BELASTINGINNER.
In het Romeinse Rijk behoorde het innen van het hoofdgeld en de belasting op landerijen tot de officiële taak van rijksambtenaren. Maar de bevoegdheid tot het innen van in- en uitvoerrechten, alsook van doorvoerrechten, die doortrekkende kooplieden werden opgelegd, werd in het openbaar gekocht. Het recht om dergelijke belastingen te innen, ging dan ook naar de hoogste bieders. Als zij belastingen inden, bestond hun winst hierin dat zij meer belastinggeld ontvingen dan zij voor hun pachtsom hadden moeten betalen. Deze mannen, bekend als publicani, verpachtten aan derden het recht om in bepaalde delen van hun gebied belastingen te innen. Deze pachters hadden weer andere mannen onder zich staan die de belastingen persoonlijk inden. Zacheüs bijvoorbeeld blijkt het hoofd van de belastinginners in en om Jericho geweest te zijn (Luk. 19:1, 2). En Mattheüs, die door Jezus tot apostel werd geroepen, was iemand die daadwerkelijk de belasting inde; blijkbaar had hij zijn belastingkantoor in of bij Kapernaüm. — Matth. 10:3; Mark. 2:1, 14.
Zo waren er in Palestina dus veel joodse belastinginners werkzaam. Zij werden door hun landgenoten veracht, daar zij vaak meer eisten dan het belastingtarief (Matth. 5:46; Luk. 3:12, 13; 19:7, 8). De andere joden vermeden over het algemeen de vrijwillige omgang met belastinginners en vereenzelvigden hen met personen die als zondaars bekendstonden, zoals hoeren (Matth. 9:11; 11:19; 21:32; Mark. 2:15; Luk. 5:30; 7:34). Belastinginners werden ook verafschuwd omdat zij een vreemde mogendheid, Rome, dienden en in nauw contact stonden met „onreine” heidenen. Een „broeder” als een „belastinginner” te behandelen, betekende dan ook geen vrijwillige omgang met hem te hebben. — Matth. 18:15-17.
Christus Jezus vergoelijkte de corruptie waaraan belastinginners zich doorgaans schuldig maakten, niet. Maar hij was bereid hen in geestelijk opzicht te helpen, ook al haalde hij zich hiermee kritiek op de hals (Matth. 9:9-13; Luk. 15:1-7). In een van zijn illustraties liet Jezus uitkomen dat de belastinginner die nederig erkende dat hij een zondaar was en berouw had, rechtvaardiger was dan de Farizeeër die zichzelf trots als rechtvaardig beschouwde (Luk. 18:9-14). En nederige, berouwvolle belastinginners (zoals Mattheüs en Zacheüs) kwamen ervoor in aanmerking het koninkrijk der hemelen te beërven. — Matth. 21:31, 32.