De rijkdommen der volle verzekerdheid van ons inzicht
„Hun harten kunnen worden vertroost, opdat zij eensgezind kunnen worden verenigd in liefde en met het oog op alle rijkdommen der volle verzekerdheid van hun inzicht, met het oog op een nauwkeurige kennis van het heilige geheim van God, namelijk, Christus.” — Kol. 2:2, NW.
1. Hoe verwerven wij de volle verzekerdheid van inzicht? Voor welk doel?
JEHOVA God wil dat zijn volk inzicht heeft in zijn geschreven Woord, de Bijbel. Door inzicht verkrijgen wij de volle verzekerdheid omtrent datgene wat wij geloven. Alleen wanneer wij inzicht hebben, kunnen wij aan andere mensen bekendmaken wat wij geloven en wij kunnen dit dan doen met de vaste overtuiging dat wij de waarheid hebben, die het waard is door allen te worden aanvaard. Het geeft niet veel iets te vernemen en het toch niet te begrijpen, want dan zegt het ons niets. Wij kunnen nooit het goede doen wanneer wij geen inzicht hebben in datgene wat de wil van God is. In plaats daarvan zullen wij stellig dwaas handelen in zijn ogen, en dit zou niet door hem worden goedgekeurd. Doch wanneer wij inzicht hebben in zijn wil zoals die in zijn geschreven voorschriften tot uitdrukking is gebracht, kunnen wij wel het goede doen. En naarmate wij aldus handelen, wordt daardoor een volle verzekerdheid van hoop in ons opgebouwd, en wij kunnen onwankelbaar aan die hoop vasthouden tot het einde, totdat wij beërven wat God heeft beloofd en wij zijn goede beloning voor onze dienst oogsten. Wij willen inzicht hebben in de juiste wijze waarop wij hem in gebed kunnen naderen en in datgene waarom wij moeten bidden, opdat wij een antwoord zullen verkrijgen. Dan kunnen wij hem in volle verzekerdheid naderen. Wij willen een nauwkeurig inzicht hebben in de hoop die hij ons heeft voorgesteld, opdat wij nooit de teleurstelling zullen ondervinden die het gevolg is van valse verwachtingen, terwijl wij al onze krachtsinspanningen hebben verspild aan het streven naar het verkeerde (Hebr. 6:11, 12 en 10:22, 23, NW). Wij kunnen ons daarom niet de weelde veroorloven de rijkdommen der volle verzekerdheid van inzicht te onderschatten.
2. Waarom moest de Bijbel in de tijd van Nehemia voor de Hebreeën worden vertaald?
2 Voor zover het de grote meerderheid der mensheid betreft, is de Bijbel, waarin Gods wil en voornemen zijn uitgedrukt, in dode talen, Hebreeuws en oud algemeen of gewoon (koi·neʹ) Grieks, geschreven. Daarom moest de oorspronkelijke Bijbel worden vertaald, opdat wij zouden weten wat er in wordt gezegd. Zelfs dan nog moet de Bijbel dusdanig worden vertaald of verklaard, dat wij begrijpen wat er in wordt gezegd. De Hebreeën of Israëlieten zelf moesten reeds vijf eeuwen voor Christus hun eigen Hebreeuwse Geschriften voor hen laten vertalen, ten einde de inhoud er van te begrijpen. Jeruzalem was verwoest en de overlevenden waren gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Gedurende hun zeventig jaren van ballingschap daar was er een nieuw geslacht opgegroeid. Het opkomende geslacht had wegens de nauwe betrekking met de Babyloniërs hun moedertaal vergeten en zij waren het Aramees gaan spreken, een taal die met het Hebreeuws overeenkomt en er aan verwant is. Deze taal spraken zij toen zij in hun vaderland werden hersteld. Twee en tachtig jaar nadat zij waren hersteld, slaagde de landvoogd Nehemia er in de muren van Jeruzalem te herbouwen. Zij vierden deze gebeurtenis en gedurende het feest lazen Ezra, de priester, en andere Levieten, de Bijbel voor aan het bijeengekomen volk. Doch opdat de toehoorders in het algemeen het voorgelezene zouden kunnen begrijpen, moesten deze voorlezers het voor hen vertolken. Hierover lezen wij in Nehemia 8:7, 8: Zij „verklaarden de betekenis van de wet aan het volk, dat stond; zij lazen uit het boek, uit de wet van God, terwijl zij meteen vertaalden en de betekenis verklaarden, zodat het volk begreep wat er werd voorgelezen” (Mo, Statenvert. 8:8, 9). Doordat de tekst van de Bijbel uit het Hebreeuws in het Aramees werd vertaald, de taal die het volk sprak, kregen zij inzicht in Gods wet.
