De maatschappij der Nieuwe Wereld beginnen
1. op welke wijze zal de nieuwe wereld haar maatschappij hebben? Hoe is de oprichting van het Koninkrijk reeds van invloed op ons geweest?
DE OUDE wereld heeft haar maatschappij of haar mensen die volgens een bepaald maatschappelijk stelsel leven. Ook de nieuwe wereld zal haar maatschappij hebben, en alle leden er van zullen in overeenstemming met een rechtvaardig stelsel leven. Satan de Duivel, de god van dit tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen, is de onzichtbare heerser van de maatschappij der oude wereld, doch hij zal niet de god van de nieuwe wereld zijn. Zijn goddeloze samenstel zal worden vernietigd door de toekomende „strijd van de grote dag van God de Almachtige”, Armageddon (Openb. 16:14-16, NW). Jehova, wiens universele souvereiniteit door Satan is betwist, zal de enige, waarachtige levende God van de nieuwe wereld zijn. Hij zal heersen door middel van de theocratische regering van zijn getrouwe Zoon, Jezus Christus de Koning. Dat koninkrijk zal nieuwe samenstelsels van dingen instellen, de samenstelsels waarover de Bijbel spreekt als over de nog toekomende samenstelsels. Bedenk eens, de oprichting van Gods koninkrijk in de hemelen, hetgeen geschiedde doordat hij in 1914 zijn Zoon op de troon plaatste, heeft een radicale verandering tot gevolg gehad in de werkzaamheden van Gods geestelijke kinderen, die onder het nieuwe verbond stonden. Het heeft een wonderbaarlijke verandering gebracht in de boodschap die zij op de gehele aarde tot een getuigenis aan alle natiën prediken. Ja, het heeft hun mond met een „nieuw lied” gevuld, het lied van Gods koninkrijk, dat na een wachtperiode van duizenden jaren eindelijk is geboren (Openb. 14:3, KJ; 12:1-10). Wij moeten toegeven dat de samenstelsels van dingen waaronder wij overeenkomstig het nieuwe verbond hebben geleefd, groots zijn geweest, doch de samenstelsels die in de nieuwe wereld van kracht zullen zijn, zullen voor de gehele maatschappij der nieuwe wereld nog o zo veel grootser zijn.
2. Waarom zal het daar anders zijn? Welk bewijs hebben wij hiervoor?
2 Waarom zou dat samenstel dan niet anders, ja, beter zijn? Want het zal nieuwe hemelen en een nieuwe aarde hebben. De vernietiging dezer oude wereld met haar hemelen en aarde die onder toezicht van de Duivel staan, zal daarom geen ramp zijn. Wij zien er verlangend naar uit, zoals de apostel Petrus zegt: „Verbeidend en goed in gedachten houdend de tegenwoordigheid van de dag Jehova’s, waardoor de hemelen, die branden, zullen worden opgelost en de elementen, die intens heet zijn, zullen smelten. Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en hierin zal gerechtigheid wonen” (2 Petr. 3:12, 13, NW). Het koninkrijk van Jezus Christus, tezamen met zijn 144.000 getrouwe zegevierende navolgers, zal zijn macht over deze gehele aardbol uitbreiden en zal de „nieuwe hemelen” vormen. Tot deze geestelijke navolgers heeft Jezus gezegd: „Er is niemand die huis of vrouw of broeders of ouders of kinderen heeft verlaten ter wille van het koninkrijk Gods die niet stellig vele malen meer zal ontvangen in deze tijd, en in het toekomende samenstel van dingen eeuwig leven” (Luk. 18:29, 30, NW; Mark. 10:30). Het evangeliebericht van Mattheüs spreekt over het toekomende samenstel en noemt het de „herschepping” of de „nieuwe wereld”, zeggende: „In de herschepping [nieuwe wereld], wanneer de Zoon des mensen op zijn glorierijke troon zit, zult gij, die mij hebt nagevolgd, ook zelf op twaalf tronen zitten, en de twaalf stammen Israëls oordelen. En een ieder die ter wille van mijn naam huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of landerijen heeft verlaten, zal vele malen meer ontvangen en zal eeuwig leven beërven.” — Matth. 19:28, 29, NW, kanttekening.
