SILO
(Silo).
1. Toen de patriarch Jakob op zijn sterfbed een zegen over Juda uitsprak, zei hij: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren” (Gen. 49:10). Vanaf het moment waarop de Judeeër David begon te regeren, waren de macht om te gebieden (de gebiedersstaf) en de koninklijke soevereiniteit (de scepter) in handen van de stam Juda. Dit zou zo blijven tot de komst van Silo, waardoor te kennen werd gegeven dat de koninklijke geslachtslijn van Juda met Silo, de blijvende erfgenaam, zou eindigen. Vóór de val van het koninkrijk Juda gaf Jehovah de laatste Judese koning, Zedekia, een soortgelijke aanwijzing, namelijk dat de heerschappij zou worden gegeven aan degene die het wettelijke recht had (Ezech. 21:26, 27). Dat zou kennelijk Silo zijn, want men neemt aan dat de naam „Silo” „Hij van wie het is” of „Hij aan wie het toebehoort” betekent.
In de daaropvolgende eeuwen was Jezus Christus de enige nakomeling van David aan wie koningschap werd beloofd. Vóór de geboorte van Jezus zei de engel Gabriël tot Maria: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Luk. 1:32, 33). Derhalve moet Silo Jezus Christus zijn, „de Leeuw die uit de stam Juda is”. — Openb. 5:5; vergelijk Jesaja 11:10; Romeinen 15:12.
In de Commentary onder redactie van F. C. Cook (Deel I, blz. 233) wordt over de zienswijze die de joden in de oudheid omtrent Genesis 49:10 hadden, het volgende opgemerkt: „Alle oude joodse geschriften brachten deze profetie van toepassing op de Messias. Zo staat in de Targoem Onkelos: ’totdat de Messias komt, aan wie het koningschap behoort’; in de targoem Jeroesjalmi: ’tot de tijd dat de koning Messias zal komen, aan wie het koningschap behoort.’ . . . In de Babylonische talmoed (’Sanhedrim’, cap. II. fol. 982): ’Hoe luidt de naam van de Messias? Zijn naam is Silo, want er staat geschreven: totdat Silo komt.’”
2. Een stad in het gebied van Efraïm, „ten noorden van Bethel . . ., oostelijk van de grote weg die van Bethel naar Sichem oploopt en zuidelijk van Lebona” (Recht. 21:19). De plaats waar Silo vermoedelijk heeft gelegen (Chirbet Seilun, ca. 16 km ten N.O. van Bethel) komt met deze bijbelse beschrijving overeen. De plaats ligt op een heuvel en is, behalve in het Z.W. waar zich een dal bevindt, door hogere heuvels omgeven.
Nadat de tabernakel te Silo was opgericht (Joz. 18:1), werd de verdeling van het land onder de Israëlieten van daar uit voltooid (Joz. 18:1–21:42). Daarna bouwden de stammen ten O. van de Jordaan een altaar bij die rivier. De andere stammen beschouwden dit als een daad van afvalligheid en verzamelden zich te Silo om tegen hen te strijden. Toen echter werd uitgelegd dat het altaar een gedenkteken van trouw jegens Jehovah moest zijn, bleven de vredige betrekkingen gehandhaafd. — Joz. 22:10-34.
Later ondernamen 12.000 dappere Israëlitische krijgslieden een strafactie tegen de inwoners van Jabes-Gilead, omdat zij niet aan de strijd tegen de Benjaminieten hadden deelgenomen. Er werden echter 400 maagden uit Jabes-Gilead naar Silo gebracht en later aan de Benjaminieten gegeven. De Benjaminieten kregen ook de opdracht om nog meer vrouwen uit de dochters van Silo te nemen. Zij moesten deze vrouwen met geweld wegvoeren tijdens de reidansen ter gelegenheid van het feest dat elk jaar ter ere van Jehovah te Silo werd gehouden. — Recht. 21:8-23.
Gedurende het grootste gedeelte van de periode, zo niet de gehele periode die in het boek Rechters wordt behandeld, bleef de tabernakel te Silo (Recht. 18:31; 1 Sam. 1:3, 9, 24; 2:14; 3:21; 1 Kon. 2:27). Kort voordat de hogepriester Eli stierf, haalden de Israëlieten tijdens de strijd met de Filistijnen de Ark uit de tabernakel weg en brachten die naar het slagveld, omdat zij geloofden dat de aanwezigheid ervan hun de overwinning zou schenken. Jehovah liet echter toe dat de Filistijnen de Ark buitmaakten. Deze werd nooit meer naar Silo teruggebracht, wat beduidde dat Jehovah Silo had prijsgegeven, want de Ark vertegenwoordigde zijn aanwezigheid (1 Sam. 4:2-11). Dat Jehovah Silo had prijsgegeven, wordt door de psalmist te kennen gegeven (Ps. 78:60, 61; vergelijk 1 Samuël 4:21, 22) en wordt in Jeremia’s profetie vermeld om te illustreren wat Jehovah met de tempel in Jeruzalem zou doen. — Jer. 7:12, 14; 26:6, 9.
In de 10de eeuw v.G.T. woonde de profeet Ahia in Silo (1 Kon. 12:15; 14:2, 4). Na de moord op Gedalja, in 607 v.G.T., kwamen zekere mannen uit Silo (hetzij uit de stad of uit het gebied) naar Jeruzalem om offers te brengen. — Jer. 41:5.