3. Waarom zijn moderne vertalingen van de Bijbel in deze tijd juist? Welke van deze vertalingen is de meest unieke?
3 Tegenwoordig zijn in vele landen vele van onze Bijbelvertalingen in een verouderde taal geschreven en ze zijn daarom niet volkomen begrijpelijk maar moeten in moderne bewoordingen worden verklaard. De Rooms-Katholieke Douay Vertaling van de Bijbel bijvoorbeeld werd in 1610 voltooid. De populaire Duitse vertaling door Martin Luther werd in 1534 voltooid, maar werd later door hem herzien. De meest populaire Bijbeluitgave, de King James of Geautoriseerde Vertaling (Eng.) werd in 1611 uitgegeven, terwijl de Nederlandse Statenvertaling in 1637 het licht zag. Deze Bijbelvertalingen zijn dus honderden jaren oud, en de talen hebben ondertussen wat de betekenissen der woorden en de uitdrukkingswijzen betreft, grote veranderingen ondergaan. Ook onze kennis over de betekenis van het oorspronkelijke Hebreeuws, Aramees en Grieks van de Bijbel is vooruitgegaan, hetgeen een nauwkeurigere vertaling mogelijk maakt. Terecht zijn dus vele vertalingen waarin gebruik is gemaakt van de tegenwoordige voordelen, in een moderne taal verschenen en al deze vertalingen werpen een helderder licht op de bladzijden van de Heilige Schrift. Op het tijdstip waarop dit artikel wordt uitgegeven, is de laatst verschenen en ongetwijfeld de meest unieke vertaling de „New World Translation of the Christian Greek Scriptures” („Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften”), die voor het eerst verkrijgbaar werd gesteld op woensdagmiddag, 2 augustus 1950, gedurende de 8-daagse internationale Vergadering Uitbreiding der Theocratie, welke in het Yankee Stadion, in de stad New York, door Jehova’s getuigen werd gehouden. Het lezen van deze vertaling, die door het Comité voor de vertaling van de Nieuwe-Wereld-Bijbel is vervaardigd, draagt zeer veel bij tot onze rijkdommen der volle verzekerdheid van ons inzicht in Gods Woord. De treffende kenmerken en onderdelen er van zijn vele. Terwijl wij hier nota nemen van enige dezer kenmerken en onderdelen, zou het goed zijn, dat iedere lezer die een exemplaar van deze nieuwe vertaling in zijn bezit heeft, het ter raadpleging bij de hand houdt.
