgesproken zegenwens. In de oudheid waren de psalmen in dezelfde volgorde gerangschikt en precies zo genummerd als in deze tijd. Wat bijvoorbeeld nu de „tweede psalm” wordt genoemd, werd in de eerste eeuw G.T. ook zo aangeduid. — Hand. 13:33.
STIJL
De dichtvorm van het boek der Psalmen is het parallellisme, waarbij gebruik gemaakt wordt van parallelle gedachten of parallelle uitdrukkingen. (Zie HEBREEUWS [Hebreeuwse poëzie].) Kenmerkend zijn de acrostische of alfabetische psalmen (Ps. 9, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119 en 145). In deze psalmen begint het eerste vers, of elk vers van de eerste strofe, met de Hebreeuwse letter ’aʹlef, het volgende vers (de volgende verzen) met bēth, en zo verder door het hele of bijna het hele Hebreeuwse alfabet heen. Deze rangschikking kan als geheugensteun hebben gediend.
OPSCHRIFTEN
De kopjes of opschriften aan het begin van vele psalmen identificeren de schrijver, verstrekken achtergrondgegevens, verschaffen muzikale instructies of wijzen op het nut of het doel van de psalm. (Zie de opschriften boven Psalm 3, 4, 5, 6, 7, 30, 38, 60, 92, 102.) Soms verschaffen de opschriften de benodigde informatie aan de hand waarvan men andere schriftplaatsen kan vinden die een bepaalde psalm duidelijker belichten. (Vergelijk Psalm 51 met 2 Samuël 11:2-15; 12:1-14.) Aangezien andere poëtische gedeelten van de bijbel vaak op overeenkomstige wijze worden ingeleid (Ex. 15:1; Deut. 31:30; 33:1; Recht. 5:1; vergelijk 2 Samuël 22:1 met het opschrift van Psalm 18), vermoedt men dat de opschriften hetzij afkomstig zijn van degenen die de psalmen geschreven hebben of van degenen die ze verzameld hebben. Deze conclusie wordt ondersteund door het feit dat reeds in de tijd dat de Dode-Zeerol van het boek der Psalmen geschreven werd (gedateerd tussen 30 en 50 G.T.) de opschriften een onderdeel van de hoofdtekst vormden.
SCHRIJVERS
Van de 150 psalmen worden er volgens de opschriften 73 aan David toegeschreven, 11 aan de zonen van Korach (één opschrift [van Ps. 88] noemt ook Heman), 12 aan Asaf (klaarblijkelijk wordt het huis van Asaf bedoeld), één aan Mozes, één aan Salomo en één aan Ethan, de Ezrahiet. Bovendien staat boven Psalm 72 „betreffende Salomo”; deze psalm werd klaarblijkelijk door David geschreven. (Zie vers 20.) Uit Handelingen 4:25 en Hebreeën 4:7 blijkt dat Psalm 2 en Psalm 95 door David werden geschreven. Psalm 10 schijnt de voortzetting te zijn van Psalm 9, Psalm 43 van Psalm 42, Psalm 71 van Psalm 70 en Psalm 91 van Psalm 90. Derhalve kunnen Psalm 10 en 71 aan David worden toegeschreven, Psalm 43 aan de zonen van Korach en Psalm 91 aan Mozes. Er zijn aanwijzingen dat Psalm 119 mogelijk door de jonge vorst Hizkia werd geschreven. (Let op de verzen 9, 10, 23, 46, 99, 100.) Er blijven dus ruim 40 psalmen over waarvan de schrijver niet met name wordt genoemd, en men kan nergens uit opmaken wie de schrijver geweest kan zijn.
Met het schrijven van de afzonderlijke psalmen is een periode van ongeveer duizend jaar gemoeid geweest, vanaf de tijd van Mozes tot na de terugkeer uit Babylonische ballingschap (Ps. 90 [opschrift]; 126:1, 2; 137:1, 8). Aangezien David veel van de psalmen heeft gecomponeerd en de levitische musici in 24 dienstgroepen heeft georganiseerd, kan men redelijkerwijs aannemen dat hij een begin heeft gemaakt met het verzamelen van deze liederen voor gebruik in het heiligdom (2 Sam. 23:1; 1 Kron. 25:1-31; 2 Kron. 29:25-30). Daarna moeten er andere verzamelingen zijn gemaakt, zoals opgemaakt kan worden uit de herhaling die in het boek aangetroffen wordt. (Vergelijk Psalm 14 met Psalm 53; Psalm 40:13-17 met Psalm 70; Psalm 57:7-11 met Psalm 108:1-5.) Talloze bijbelgeleerden geloven dat Ezra degene was die het boek der Psalmen in zijn huidige vorm heeft bijeengebracht.
