De bedelaar en de rijke man ondergaan een verandering
1. Welke veranderingen zouden er, volgens hetgeen Jezus in zijn rede te kennen gaf voor armen en rijken intreden?
IN ZIJN bergrede zeide Jezus: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft, want het koninkrijk der hemelen behoort hun toe. Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden.” In tegenstelling met deze woorden, waardoor wordt verklaard dat deze soort van personen gelukkig zijn, zeide hij: „Maar wee u gij rijken, want gij hebt uw troost reeds ten volle. Wee u gij die thans verzadigd zijt, want gij zult honger lijden. Wee, gij die thans lacht, want gij zult treuren en wenen” (Matth. 5:3, 6 en Luk. 6:24, 25, NW). Jezus lichtte deze veranderingen voor armen en rijken toe in zijn gelijkenis van de bedelaar Lazarus en de rijke man. Volgens het beeld dat hij schilderde, traden de veranderingen bij de dood in.
2. Wat gebeurde er toen Lazarus stierf en toen de rijke man stierf? Wat werd door Lazarus’ nieuwe positie aangeduid?
2 Jezus zeide: „Na verloop van tijd nu stierf de bedelaar en hij werd door de engelen weggedragen naar de boezempositie van Abraham. Ook de rijke man stierf en werd begraven. En in Hades hief hij zijn ogen op, terwijl hij in pijnigingen was, en hij zag Abraham in de verte en Lazarus in de boezempositie bij hem” (Luk. 16:22, 23, NW). De Nieuwe-Wereld-Vertaling zegt in haar voetnoot over deze „boezempositie”, dat iemand die zich in deze positie bevindt, zich „als het ware in de positie bevindt welke wordt ingenomen door iemand die tijdens een maaltijd vóór een ander op dezelfde rustbank aanligt”. Het duidt op een positie waarin men de gunst van Abraham geniet. De dood maakte voor Lazarus een einde aan de toestand waarin hij gelijk een bedelaar was, en bracht hem in een begunstigde plaats. De vraag is nu: Wanneer stierf hij en in welke betekenis? Er zijn feiten waardoor het antwoord wordt verschaft.
3, 4. Wanneer en ten gevolge waarvan stierf de Lazarus-klasse?
3 De Lazarus-klasse stierf toen er een begin mee werd gemaakt het Koninkrijksnieuws te vertellen aan de armen, die door de religieuze geestelijken werden veracht en verwaarloosd. Zij waren zondaren die bekering nodig hadden, de hoeren, de tollenaren, de onbesneden Samaritanen, en tenslotte de onbesneden heidenen; en zij aanvaardden het nieuws en werden volgelingen van de Messias, Christus de Koning. Hiermede werd een begin gemaakt in de dagen van Johannes de Doper, want hij ging in de woestijn prediken: „Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Ik doop u wel met water vanwege uw bekering; maar hij die na mij komt, is sterker dan ik, wiens sandalen ik niet bevoegd ben uit te trekken. Die zal ulieden met heilige geest en met vuur dopen” (Matth. 3:1, 2, 11, NW). Ongeveer zes maanden nadat Johannes was begonnen, werd Jezus door hem gedoopt en hij werd met Gods geest gezalfd opdat hij de Christus zou zijn. Na veertig dagen van verzoeking in de woestijn kwam hij bij Johannes terug en begon zijn discipelen bijeen te vergaderen. Vooral na de arrestatie van Johannes in het volgende jaar, trok Jezus terug naar Galilea en begon evenals Johannes te prediken: „Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Op weg naar Galilea predikte hij zelfs tot de verachte Samaritanen. — Matth. 4:17, NW; Joh. 4:1-42.
4 Terwijl hij in de synagoge van zijn vaderstad Nazareth was, las hij de gemeente zijn predikingsopdracht voor uit de profeet Jesaja: „Jehova’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om goed nieuws aan de armen bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om tot de gevangenen een bevrijding te prediken en tot de blinden een herstel van gezicht, om de onderdrukten bevrijd heen te zenden, om Jehova’s aangename jaar te prediken.” Nadat hij dit had gezegd, voegde hij er aan toe: „Heden wordt deze schriftuurplaats die gij zo even hebt gehoord, vervuld” (Luk. 4:16-21, NW). Enige tijd later zond Johannes de Doper, die in de gevangenis was, boodschappers naar hem ten einde enige bewijzen te ontvangen dat hij werkelijk Degene was die zou komen. Jezus zeide tot de boodschappers van Johannes: „Gaat heen en bericht aan Johannes wat gij hoort en ziet: De blinden zien weder, en de lammen wandelen rond, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, en de doden worden opgewekt, en aan de armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt” (Matth. 11:2-5, NW). Ja, aan de Lazarus-klasse werd het goede nieuws gepredikt, en dit leidde tot hun dood als een bedelaar-klasse, die geestelijk ziek en hongerig was. Niet langer gingen zij voor voedsel naar de poort van de „rijke man”, maar zij vergaderden zich tot Jezus, de Messias. Zij die zich bewust waren van hun geestelijke nooddruft en hongerden en dorstten naar datgene wat juist was, werden verzadigd en vertroost.