3. Wat zal de „nieuwe aarde” zijn?
3 Maar hoe staat het met de „nieuwe aarde”? Wel, de nieuwe aarde zal een menselijke maatschappij zijn, op onze zelfde planeet natuurlijk, doch georganiseerd overeenkomstig een nieuw en rechtvaardig samenstel van dingen onder het Koninkrijk. Ongetwijfeld zullen de meesten van hen die de „nieuwe aarde” binnentreden, hiervoor uit de dood moeten worden opgewekt, zoals Jezus zeide, toen hij over de algemene opstanding der mensheid sprak: „De kinderen van dit samenstel van dingen huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar degenen die waardig zijn gerekend dat samenstel van dingen te verwerven en de opstanding uit de dood, huwen niet noch worden ten huwelijk gegeven. Ook kunnen zij zelfs niet meer sterven, want zij zijn gelijk de engelen, en zij zijn Gods kinderen doordat zij kinderen der opstanding zijn.” — Luk. 20:34-36, NW.
4. Met wie zal de nieuwe aarde beginnen? In welk opzicht zijn zij vreemdelingen?
4 In ieder geval heeft God zich voor het scheppen van dat toekomende samenstel van dingen van zijn verheerlijkte Zoon Jezus bediend (Hebr. 1:1, 2, NW). De „nieuwe aarde”, die door het Koninkrijk zal worden voortgebracht, zal een aanvang nemen met de overlevenden van Armageddon, die een aardse hoop en bestemming hebben. Zij zijn de „andere schapen” van de Goede Herder. Een „grote schare” van hen, die in aantal blijft toenemen, bevindt zich thans in gezelschap van het overblijfsel van medeërfgenamen van het Koninkrijk, die onder het nieuwe verbond staan. Deze „andere schapen” verheugen zich tezamen met het geestelijke overblijfsel in vele voordelen van het stelsel van het nieuwe verbond. Ja deze hedendaagse „andere schapen” komen overeen met de „vreemdelingen” van goede wil, welke vredig en eensgezind binnen de stadspoorten woonden van de Israëlieten uit de oudheid, die onder het Wetsverbond stonden. De Sabbatwet der Tien Geboden spreekt profetisch over hen als over „uw vreemdeling, die in uw poorten is”. In dat oude verbond waren vele voorzieningen voor deze God-vrezende vreemdelingen getroffen. In vele dingen hield het voor hen dezelfde voorschriften in als voor de natuurlijke Israëlieten (Ex. 20:8-10; 12:48, 49). De tegenwoordige kudde „vreemdelingen”, die zich binnen de poorten van het stelsel van het nieuwe verbond bevinden, zijn tezamen met het geestelijke overblijfsel reeds grotelijks gezegend, doordat zij dezelfde voorschriften van God gehoorzamen.
„VORSTEN OP DE GANSE AARDE”
5. Naar wier verschijning hebben wij reeds jarenlang uitgezien? Waarom?
5 Reeds enige jaren hebben zowel het overblijfsel als de grote schare vreemdelingen of „andere schapen” naar de verschijning van de beloofde „vorsten” der nieuwe aarde uitgezien. Hun verwachting was gebaseerd op de in Psalm 45:16 (KJ) opgetekende woorden, die tot de Koning der nieuwe wereld zijn gericht: „In plaats van uw vaderen zullen uw kinderen zijn, die gij tot vorsten op de ganse aarde kunt maken” (45:17, Statenvert.). Vroeger hebben wij gedacht dat deze tekst uitsluitend van toepassing was op de getuigen van Jehova uit de oudheid vóór Christus, mensen die of de natuurlijke voorvaderen van Jezus Christus waren, zoals Abraham, Izak, Jakob en David, of die getrouwe profeten en medegetuigen van hen waren. Hun lijn loopt van Abel tot Johannes de Doper, en de namen en de daden van een aantal van hen worden in Hebreeën, hoofdstuk 11, vermeld. In de WACHTTOREN-publicaties werden zij gewoonlijk de „waardigen uit de oudheid” genoemd, welke naam op Hebreeën 11:2, 38 werd gebaseerd.