OP EEN VROEG TIJDSTIP SAMENGESTELD
Er zijn aanwijzingen dat de inhoud van het boek der Psalmen op een vroeg tijdstip vaststond. De rangschikking en de inhoud van het boek in de Griekse Septuaginta-vertaling komen in grote lijnen overeen met de Hebreeuwse tekst. Bijgevolg moet het boek der Psalmen logischerwijs in de 3de eeuw v.G.T., toen er met het werk aan deze Griekse vertaling werd begonnen, voltooid zijn. Een fragment van de Hebreeuwse tekst uit de tweede helft van de 1ste eeuw G.T. bevat Psalm 150:1-6, en direct daarna volgt een onbeschreven kolom. Hieruit valt schijnbaar op te maken dat in dit oude Hebreeuwse handschrift het boek der Psalmen daar eindigde en derhalve ook met de masoretische tekst overeenkwam.
NAUWKEURIGE OVERLEVERING VAN DE TEKST
De Dode-Zeerol van het boek der Psalmen bewijst dat de Hebreeuwse tekst nauwkeurig is overgeleverd. Ofschoon de rol ongeveer 900 jaar ouder is dan de algemeen aanvaarde masoretische tekst, komt de inhoud van deze rol (41 canonieke psalmen, waarvan enkele geheel en andere gedeeltelijk bewaard zijn gebleven) in grote lijnen overeen met de tekst waarop de meeste vertalingen gebaseerd zijn. Professor J. A. Sanders zei hierover: „De meeste van [de varianten] zijn orthografisch en alleen belangrijk voor de bijbelgeleerden die naar aanknopingspunten zoeken voor de manier waarop het Hebreeuws in de oudheid werd uitgesproken en dergelijke zaken. . . . Bij enkele varianten stelt men direct vast dat het tekstverbeteringen zijn, vooral bij de varianten die een duidelijker Hebreeuwse tekst bevatten maar weinig of geen verschil opleveren in vertaling of uitleg.” — The Dead Sea Psalms Scroll, blz. 15.
DOOR GOD GEÏNSPIREERD
Er bestaat geen enkele twijfel over dat het boek der Psalmen tot het geïnspireerde Woord van God behoort. Met betrekking tot zichzelf schreef David: „De geest van Jehovah was het die door mij heeft gesproken, en zijn woord was op mijn tong” (2 Sam. 23:2). De apostel Petrus (Hand. 1:15, 16), de schrijver van de brief aan de Hebreeën (Hebr. 3:7, 8; 4:7) en andere eerste-eeuwse christenen (Hand. 4:23-25) bevestigen dat David geinspireerd was. Doch het getuigenis van de Zoon van God is het treffendst (Luk. 20:41-44). Na zijn opstanding zei hij tot zijn discipelen: „Dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak toen ik nog bij u was, dat alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen [het eerste boek van de Hagiografen of Heilige Geschriften, hier gebruikt om naar dit hele deel te verwijzen] over mij geschreven staan, vervuld moesten worden.” — Luk. 24:44.
Ervaringen en activiteiten van de Messias voorzegd
Een onderzoek van de christelijke Griekse Geschriften onthult dat er in de Psalmen veel was voorzegd over de activiteiten en ervaringen van de Messias, zoals uit de volgende voorbeelden zal blijken.
Toen Jezus zich voor de doop aanbood, bracht hij daarmee tot uitdrukking dat hij was gekomen om in verband met het offer van zijn eigen ’toebereide’ lichaam en met betrekking tot het wegdoen van de dierenoffers die volgens de Wet werden gebracht, de „wil” van zijn Vader te doen, zoals in Psalm 40:6-8 geschreven stond (Hebr. 10:5-10). Jehovah aanvaardde Jezus toen hij zich aan hem aanbood, stortte zijn geest op hem uit en erkende hem als zijn Zoon, zoals in Psalm 2:7 was voorzegd (Mark. 1:9-11; Hebr. 1:5; 5:5). Ook was Jezus als mens, zoals in Psalm 8:4-6 was voorzegd, „een weinig lager dan engelen”. — Hebr. 2:6-8.
