SIDON
(Sidon), Sidoniërs (Sidoniërs).
Kanaäns eerstgeboren zoon, Sidon, was de stamvader van de Sidoniërs. De havenstad Sidon was naar hun voorvader genoemd, en vele jaren was ze de belangrijkste stad van de Feniciërs, zoals de Grieken de Sidoniërs noemden. Tegenwoordig is de stad bekend als Saïda.
Zo’n 35 km ten Z. van Sidon vestigden de Sidoniërs ook een kolonie, die zij Tyrus noemden. Mettertijd ging Tyrus Sidon in velerlei opzicht overtreffen, maar Tyrus heeft haar identiteit als een Sidonische nederzetting nooit helemaal verloren. De koning van Tyrus werd soms „de koning van de Sidoniërs” genoemd (1 Kon. 16:31), en in profetieën worden Tyrus en Sidon vaak samen genoemd (Jer. 25:22; 27:3; 47:4; Joël 3:4; Zach. 9:2). Tussen de twee steden lag Sarfath, „dat aan Sidon behoort” en waar Elia tijdens een langdurige hongersnood door een weduwe van voedsel werd voorzien. — 1 Kon. 17:9; Luk. 4:25, 26.
Oorspronkelijk beschouwde men Sidon als de noordgrens van de Kanaänitische natiën (Gen. 10:19). Na Jozua’s overwinning op de koningen van Noord-Kanaän (die naar het N. achtervolgd waren tot aan „het volkrijke Sidon”) werd het land verdeeld onder de negen en een halve stam die nog geen grondgebied had ontvangen. In die tijd moest het gebied dat onder Sidonisch bestuur stond, nog veroverd worden (Joz. 11:8; 13:2, 6, 7; Num. 32:33). Aser kreeg de kustvlakten direct ten Z. van Sidon, en Zebulons gebied lag, zoals was geprofeteerd, met ’zijn afgelegen zijde naar Sidon’, d.w.z. in het noordelijke deel van het Beloofde Land (Joz. 19:24, 28; Gen. 49:13). De Aserieten verdreven de Sidoniërs echter niet uit het hun door God toegewezen gebied, maar waren er tevreden mee zich te midden van hen te vestigen (Recht. 1:31, 32; 3:1, 3). In de tijd van de rechters annexeerde de stam Dan Laïs, mogelijk een Sidonische kolonie, en veranderde de naam van de stad in Dan. De verovering ging blijkbaar nogal gemakkelijk, want het volk was „rustig en zonder argwaan”, en dus niet op een aanval voorbereid (Recht. 18:7, 27-29). Sidon wordt ook genoemd in verband met de telling die in de tijd van David werd gehouden. — 2 Sam. 24:6.
Daar Sidon over twee van de weinige havens aan de Fenicische kust beschikte, werd het een groot handelscentrum, waar karavanen van het vasteland elkaar ontmoetten en hun handelsartikelen ruilden tegen goederen die waren binnengebracht door vaartuigen die op de scheepvaartroutes van de Middellandse Zee voeren. Onder de Sidoniërs bevonden zich rijke kooplieden, ervaren zeelieden en geharde roeiers (Jes. 23:2; vergelijk Ezechiël 27:8, 9). De Sidoniërs waren ook beroemd om hun bekwaamheid in de vervaardiging van glas, de bereiding van parfums en het weven en verven van stoffen. Bovendien waren zij bekend wegens hun bekwame houthakkers en houtbewerkers. — 1 Kon. 5:6; 1 Kron. 22:4; Ezra 3:7.
SIDONISCHE RELIGIE EN HAAR UITWERKING
In religieus opzicht waren de Sidoniërs verdorven. Ontuchtige seksorgieën in verband met de godin Astoreth vormden een belangrijk deel van hun aanbidding. Daar de Israëlieten de Sidoniërs toestonden onder hen te blijven wonen, werden zij ten slotte in de aanbidding van hun valse goden verstrikt (Recht. 10:6, 7, 11-13). Enkele van de buitenlandse vrouwen die Salomo trouwde, waren Sidonische, en zij brachten de koning ertoe de walgelijke vruchtbaarheidsgodin Astoreth achterna te lopen (1 Kon. 11:1, 4-6; 2 Kon. 23:13). Ook koning Achab deed wat kwaad was in Jehovah’s ogen door Izebel, de dochter van een Sidonische koning, te trouwen. Izebel bevorderde op haar beurt ijverig de valse aanbidding in Israël. — 1 Kon. 16:29-33; 18:18, 19.
De Sidoniërs moesten de beker van Jehovah’s gramschap drinken, eerst doordat zij de formele uitspraken van zijn profeten te horen kregen en later doordat zij door de Babyloniërs en anderen werden vernietigd (Jes. 23:4, 12; Jer. 25:17, 22; 27:1-8; 47:4; Ezech. 28:20-24; 32:30; Joël 3:4-8; Zach. 9:1-4). De wereldlijke geschiedenis vermeldt dat Sidon achtereenvolgens door de wereldrijken Babylon, Perzië, Griekenland en Rome overheerst is.
GESCHIEDENIS VAN DE SIDONIËRS IN DE EERSTE EEUW G.T.
Maar ondanks de verdorven vorm van aanbidding die de Sidoniërs eropna hielden, waren zij niet zo laakbaar als het weerspannige Israël. Daarom zei Jezus dat het op de Oordeelsdag voor de mensen van Sidon draaglijker zou zijn dan voor die joden uit Chorazin en Bethsaïda die Jezus als de Messias verwierpen (Matth. 11:20-22; Luk. 10:13, 14). Enige tijd later, toen Jezus door het gebied rond Sidon trok, toonde een Fenicische vrouw geloof in hem (Matth. 15:21-28; Mark. 7:24-31). De ’scharen’ echter die Jezus voordien had genezen en waaronder zich enkelen bevonden die uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwamen, bestonden ongetwijfeld hoofdzakelijk uit joden of proselieten (Mark. 3:7, 8; Luk. 6:17). Paulus kreeg op zijn eerste reis naar Rome als gevangene toestemming om de broeders in Sidon te bezoeken. — Hand. 27:1, 3.