6. Wat voor kinderen zal de Koning hebben? Op welke wijze? Welke vraag rijst daarom?
6 Toen Jezus Christus op aarde was, stierf hij ongehuwd en kinderloos, doch Psalm 45:17 verzekert ons dat hij in zijn hemelse heerlijkheid als Koning aardse kinderen zal hebben, en Jesaja 9:6 (KJ) spreekt over zijn geboorte en zegt dat zijn naam zal worden genoemd „eeuwige Vader, Vredevorst” (9:5, Statenvert.). Door eeuwig leven te schenken aan de gehoorzame mensen, voor wier leven in de nieuwe wereld hij is gestorven, zal hij vele zonen hebben, zonen van de Vredevorst. Hij zal hun Eeuwige Vader zijn. Degenen die wij „waardigen uit de oudheid” plachten te noemen, zullen ook zijn zonen worden doordat hij hen uit de dood zal opwekken en hun wegens hun onwankelbare getrouwheid leven zal schenken. De vraag is daarom: Zullen deze zonen die hij tot „vorsten op de ganse aarde” maakt, beperkt zijn tot die getrouwe voor-Christelijke getuigen van Jehova God? Wat is thans ons antwoord?
7. Hoe en waarom worden er in deze tijd enkelen met de hoge roeping begunstigd? Doch welke anderen zijn thans verschenen, en in welke aantallen?
7 Het volk voor Jehova’s naam, dat hij heeft geroepen met de hoge roeping tot het hemelse koninkrijk en dat hij door middel van het nieuwe verbond uit alle natiën heeft genomen, is thans bijna voltallig. Slechts een klein overblijfsel van hen bevindt zich nog op aarde. Ook in deze tijd zijn er van de velen die zich door middel van Christus volledig aan God wijden, enkelen die er blijk van geven de hoge roeping te hebben ontvangen. De enkelen die in deze tijd de hoge roeping ontvangen, worden klaarblijkelijk aldus begunstigd ten einde de plaats in te nemen van enigen onder het geestelijke overblijfsel die de gelegenheid welke zij in verband met het Koninkrijk hebben, wellicht wegens trouweloosheid te midden dezer wereld verliezen. De hoge roeping of hemelse roeping zal daarom spoedig ophouden, wanneer het volledige aantal leden van de Koninkrijksklasse tenslotte uit de mensheid zal zijn gekocht en zij zich getrouwe overwinnaars over Satans wereld zullen hebben betoond. Doch thans reeds, in dit jaar 1951, zijn er honderdduizenden anderen die zich door middel van Christus volledig aan Jehova hebben gewijd en die de belangrijke dienst van Jehova’s getuigen op zich hebben genomen. Voor het jaar 1935 hebben wij ons nooit een beeld kunnen vormen van deze „grote schare” gewijde „andere schapen”. Hoe staat het dan met hen? vragen wij thans. — Openb. 7:9-17.
8. Wat zei De Nieuwe Schepping, hoofdstuk 3, over hen?
8 Destijds in 1904 schreef de eerste president van het Wachttoren Genootschap het zesde deel van Schriftstudiën, getiteld „De Nieuwe Schepping” (Eng.). In hoofdstuk 3, getiteld „De roeping der Nieuwe Schepping”, had hij bovenaan bladzijde 157 het volgende te zeggen: „En wij kunnen er zeker van zijn dat een ieder die zich nadat de hemelse klasse voltallig is, wijdt en zich in het belang van de zaak des Heren volledig offert, zal bemerken dat de Heer nog overvloedig veel andere zegeningen in petto heeft, en dat al zijn zegeningen voor degenen zijn die zich hebben gewijd en zich hebben geofferd. Het is mogelijk dat zij zullen worden meegerekend met de waardigen uit de oudheid die de offervaardigheid bezaten welke God behaagt, en die leefden voordat er met de ’hoge roeping’ een aanvang werd gemaakt.”