Tijdens zijn bediening bracht hij discipelen bijeen en leidde hen op. Zoals in Psalm 22:22 geschreven stond, schaamde hij zich er niet voor hen zijn „broeders” te noemen (Hebr. 2:11, 12; vergelijk Mattheüs 12:46-50; Johannes 20:17). In overeenstemming met wat in de Psalmen was voorzegd, sprak Jezus met gebruikmaking van illustraties (Ps. 78:2; Matth. 13:35), legde ijver voor Jehovah’s huis aan de dag door de kooplieden eruit te verdrijven en behaagde zichzelf niet (Ps. 69:9; Joh. 2:13-17; Rom. 15:3). Toch werd hij zonder reden gehaat (Ps. 35:19; 69:4; Joh. 15:25). Doordat Christus Jezus ten behoeve van besneden joden dienst verrichtte, werden de beloften bevestigd die aan hun voorvaders waren gedaan, en later werden mensen uit de natiën ertoe bewogen Jehovah te verheerlijken en te loven. Ook dit was voorzegd. — Ps. 18:49; 117:1; Rom. 15:9, 11.
Bij Jezus’ intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen verwelkomden de scharen hem met de woorden uit Psalm 118:26 (Matth. 21:9). Toen de overpriesters en schriftgeleerden bezwaren maakten tegen datgene wat de jongens in de tempel uitriepen ter erkenning van Jezus als de „Zoon van David”, bracht Jezus de religieuze tegenstanders tot zwijgen door Psalm 8:2 aan te halen. — Matth. 21:15, 16.
Het boek der Psalmen gaf te kennen dat Jezus verraden zou worden door een intieme metgezel (Ps. 41:9; Joh. 13:18) die, zoals was voorzegd, door iemand anders vervangen zou worden (Ps. 69:25; 109:8; Hand. 1:20). Er was zelfs voorzegd dat regeerders (Herodes en Pontius Pilatus) te zamen met mensen der natiën (zoals de Romeinse soldaten) en met volken van Israël (Ps. 2:1, 2; Hand. 4:24-28) zich tegen Jezus zouden opstellen en dat joodse religieuze bouwlieden hem zouden verwerpen (Ps. 118:22, 23; Matth. 21:42; Mark. 12:10, 11; Hand. 4:11). En valse getuigen stonden tegen hem op, zoals van tevoren in Psalm 27:12 was opgetekend. — Matth. 26:59-61.
Nadat Jezus was aangekomen op de plaats waar hij aan de paal zou worden genageld, werd hem wijn vermengd met gal aangeboden (Ps. 69:21; Matth. 27:34). De psalmist zinspeelde profetisch op de terechtstelling aan de paal toen hij schreef: „Honden hebben mij omringd; ja, de vergadering van boosdoeners heeft mij ingesloten. Als een leeuw hebben zij het gemunt op mijn handen en mijn voeten” (Ps. 22:16). Romeinse soldaten verdeelden Jezus’ klederen door het lot te werpen (Ps. 22:18; Matth. 27:35; Luk. 23:34; Joh. 19:24). Zijn religieuze vijanden bespotten hem met de woorden die door de psalmist waren opgetekend (Ps. 22:8; Matth. 27:41-43). Aangezien Jezus heel dorstig was, vroeg hij wat te drinken (Ps. 22:15; Joh. 19:28). Wederom werd hem zure wijn aangeboden (Ps. 69:21; Matth. 27:48; Joh. 19:29, 30). Vlak voor zijn dood citeerde Jezus Psalm 22:1 en riep uit: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Matth. 27:46; Mark. 15:34) Toen hij zijn laatste adem uitblies, zei hij met de woorden uit Psalm 31:5: „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe” (Luk. 23:46). Zoals de psalmist eveneens had voorzegd, werd geen van zijn beenderen gebroken. — Ps. 34:20; Joh. 19:33, 36.
Hoewel Jezus in een graf werd gelegd, werd hij niet verlaten in Hades en zag zijn vlees ook geen verderf, maar hij werd uit de doden opgewekt (Ps. 16:8-10; Hand. 2:25-31; 13:35-37). Nadat hij naar de hemel was opgestegen, ging hij aan Gods rechterhand zitten en wachtte totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden (Ps. 110:1; Hand. 2:34, 35). Hij werd ook een priester naar de wijze van Melchizedek (Ps. 110:4; Hebr. 5:6, 10; 6:20; 7:17, 21) en gaf gaven in de vorm van mensen (Ps. 68:18; Ef. 4:8-11). Al deze bijzonderheden werden in de psalmen voorzegd. Jezus’ komst als Gods Oordeelsvoltrekker om de natiën in stukken te slaan, ligt nog in de toekomst (Ps. 2:9; Openb. 2:27; 19:14, 15). Daarna zal Christus als Koning zijn loyale onderdanen eeuwigdurende zegeningen schenken. Hoewel in Psalm 72 oorspronkelijk de heerschappij van Salomo beschreven werd, is deze psalm in zelfs nog grotere mate van toepassing op de Messias. Dit wordt bevestigd door de profetie van Zacharia (9:9, 10), waarin Psalm 72:8 doorklinkt en die op Christus Jezus wordt toegepast. — Matth. 21:5.