HET ONDERSCHEIDEN VAN WOORDBETEKENISSEN
4. Op welke wijze maakt deze vertaling onderscheid tussen woorden die met wereld zijn vertaald?
4 Zowel in de King James Vertaling als in andere oude vertalingen is veel verkeerd begrip veroorzaakt doordat er twee of meer verschillende woorden in het oorspronkelijke Grieks, met één Engels woord zijn vertaald. In de Nieuwe-Wereld-Vertaling is echter het fijne onderscheid tussen de oorspronkelijke woorden bewaard gebleven, en ze draagt daardoor bij tot de juiste uitlegging van de Schrift. Neem bijvoorbeeld het woord „wereld”. In de King James Vertaling wordt het ter vertaling van vier verschillende Griekse woorden gebruikt: ai·onʹ, gē, kosʹmos en oi·kou·meʹnē. In Jezus’ profetie over het einde dezer wereldorganisatie komen alle vier de woorden voor. De King James Vertaling maakt tussen drie er van geen verschil; ze vertaalt alle drie met „wereld”. Doch merk op hoe de drie woorden die in Mattheüs 24:3, 14, 21; 25:34 (NW)staan, in de nieuwe vertaling worden vertolkt: „Terwijl hij op de Olijfberg zat, naderden de discipelen hem zonder dat er anderen bij waren, en zeiden: ’Zeg ons: Wanneer zal dat geschieden, en wat zal het teken van uw tegenwoordigheid en van de voleinding van het [ai·onʹ] samenstel van dingen zijn?’” Jezus antwoordde: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele [oi·kou·meʹnē] bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volledige einde komen.” „Want dan zal er grote verdrukking zijn zoals er niet is geweest sedert het begin der [kosʹmos] wereld tot nu toe, en er ook niet weer zal zijn.” „Komt, gij die de zegen van mijn Vader bezit, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der [kosʹmos] wereld voor u is bereid.” Een dergelijke vertaling kan de lezers er op geen enkele wijze toe brengen de gevolgtrekking te maken dat onze werkelijke aarde tot een einde zal komen, doch wel het samenstel van dingen. Dat de uitdrukking „aarde”, die in de King James Vertaling in Openbaring 13:3 met „wereld” is vertolkt, op een symbolische wijze kan worden gebruikt, wordt door de nieuwe vertolking aangetoond: „En de gehele aarde [gē] volgde het wilde beest met bewondering na” (NW; zie ook de Statenvertaling). Hier betekent aarde natuurlijk de mensen die op de aarde wonen. Wij zien dus dat alleen het ene woord [kosʹmos] overal in de nieuwe vertaling met wereld is vertaald. De enige uitzondering op de vertaling er van met wereld, komt voor in 1 Petrus 3:3, in welke tekst kosʹmos van toepassing wordt gebracht op de versiering van vrouwen.
5. In welk opzicht is ze beter wat de vroegere vertaling heidenen betreft?
5 De naam heiden(en) is weggelaten en de kracht van het oorspronkelijke woord wordt tot uitdrukking gebracht door het met „natiën”, of „mens der natiën”, of „mensen der natiën” te vertolken (Matth. 24:14; 18:17; 6:7, NW). Let op dit ene voorbeeld, Jezus’ laatste bevel aan zijn discipelen: „Gaat daarom en maakt discipelen uit mensen van alle natiën, hen [de mensen, en niet de natiën] dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest.” — Matth. 28:19, NW.
6. Op welke vijf manieren doet ze de betekenis van „pneuma” uitkomen?
6 Het woord pneuʹma heeft de grondbetekenis van onzichtbare, werkzame kracht, en de nieuwe vertaling doet deze betekenis op vijf manieren uitkomen. Ten eerste, als een onzichtbare kracht die werkzaam is, hetzij de wind of een onpersoonlijke geest: Wij lezen: „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort het geluid er van, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Zo is een ieder die uit de geest is geboren” (Joh. 3:8, NW). Ten tweede, als een onzichtbare, hemelse persoon: „God is een Geest” (Joh. 4:24, NW). Ten derde, als een geestestoestand of geneigdheid van de geest: Terwijl de King James Vertaling zegt: „De Here Jezus Christus zij met uw geest” zegt de nieuwe vertaling: „De Heer zij met de geest die gij aan de dag legt” (2 Tim. 4:22, NW; ook Fil. 4:23, NW). Ten vierde, als een aandrijvende of inspirerende kracht: In plaats van de vage uitdrukking „in de geest” te gebruiken, wordt datgene wat Johannes heeft gezegd, aldus vertolkt: „Door inspiratie werd ik in de dag des Heren geplaatst” (Openb. 1:10, NW). Hieruit blijkt dat Johannes onder de macht van de geest kwam. Ten vijfde, als een uitspraak die door een onzichtbare bron wordt geïnspireerd: „Geliefden, gelooft niet iedere geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze hun oorsprong nemen uit God, omdat er vele valse profeten in de wereld zijn te voorschijn gekomen. . . . dit [is] de geïnspireerde uiting van de antichrist, die zoals gij hebt gehoord, zou komen” (1 Joh. 4:1-3, NW). „En ik zag drie onreine geïnspireerde uitingen, die er als kikvorsen uitzagen, uit de mond . . . komen. . . . In werkelijkheid zijn ze uitingen die door demonen zijn geïnspireerd, en ze doen tekenen, en ze gaan uit tot de koningen van de gehele bewoonde aarde, om hen te vergaderen tot de strijd van de grote dag van God de Almachtige.” — — Openb. 16:13, 14, NW.