9. Wat zei The Watchtower van 1 september 1915, over hen?
9 Jaren na die publicatie had The Watchtower in zijn uitgave van 1 september 1915, in de paragrafen 5, 6 van een artikel over het „oogstwerk” (blz. 268, 269), het volgende te zeggen: „Wij zijn de gedachte toegedaan dat wanneer de ’deur’ van dit Evangelietijdperk wordt gesloten, er niemand meer door de heilige Geest tot de geestelijke natuur zal worden verwekt. Een ieder die naderhand door wijding tot God komt voordat het herstellingswerk zal zijn begonnen, zal door hem worden aangenomen, niet tot het niveau van een geestelijk bestaan, maar tot het niveau van een aards bestaan. Zij zullen opdagen onder dezelfde omstandigheden als waaronder de waardigen uit de oudheid verkeerden, die door God werden aangenomen. De waardigen uit de oudheid daagden op terwijl er geen roep tot hen was gericht — daar de hoge roeping nog niet was opengesteld, . . . Wij zijn de gedachte toegedaan dat allen die zich onder omstandigheden als deze volledig aan de Heer zullen wijden, dat wil zeggen, alles verlaten ten einde in zijn wegen te wandelen, en die getrouw en loyaal overeenkomstig die wijding zullen leven, bevoorrecht kunnen worden als een soortgelijke klasse te worden gerekend tot degenen die leefden in de tijd welke aan dit Evangelietijdperk is voorafgegaan. Wij weten geen enkele reden waarom de Heer zou weigeren degenen aan te nemen die zich wijden nadat de hoge roeping, die gedurende het Evangelietijdperk wordt gedaan, is gesloten en voordat het Millennium volledig zijn intrede zal hebben gedaan.”
10. Welke feiten over deze klasse zijn sedert 1920 duidelijk geworden?
10 The Watchtower besprak in zijn uitgave van 15 januari 1920 (bladzijden 21-28), in een artikel getiteld „Waardigen — Uit de oudheid en in deze tijd”, de vraag over „waardigen in deze tijd” volgens de inlichtingen en feiten die toen beschikbaar waren en ontkende het bestaan van een dergelijke klasse. Doch dat was vijftien jaar voordat de identiteit werd onthuld van de „grote schare” waarvan in Openbaring 7:9-17 een zinnebeeldige voorstelling wordt gegeven. Dat was jaren voordat leden van deze grote schare „andere schapen” zich aan de zijde van het geestelijke overblijfsel begonnen te scharen. Dat was jaren voordat er werd begrepen dat het passend was dat deze grote schare zich door middel van Christus volledig aan God wijdde. Doch zoals wij thans weten, hebben zij die reeds tot deze toenemende grote schare behoren, zich door middel van Christus even volledig aan God gewijd als het geestelijke overblijfsel. Evenals het overblijfsel hebben zij die persoonlijke wijding door de waterdoop gesymboliseerd. En sedert die tijd hebben zij getracht te bewijzen dat hun persoonlijke wijding echt is door Gods wil te doen en de verantwoordelijkheden op zich te nemen van Jehova’s getuigen.
11. Hoe komen dezen wat het geloof betreft, met de getrouwen uit de oudheid overeen?
11 Zijn zij mannen en vrouwen des geloofs gelijk Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara? Ja, en zij zijn in het geloof verder gegaan dan deze mensen uit de oudheid. Dezen zagen door geloof slechts uit naar Christus, het Zaad van Abraham. Doch deze „andere schapen” van tegenwoordig hebben Jezus werkelijk als de Messias, hun Redder en Koning, aanvaard. Vele rechtvaardige mensen en koningen uit de oudheid hebben begeerd de dingen te zien die deze „andere schapen” thans zien en horen. In plaats dat deze schapen er de aandacht op vestigen dat het Koninkrijk eens, in de onbepaalde toekomst, zal worden opgericht, maken zij tegenwoordig bekend dat het Koninkrijk werkelijk is opgericht en thans op het punt staat de nieuwe wereld in te leiden. — Matth. 13:17.
