SITTIM
(Sittim) [acacia’s].
Een plaats in de woestijnvlakten van Moab. Het legerkamp van de Israëlieten strekte zich uit van Beth-Jesimoth tot Sittim (Num. 25:1; 33:49; Joz. 2:1). „Sittim” is klaarblijkelijk een verkorte vorm van de naam „Abel-Sittim” (acaciaweide). Deze plek wordt gewoonlijk geïdentificeerd met Tell el-Kefrein, een lage heuvel ongeveer 8 km ten N.O. van Beth-Jesimoth (Tell el-‛Azeimeh, dicht bij de noordoosthoek van de Dode Zee). Sommigen achten Tell el-Hammam echter waarschijnlijker, een grotere en strategisch bijzonder gunstig gelegen plaats, zo’n 2,5 km ten O. van Tell el-Kefrein.
Bij monde van zijn profeet Micha herinnerde Jehovah de Israëlieten aan datgene wat hij ten behoeve van hen gedaan had: „O mijn volk, gedenk alstublieft wat Balak, de koning van Moab, beraadslaagde, en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde. Vanaf Sittim was het, ja, tot Gilgal toe, opdat de rechtvaardige daden van Jehovah bekend zouden worden” (Micha 6:5). Terwijl Israël gelegerd was in de vlakten van Moab, waar ook Sittim lag, verijdelde Jehovah Balaks poging om Bileam ertoe te brengen de Israëlieten te vervloeken; hij verhinderde de krachtsinspanning van de Moabieten om zijn volk te gronde te richten. Hij stelde hen in staat de Midianieten te verslaan, die samen met de Moabieten vele Israëlieten ertoe gebracht hadden zich aan immoraliteit en afgoderij over te geven. Jehovah leidde Israël door een wonder over de Jordaan, en te Gilgal wentelde hij „de smaad van Egypte” van hen af. — Num. 22:4–25:8; 31:3-11, 48-50; Joz. 3:1, 14-17; 5:9.