7. Op welke wijze maakt ze onderscheid tussen geluk en zaligheid of gezegend zijn?
7 De King James Vertaling vertolkt twee verschillende Griekse woorden met „gezegend”. De nieuwe vertaling maakt steeds onderscheid tussen deze woorden en vertaalt het ene (ma·kaʹri·os) met „gelukkig”. In de bergrede lezen wij bijvoorbeeld: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft, want het koninkrijk der hemelen behoort hun toe. Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.” Enzovoort, zodat wij ze niet nog langer in overeenstemming met de Latijnse Vulgaat „zaligheden” kunnen noemen. Wij moeten ze aanduiden als toestanden waarin iemand gelukkig of voorspoedig is (Matth. 5:3-12, NW). In overeenstemming hiermede horen wij Jezus’ menselijke moeder Maria zeggen: „Mijn ziel maakt Jehova groot, . . . Want, zie! van nu aan zullen alle geslachten mij gelukkig verklaren” (Luk. 1:46-48, NW). Ook lezen wij over de „gelukkige God” en over de „gelukkige en enige Machtige” (1 Tim. 1:11; 6:15, NW). God en zijn Zoon zijn gelukkig!
8. Op welke wijze toont ze aan hoelang Jehova’s getuigen bestaan?
8 Waarom de schrijver in de King James Vertaling in Hebreeën 12:1 plotseling het woord „getuigen” zou hebben geplaatst, heeft tot een verscheidenheid van verklaringen geleid, en velen denken dat hij toeschouwers bedoelt die getuige zijn van een athletiekwedloop. Maar de nieuwe vertaling toont aan dat het werkwoord waarmee het in verband staat en dat „getuigenis afleggen” betekent, viermaal in het voorafgaande hoofdstuk wordt gebruikt, waar de schrijver over geloof spreekt en waar hij zegt: „Hierdoor was er ten aanzien van de mensen uit de oudheid getuigenis afgelegd.” Hij noemt speciaal Abel en Henoch die dit getuigenis hebben ontvangen, en eindigt het hoofdstuk met te zeggen: „En toch hebben al dezen, hoewel er ten aanzien van hen door hun geloof getuigenis was afgelegd, de vervulling der belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons heeft voorzien.” Daarna begint hij het volgende hoofdstuk met te zeggen: „Daarom dus, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten wij ook iedere last en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen, en laten wij met volharding de wedloop lopen” (Hebr. 11:2, 4, 5, 39, 40; 12:1, NW). Wij komen derhalve tot besef van het feit dat de schrijver de getuigen van Jehova, van Abel tot en met Johannes de Doper, bedoelt. Hierdoor weten wij dat Jehova’s getuigen niet pas hun begin hadden in 1931, toen die Schriftuurlijke naam in het openbaar werd beleden op ons internationale congres te Columbus, Ohio, ten einde ons te onderscheiden van de honderden sekten die Christelijk belijden te zijn.
9, 10. Hoe legt ze de nadruk op de bevordering van de verstandige, getrouwe dienstknecht?
9 Moderne Engelse vertalingen vertolken verscheidene Griekse woorden met „huisgezin”, met inbegrip van het woord dat slechts eenmaal voorkomt, in Mattheüs 24:45. Doch hier maakt de nieuwe vertaling een treffend onderscheid, en ze vertolkt de tekst: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten [oi·ke·teiʹa] werd aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd?” (NW). De overeenkomstige tekst in Lukas 12:42 weidt over het woord huisknechten uit door de woorden „lichaam van bedienden” te gebruiken, waardoor wordt aangetoond wat „huisknechten” betekent. Er schijnt slechts één andere Engelse vertaling te zijn die overeenkomt met deze vertolking „huisknechten”, en dat is Murdocks vertaling uit de Syrische vertaling. In de vertaling uit het Syrisch door A.S. Lewis is het met „metgezellen” vertolkt, dat wil zeggen, medeslaven. Alle andere Engelse vertalingen vertolken het zonder uitzondering met „huisgezin”. Doch de Franse vertaling door Osty van 1949 komt met de vorige opvatting overeen door het met „domestiques” (huisknechten) te vertolken; en de Duitse vertalingen door Luther en door Perk (1947), en de Elberfelder Bijbel, komen met deze opvatting overeen, en ook de Spaanse vertalingen door Nácar-Colunga (1948) en door Bover-Cantera (1947) en de Spaans-Amerikaanse vertaling, en ook de Portugese vertaling door J.F. D’Almeida. De Statenvertaling zegt „dienstboden”.