Als men Psalm 45 met Hebreeën 1:8, 9, Openbaring 19:7-9, 11-15 en 21:2, 9-11 vergelijkt, dan ziet men welke verdere vervullingen het boek der Psalmen nog heeft.
MEER DAN MOOIE POËZIE
Behalve dat de psalmen op toekomstige gebeurtenissen wijzen, staat er veel in waaruit iemand aanmoediging kan putten en dat hem tot richtsnoer kan dienen. De psalmen zijn meer dan mooie poëzie. Ze stellen het leven voor zoals het werkelijk is, met zijn vreugden, verdrietigheden, angsten en teleurstellingen. Door het hele boek heen treffen wij de bewijzen aan dat de psalmist een hechte band met Jehovah God had. Bovendien worden Gods activiteiten en hoedanigheden duidelijk belicht, en dit ontlokt uitingen van lof en dank.
Er wordt aangetoond dat iemand slechts werkelijk gelukkig kan zijn als hij het vermijdt met goddelozen om te gaan, zijn lust vindt in Jehovah’s wet (1:1, 2), zijn toevlucht neemt tot Jehovah’s gezalfde (2:11, 12), op Jehovah vertrouwt (40:4), de geringen met consideratie bejegent (41:1, 2), door Jehovah wordt gecorrigeerd (94:12, 13), zijn geboden gehoorzaamt (112:1; 119:1, 2) en hem tot zijn God en Helper heeft. — 146:5, 6.
Er wordt de raad gegeven zich op Jehovah te verlaten. „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt” (55:22; 37:5). Een dergelijk vertrouwen bant mensenvrees uit. — 56:4, 11.
In de psalmen wordt men aangemoedigd op God te wachten (42:5, 11; 43:5), de tong juist te gebruiken en juist te handelen teneinde Gods goedkeuring te verwerven (1:1-6; 15:1-5; 24:3-5; 34:13, 14; 37:3, 4, 8, 27; 39:1; 100:2). De nadruk wordt gelegd op het nut van goede omgang (18:25, 26; 26:4, 5). En de raad wordt gegeven niet afgunstig te zijn op de voorspoed of het succes van de goddelozen, want zij zullen vergaan. — 37:1, 2, 7-11.
In de psalmen wordt Gods dienstknechten duidelijk gemaakt dat zij terecht kunnen bidden om zulke dingen als redding of bevrijding (3:7, 8; 6:4; 35:1-8; 71:1-6), gunst (4:1; 9:13), leiding (5:8; 19:12-14; 25:4, 5; 27:11; 43:3), bescherming (17:8), vergeving van zonden (25:7, 11, 18; 32:5, 6; 41:4; 51:1-9), alsook dat men onderzocht, gelouterd (26:2) en geoordeeld wordt (35:24; 43:1), dat men onderricht wordt in goedheid, verstandigheid, kennis en Gods voorschriften (119:66, 68, 73, 124, 125, 135), dat men een zuiver hart en een nieuwe, standvastige geest krijgt (51:10) en dat God zijn naam moge verheerlijken. — 115:1.
Doen Gods activiteiten en hoedanigheden uitkomen
De psalmen verdiepen de waardering voor Jehovah God, wiens bestaan alleen door de persoon zonder verstand geloochend zou worden (14:1; 19:7-11; 53:1). Jehovah wordt geopenbaard als iemand die „rechtvaardigheid en gerechtigheid” liefheeft (33:5), „een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden” (46:1). Hij is een rechtvaardig Rechter (7:11; 9:4, 8), de Schepper (8:3; 19:1; 33:6), Koning (10:16; 24:8-10), Herder (23:1-6) en Onderwijzer (25:9, 12), de Verzorger van zowel mens als dier (34:10; 147:9), de Redder of Bevrijder (35:10; 37:39, 40; 40:17; 54:7), en de Bron van het leven (36:9) en van vertroosting (86:17), zegen en sterkte. — 29:11.