12. Hebben zij gelijk die mensen uit de oudheid, voor hun geloof geleden? Is wat dit betreft alles reeds voorbij?
12 Doch hebben deze andere schapen voor hun geloof als Jehova’s getuigen geleden gelijk die goedgekeurde mannen en vrouwen uit de oudheid? Hebben zij een „beproeving ondergaan door bespottingen en geselingen, ja, meer dan dat, door banden en gevangenissen”? Zijn zij gestenigd, vermoord met het zwaard, hebben zij in dierenhuiden rondgelopen, ontbering geleden, verdrukking en mishandeling ondergaan, en in woestijnen, op bergen, in holen en onderaardse schuilplaatsen der aarde rondgedoold (Hebr. 11:36-38, NW)? Heeft deze zelfde oude wereld door haar handelingen bewezen dat ze deze tegenwoordige getuigen van Jehova niet waard is? HIERVAN spreekt het bericht van de laatste jaren. Raadpleeg het. Het bewijs is reeds overweldigend! Doch in de toekomst moet nog op grootse wijze blijk worden gegeven van geloof en onkreukbaarheid, nog veel getuigenis worden gegeven, nog veel intensief lijden worden ondergaan voordat wij zegevierend de nieuwe wereld binnentreden. Deze „andere schapen” van tegenwoordig bewijzen derhalve werkelijk dat zij ware getuigen van de Allerhoogste God zijn, evenals hun getrouwe voorgangers uit voor-Christelijke tijden, doch gedurende de tijd die nog rest tot aan Armageddon en de glorierijke geboorte der nieuwe wereld, moeten zij hun volledige toewijding nog tot het einde bewijzen.
13. Zegt Psalm 45:17 dat alleen „vaderen” tot vorsten zullen worden gemaakt? Wat is de betekenis van de tekst?
13 Zij die ten volle van hun geloof en onkreukbaarheid blijk geven, zullen evengoed als de getrouwen uit de oudheid die voor Christus hebben geleefd, kinderen van de Koning Jezus Christus, de Eeuwige Vader, worden. Daar zij een soortgelijk geloof aan de dag leggen, is er niets in de Schrift waardoor de gedachte wordt tegengesproken dat hij zoveel van deze „andere schapen” zal nemen als hij nodig heeft, en hen tot „vorsten op de ganse aarde” zal maken. Wanneer wij Psalm 45:17 onderzoeken, zien wij dat in deze psalm niet wordt gezegd dat alleen zij die de aardse „vaderen” van Jehova’s gezalfde Koning waren, de kinderen zullen zijn die hij tot zichtbare aardse vorsten zal maken opdat zij het hemelse Koninkrijk zullen vertegenwoordigen. Ten einde de betekenis van deze tekst duidelijk te maken, vertolkt de Bijbelvertaling van Moffatt Psalm 45:16 (vers 17, Statenvert.) als volgt: „Uw zonen zullen in de plaats van uw vaderen treden, en opstaan ten einde vorsten over het ganse land te zijn.” De Franse Rooms-Katholieke vertaling van Crampon vertolkt de tekst: „Uw kinderen zullen de plaats van uw vaderen innemen; gij zult hen tot vorsten over de ganse aarde aanstellen.” De Spaanse Rooms-Katholieke vertaling van Nácar-Colunga vertolkt de tekst op soortgelijke wijze.a
14. Hoe wordt de Hebreeuwse uitdrukking Sar toegepast, en wat wordt er daarom met betrekking tot toekomstige gelegenheden voor de getrouwen door te kennen gegeven?