10 Door deze nauwkeurige vertolking kunnen wij inzien hoe onze Heer deze gewijde dienstorganisatie, die hij als de „getrouwe en beleidvolle slaaf” afbeeldt, in dit einde der wereld bevordert. Voordat de slaaf wordt bevorderd, wordt hij slechts over de „huisknechten” of over het „lichaam van bedienden” van de Heer gesteld om hun hun geestelijke voedsel te geven op de juiste tijd; wij kunnen derhalve begrijpen hoe iemand die zich in zijn positie bevindt, boosaardig kan worden en zijn medeslaven kan beginnen te slaan. Doch welke bevordering verkrijgt de beleidvolle slaaf-organisatie voor het getrouw voeden van alle huisknechten des Heren? Jezus’ profetie over het einde der wereld geeft het antwoord: „Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester bij zijn komst hem bezig vindt dit te doen. Waarlijk ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over [wat?] AL zijn bezittingen” (Matth. 24:46, 47, NW; Luk. 12:43, 44). En thans tonen de feiten aan dat Jezus zijn gezalfde slaaf-klasse sedert 1919 zo heeft bevorderd.
DE DOODSTOESTAND, DE „HEL” EN DE ZIEL
11. Op welke wijze toont ze aan dat de doodstoestand gelijk een slaap is?
11 Jezus vergeleek de dood met een slaap. Toen hij over de dood van zijn dierbare vriend sprak, zeide hij: „Lazarus onze vriend is ter ruste gegaan, maar ik ga er heen om hem uit de slaap te wekken.” Ter verklaring zeide hij daarna onbewimpeld tot zijn discipelen: „Lazarus is gestorven” (Joh. 11:11-14, NW). Onze nieuwe vertaling toont aan waar het werkwoord „slapen” de dood betekent. Toen de martelaar Stefanus werd gestenigd en zijn laatste woord had gezegd, lezen wij: „En na dit te hebben gezegd, ontsliep hij in de dood.” Ook David „ontsliep in de dood en werd bij zijn voorvaderen gelegd”. Wat een vrouw betreft, „indien haar echtgenoot in de dood zou ontslapen, is zij vrij om te gaan trouwen met wie zij wil”. Tot Christenen zegt de apostel: „Wij willen niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet bedroefd zult zijn evenals de overigen, die geen hoop hebben.” En over hen die ons tegenwoordig bespotten vanwege onze waarschuwing voor het einde der wereld, was voorzegd dat zij tot ons zouden zeggen: „Ach wat, van de dag af dat onze voorvaderen in de dood zijn ontslapen, gaat alles voort precies zoals sedert het begin der schepping.” — Hand. 7:60; 13:36; 1 Kor. 7:39; 1 Thess. 4:13; 2 Petr. 3:4, NW.
12. Welke drie Griekse woorden onderscheidt ze met betrekking tot de „hel”? Op welke wijze?
12 In overeenstemming met het feit dat de doodstoestand van hen die door Jezus zijn vrijgekocht, gelijk een slaap is, maakt de nieuwe vertaling een duidelijk onderscheid tussen drie verschillende Griekse woorden, door ze respectievelijk met Hades, Gehenna en Tartarus te vertolken. De King James Vertaling vertolkt alle drie de woorden met de ene Engelse uitdrukking „hell” (hel). Dit heeft tot vele predikaties over een hellevuur geleid en is voor hen die dierbaren in de dood hebben verloren, een bron van veel verwarring en geestelijke angst geworden. Het woord „hel”, waarmede het schrikbeeld samengaat dat de religieuze geestelijkheid er aan heeft gegeven, komt niet in de Nieuwe-Wereld-Vertaling voor. Het appendix of aanhangsel van deze vertaling bevat een verlichtende verklaring over Hades, Gehenna en Tartarus, waarin hun beperkte betekenissen en het verschil er tussen wordt aangetoond.