Jehovah ’vergeet het luide geroep van de ellendigen niet’ (9:12; 10:14), maar verhoort de gebeden van zijn dienstknechten (3:4; 30:1, 2; 34:4, 6, 17, 18) en beloont en beschermt hen (3:3, 5, 6; 4:3, 8; 9:9, 10; 10:17, 18; 18:2, 20-24; 33:18-20; 34:22; zie 34:7 betreffende bescherming door engelen). Hij haat goddeloosheid en treedt op tegen kwaaddoeners. — 5:4-6, 9, 10; 9:5, 6, 17, 18; 21:8-12; 99:8.
Er wordt getoond dat Jehovah vrees inboezemend (76:7) en groot (77:13) is, maar toch deemoedig (18:35); hij is heilig (99:5) en overvloedig in goedheid (31:19) en kracht (147:5). Hij is „barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarachtigheid” (86:15). Zijn verstand is onmetelijk (147:5) en zijn scheppingswerken getuigen van zijn wijsheid (104:24). Hij telt het getal der sterren en noemt ze alle bij hun naam (147:4). Hij kan zelfs het menselijk embryo zien (139:16). Hij is bij machte alle kwalen te genezen (103:3). Hij kan oorlogen doen ophouden door de oorlogsuitrusting van de vijand te verwoesten (46:9). In het belang van zijn rechtvaardige voornemen is hij actief betrokken geweest bij vele gebeurtenissen in de geschiedenis (44:1-3; 78:1-72; 81:5-7; 105:8-45; 106:7-46; 114:1-8; 135:8-12; 136:4-26). Ja, zo’n God verdient lof en dank (92:1; 96:1-4; 146–150). Het zou dwaas zijn vertrouwen te stellen in mensen (60:11; 62:9), rijkdom (49:6-12, 17) of afgoden (115:4-8; 135:15-18).
Doen uitkomen hoe waardevol Gods woord is
De psalmen prenten ook waardering voor Gods woord in. Er wordt getoond dat de woorden van Jehovah zuiver (12:6) en gelouterd (18:30) zijn. Zijn wet is kostbaar (119:72) en is waarheid (119:142). Blijvende voordelen spruiten voort uit het naleven van zijn volmaakte wet, betrouwbare vermaningen, rechtvaardige bevelen, reine geboden en billijke rechterlijke beslissingen (19:7-11). Gods woord verlicht iemands pad (119:105) en zijn geboden maken hem wijs en geven inzicht en verstand. — 119:98-100, 104.
Verduidelijken andere schriftplaatsen en vullen ze aan
Soms verduidelijkt het boek der Psalmen andere delen van de bijbel of vult ze aan. Er wordt in getoond dat ’de ziel in droefheid buigen’, zoals de Israëlieten dit op de Verzoendag deden (Lev. 16:29; 23:27; Num. 29:7), op het vasten betrekking heeft (Ps. 35:13). Alleen de psalmist vertelt over de strenge behandeling die Jozef op zijn minst in het begin van zijn gevangenschap in Egypte onderging: „In boeien knelde men zijn voeten, in ijzers kwam zijn ziel” (105:18). Uit de psalmen leren wij dat bij het brengen van de plagen over Egypte „delegaties van engelen” betrokken waren (78:44-51), en dat het in de wildernis door een wonder verschafte water ’als een rivier door de waterloze streken stroomde’ (105:41), zodat er voor de natie Israël en hun vele huisdieren ruimschoots in een gemakkelijk toegankelijke watervoorraad werd voorzien. De psalmen leveren het bewijs dat Farao zelf in de Rode Zee omkwam. — 136:15.
In Psalm 60 (opschrift en vers 1, 3, 9) wordt te kennen gegeven dat de Israëlieten voordat zij de Edomieten in het Zoutdal versloegen, tegenslagen ondervonden en veel moeilijkheden te verduren hadden. Dit duidt erop dat de Edomieten Juda binnenvielen terwijl de natie in het N. oorlog voerde met de strijdkrachten van Aram-Naharaïm en Aram-Zoba.
Psalm 101 onthult hoe David staatsaangelegenheden behartigde. Als zijn dienaren zocht David alleen getrouwe personen uit. Arrogante personen kon hij niet verdragen, en hij duldde geen laster. Zijn dagelijkse zorg ging ernaar uit goddelozen in het gericht te brengen.
Zie voor verdere inlichtingen het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 101-106.