14 En wanneer wij deze uitdrukking vorst beschouwen, die uit het Hebreeuwse woord Sar (vrouwelijk, Sarah) is vertaald, bemerken wij dat ze niet altijd wordt toegepast op de zoon van een koning, en op een vorst van koninklijke geboorte die tot een staatsambtenaar of een ambtenaar bij een regering is aangesteld, en dat ze ook niet altijd zo toegepast behoeft te worden. Ze betekent de eerste, voornaamste of opperste in elke klasse, het hoofd van elk gezelschap of iedere groep. In de Bijbel wordt deze Hebreeuwse uitdrukking Sar, die soms met vorst is vertaald, daarom zelfs op Jezus toegepast, op de aartsengel Michael, op vorsten van de stammen Israëls, op vorsten van de landschappen, op oversten van steden, en op hoofden of oversten van de wacht, op oversten over duizend, over honderd, over vijftig en over tien. In de maatschappij der nieuwe wereld, op de „nieuwe aarde”, tot vorsten te worden gemaakt, in de Hebreeuwse betekenis van het woord Sar, biedt daarom een verscheidenheid van dienstgelegenheden met verscheidene graden van verantwoordelijkheden, en er zullen vele van dergelijke voorrechten zijn. Op de nieuwe aarde zullen zij niet met een titel voor hun naam worden aangesproken, zoals „Vorst Karel”, „Vorst Abraham”, „Vorst Albert”, enz. Neen, wij zullen dan onder een CHRISTELIJKE regering leven. Wij leven nu reeds onder die goddelijke regering, en wij hebben in de theocratische organisatie ook nu niet zulke titels. Het zou daarom onlogisch zijn te denken dat wij dan iemand met een of andere titel zullen aanspreken. Doch evenals wij nu naar ambtenaren kunnen verwijzen als dienaren of bestuurders van het Genootschap, kunnen wij dan naar hen verwijzen als sarim (vorsten) in de Hebreeuwse betekenis van het woord. Alles wat wij thans hebben te zeggen, is, dat de „andere schapen” die verantwoordelijke posities hebben ontvangen in de zichtbare theocratische organisatie van tegenwoordig, zelfs al is het over een groep van tien personen die bijeenkomen voor Bijbelstudie en gezamenlijke dienst in de buurt, goed er op dienen toe te zien hoe zij zich thans van hun verantwoordelijkheden kwijten. Denk aan de regel die door Jezus is vastgesteld: „De persoon die getrouw is in het minste, is ook in veel getrouw” (Luk. 16:10, NW). Alleen indien gij u getrouw toont in datgene wat u thans in deze voorbijgaande oude wereld is toevertrouwd, bestaat er een mogelijkheid dat gij tezamen met de opgestane getrouwe getuigen uit oude tijden vóór Christus, tot een vorst op de nieuwe aarde zult worden gemaakt.
ZO HANDELEN DAT WIJ GEORGANISEERD TE VOORSCHIJN KOMEN
15. Waarom leven wij thans anders dan de maatschappij dezer wereld?
15 Glorierijk zijn dus de vooruitzichten voor ons allen die getrouw blijven. Krachtens Gods nieuwe verbond door middel van Christus bevinden wij ons reeds te midden van nieuwe samenstelsels van dingen. Doch wij treden nieuwere samenstelsels van dingen tegemoet die zullen komen door de herschepping van een gehele wereld van rechtvaardigheid, met nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Wij zijn geen deel van deze oude wereld en wij laten ons niet in met de aangelegenheden dezer wereld. Hierdoor wordt bewezen dat wij onder het samenstel van het nieuwe verbond leven en voor de nieuwe wereld zijn. Dat Jehova God ons op deze wijze behandelt, is een verder bewijs dat de nieuwe wereld op komst is. God maakt ons thans niet voor niets gereed. Neen, hij heeft een nieuwe wereld voor ons weggelegd. Daar God weet wat vlak voor de deur staat, maakt hij thans een maatschappij van de nieuwe wereld gereed. Daarom leven wij anders, als mensen die niet van de maatschappij dezer oude wereld zijn. Hij maakt niet alleen zijn overblijfsel van geestelijke Israëlieten gereed opdat zij leden zullen kunnen zijn in het hemelse koninkrijk van de nieuwe hemelen. Hij maakt ook onze metgezellen van goede wil, de grote schare „andere schapen” gereed, opdat zij de zichtbare maatschappij van de nieuwe aarde zullen kunnen vormen. Spreuken 14:28 verklaart: „In menigte van volk is des konings heerlijkheid, maar in gebrek aan volk is des vorsten ondergang” (Luther). Volgens dit beginsel vergadert de Koning Jezus Christus, de Vredevorst, thans een grote, ontelbare kudde van zijn aardse „andere schapen” tot zijn ene schaapskooi.