13. Hoe toont ze aan waarop die drie Griekse woorden van toepassing zijn of wat ze betekenen?
13 De voetnoten onder de vertaling tonen aan dat Hades met het Hebreeuwse „Sheʹol” overeenkomt en van toepassing is op het algemene graf der mensheid die door Christus is vrijgekocht, en dat hij eens volledig zal worden geledigd door de opstanding van allen die in hun afzonderlijke graven zijn. Petrus past de profetie daarom toe op Jezus toen hij in het algemene graf der mensheid was: „Gij [zult] mijn ziel in Hades niet . . . verlaten.” Hij voegt er aan toe dat de profeet David hier „vooruit [zag] en sprak over de opstanding van de Christus, dat hij niet in Hades was verlaten” (Hand. 2:27, 31, NW). Naderhand zegt Jezus tot Johannes: „Ik heb de sleutels van de dood en van Hades.” Het visioen over de tijd wanneer hij deze sleutels gebruikt, staat aldus beschreven: „En de dood en Hades stonden de doden af die in hen waren, en zij werden een ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden. En de dood en Hades werden in de poel van vuur geworpen. Dit betekent de tweede dood, de poel van vuur.” Dit betekent de dood of het einde van Hades. De symbolische „poel van vuur” komt overeen met Gehenna en beeldt de eeuwige vernietiging af. Jezus vertelt ons dit in de volgende woorden: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die zowel ziel als lichaam in Gehenna kan vernietigen.” Jezus stelt het leven en de Gehenna tegenover elkaar, omdat tot Gehenna veroordeeld worden, betekent, van alle leven worden afgesneden (Matth. 10:28; 18:9; 23:33; Mark. 9:43-47, NW). De derde uitdrukking, Tartarus, is alleen van toepassing op de gevallen engelen, die geestelijke schepselen zijn, en niet op ons mensen. De uitdrukking komt slechts eenmaal voor, in 2 Petrus 2:4, en beschrijft de tegenwoordige toestand van vernedering waarin deze engelen verkeren wegens hun zondige opstand tegen Jehova God.
14. Op welke wijze doet ze de sterfelijkheid van de menselijke ziel goed uitkomen?
14 In een tekst die zo juist is aangehaald, verklaarde Jezus dat God de macht had zowel het menselijke lichaam als de ziel in Gehenna te vernietigen. Dit doet ons tot besef komen van het ontstellende feit dat de menselijke ziel vernietigbaar en volstrekt niet onsterfelijk is, zoals de heidense philosophen Pythagoras, Socrates en Plato hebben onderwezen. De nieuwe Bijbelvertaling doet de Christelijke waarheid over de sterfelijkheid en vernietigbaarheid van de menselijke ziel zeer goed uitkomen, doordat het Griekse woord psy·cheʹ in de 102 gevallen dat het voorkomt, er consequent met het ene woord „ziel” in wordt vertaald. Dit blijkt geen knoeierij te zijn, maar openbaart duidelijk hoe de geestelijken der Christenheid heidense leugens over de menselijke ziel hebben aangenomen en onderwezen, in plaats van de Christelijke waarheid.
15. Op welke wijze worden door het appendix kenmerken met betrekking tot de „ziel” aangetoond?
15 Het Appendix groepeert de gevallen waar het woord psy·cheʹ voorkomt onder verschillende opschriften ten einde aan te tonen dat de ziel wordt onderscheiden van de geest en dat levende mensen of schepselen zelf zielen zijn. Eén Korinthe 15:45 (NW) luidt bijvoorbeeld: „De eerste mens Adam werd een levende ziel.” En 1 Petrus 3:20 (NW) luidt: „Het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinige mensen, dat is, acht zielen, veilig door het water heen werden gevoerd.” Doch wat de sterfelijkheid van de menselijke ziel betreft, luister naar hetgeen Jezus er verder over zegt: „Is het geoorloofd op de sabbat een goede daad te doen of een onrecht te doen, een ziel te redden of te doden?” (Mark. 3:4; Luk. 6:9, NW) Ook: „Al wie tracht zijn ziel voor zichzelf te behouden, zal ze verliezen, maar al wie ze verliest, zal ze in het leven behouden.” „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze tot het eeuwige leven beveiligen” (Luk. 17:33; Joh. 12:25, NW; vergelijk Jozua 10:28, 30, 32, 35, 37, 39; 11:11). „Mijn ziel is diep bedroefd, tot aan de dood toe” (Matth. 26:38; Mark. 14:34, NW). En zo zijn er nog vele andere teksten. Doch de Christelijke leerstelling dat onze ziel sterft en dat de doden zonder bewustzijn en niet actief zijn, is in volledige overeenstemming met de vertroostende leerstelling van de opstanding.