16. Waarom zullen het overblijfsel en de „andere schapen” Armageddon stellig overleven?
16 Het overblijfsel en de „andere schapen” zullen tezamen stellig de nieuwe wereld binnentreden, ongeacht welke wanhopige pogingen Satans oude wereld in het werk stelt ons te vernietigen. Ze kan evenmin verhinderen dat wij de strijd van Armageddon tot in de nieuwe wereld overleven, als dat ze de nieuwe hemelen en aarde kan belemmeren of vernietigen. „Want” om Jesaja 66:22 aan te halen, „evenals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die ik maken ga, voor mijn aangezicht blijven bestaan, zegt Jahwe, zóo zullen uw nakroost en uw naam blijven bestaan” (LV). Dat hij thans een kern van de maatschappij der nieuwe wereld gereedmaakt, zal nimmer tevergeefs zijn. Deze kern zal, verborgen door Jehova’s machtige hand in de dagen van zijn toorn tegen de ten ondergang gedoemde oude wereld, door Armageddon heen komen, evenals Noach en zijn gezin verborgen in de ark door de Zondvloed heen kwamen. Gij overlevenden van Armageddon, gij zult op de „nieuwe aarde” de eersten zijn op het arbeidsveld.
17. Op welke wijze wensen wij te voorschijn te komen? Wat zal volgen?
17 Doch wij wensen, wanneer wij na Armageddon uit de ark waarin wij werden verborgen, te voorschijn komen, georganiseerd te voorschijn te komen. De vijand kan ons nog in zijn macht brengen en ons lichamelijk verstrooien of ons noodzaken ondergronds te gaan werken. Maar wanneer hij in Armageddon is vernietigd en wij te voorschijn komen uit de verwoeste plaatsen waar hij ons gevangen hield, zullen wij theocratisch georganiseerd voorwaarts marcheren daar wij de werkwijze van de organisatie kennen. Wij zullen allen weer bijeenkomen en over de gehele aardbol als een vrije maatschappij van de theocratische nieuwe wereld werken. Ter bestemder tijd zullen de leden van het getrouwe overblijfsel door de dood en de opstanding hun verandering ondergaan en in de onzichtbare nieuwe hemelen worden bijeengebracht, doch de „andere schapen” zullen als de nieuwe aarde met zichtbare „vorsten” blijven voortbestaan. Die rechtvaardige „nieuwe aarde” zal uit deze kleine kern aangroeien totdat alle doden die uit de graven worden opgewekt en het Koninkrijk gehoorzamen, er bij inbegrepen zijn. Wanneer het Koninkrijk tegen het einde van de duizend jaar Gods voornemen met betrekking tot de mensheid ten uitvoer zal hebben gebracht, dan zal dat stelsel eindigen. Dan zullen er nieuwe samenstelsels van dingen volgen, die de getrouwe mensheid der nieuwe aarde tot eeuwige vreugde en zegen zullen strekken. — 1 Kor. 15:24-28.
18. Wat zijn wij dus vastbesloten voortaan te doen?
18 Laten wij, daar deze vooruitzichten in de nieuwe wereld te worden overgebracht, voor ons zo spoedig zullen worden verwezenlijkt, theocratisch georganiseerd blijven en laat God voortgaan deze organisatie te ontwikkelen als een maatschappij van de nieuwe wereld. Nimmer mogen wij terugzien naar dit tegenwoordige Sodom, dat voor de vernietiging is bewaard, doch wij zullen in volledig vertrouwen ons oog gericht houden op hetgeen voor ons ligt. Gestadig voorwaarts dus, wij allen tezamen, als een maatschappij van de nieuwe wereld!
[Voetnoten]
a Vergelijk voor het gebruik van de uitdrukking „in plaats van: in de plaats van”, Genesis 4:25. LV; 22:13; Leviticus 14:42; 2 Samuël 19:13.