5. Waarnaar rukte de Lazarus-klasse thans dus op? En vóór wie gingen zij binnen, en waarom?
5 Nadat de boodschappers van Johannes waren weggegaan, zeide Jezus: „Sedert de dagen van Johannes de Doper tot aan deze tijd is het koninkrijk der hemelen het doel waarnaar de mensen oprukken, en zij die oprukken, bemachtigen het. Want alle, de Profeten en de Wet, hebben geprofeteerd tot Johannes” (Matth. 11:12, 13, NW). Jezus zeide iets dergelijks vlak voordat hij zijn gelijkenis van Lazarus en de rijke man uitsprak. Nadat Jezus de zelfrechtvaardigheid van de geldzuchtige Farizeeërs, die luisterden, aan de kaak had gesteld, zeide hij: „De Wet en de Profeten waren tot Johannes. Van die tijd af wordt het koninkrijk Gods als goed nieuws bekendgemaakt, en iedere soort van persoon rukt er naar op” (Luk. 16:16, NW). Of, om de vertaling van Moffatt aan te halen: „En een ieder rukt er naar op.” Iedere soort van persoon, of, een ieder? Ja, de onaanzienlijke Lazarus-klasse, die eens van de „rijke man” bedelde, rukte op naar het koninkrijk en bemachtigde het. Met het oog op dit feit zeide Jezus tenslotte tot de overpriesters en de religieuze ouderlingen: „Waarlijk ik zeg u dat de belastinggaarders en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods. Want Johannes is tot u gekomen in het pad der rechtvaardigheid, maar gij hebt hem niet geloofd. De belastinggaarders en de hoeren hebben hem echter geloofd, en gij hebt, hoewel gij dit hebt gezien, naderhand geen spijt gevoeld en daarom niet in hem geloofd” (Matth. 21:23, 31, 32, NW). De Lazarus-klasse stierf derhalve ten aanzien van die religieuze leiders en werd naar de ware bron voor voedsel, vertroosting en verlichting geleid.
DOOD TEN AANZIEN VAN DE WET, MAAR NIET BEGRAVEN
6, 7. Welke goddelijke voorziening zou thans nauwkeurig moeten worden vervuld? Door wie en op welke wijze?
6 Thans werd Gods koninkrijk gepredikt en een ieder of iedere soort van persoon rukte er naar op ten einde er binnen te gaan, vooral nadat de apostel Petrus werd gemachtigd de „sleutels van het koninkrijk” te gebruiken. Zelfs de Lazarus-klasse rukte er naar op. Het was derhalve de tijd dat de wet van Mozes tot het laatste partikel van een letter volledig werd vervuld. Daarom ging Jezus voort te zeggen: „Voorwaar, het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde voorbijgaan dan dat er één partikel van een letter der Wet onvervuld blijft. Iedereen [Een ieder, Mo] die zich van zijn vrouw laat scheiden en een ander trouwt, bedrijft overspel, en hij die een vrouw trouwt welke zich van een echtgenoot heeft laten scheiden, bedrijft overspel” (Luk. 16:17, 18, NW). Jezus kwam, als een zoon van een Joodse vrouw, onder de Wet van Mozes te staan. Doch hij als een volmaakte Jood kwam niet om die door God gegeven Wet te vernietigen, hij kwam om ze te vervullen. Hij moest bewijzen het Zaad van Abraham te zijn, dat oorspronkelijk in de geschriften van Mozes was voorzegd. Als dat Zaad moest hij op Gods altaar worden geofferd, op dezelfde wijze als Abrahams geliefde zoon Izak op bevel van God op het altaar werd geofferd, wat tot gevolg had dat God een met een eed bekrachtigde belofte deed: „In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.” — Gen. 22:1-18.
7 Zoals in de wet van Mozes was voorgeschreven, moest Jezus de wet vervullen door te worden geofferd als het werkelijke paschalam, „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Ja, hij moest als een slachtoffer worden geofferd evenals de dieren die bij de berg Sinaï werden geslacht, wier bloed door Mozes als middelaar op het boek der Wet en op het volk werd gesprenkeld om het Wetsverbond tussen God en Israël te bekrachtigen. Maar Jezus’ bloed bekrachtigt een nieuw verbond tussen God en het geestelijke Israël, door welk verbond God werkelijk zonden vergeeft en ze niet meer gedenkt. Ten einde de vele profetische beelden in de Wet te vervullen, moest Jezus ook worden geofferd gelijk de var en Jehova’s bok, die op de verzoendag als offeranden werden opgedragen en wier bloed door de hogepriester in het Heilige der heiligen werd gebracht en voor het goddelijke verzoendeksel werd gesprenkeld. Jezus moest echter uit de dood opstaan, als Hogepriester in de hemel zelf opstijgen en in Gods heiligste tegenwoordigheid verschijnen ten einde daar ten behoeve van gelovigen op aarde het bloed of de waarde van zijn geofferde menselijke leven aan te bieden. Hierdoor zouden zijn volgelingen op aarde ware rechtvaardigheid van God kunnen verkrijgen. Daar Jezus deze en andere kenmerkende bijzonderheden van de Mozaïsche wet vervulde, vervulde hij het doel er van. Ze werd daarom uit de weg genomen en aan de martelpaal genageld waaraan hij stierf. — Ex. 12:1-13, Joh. 1:29; Ex. 24:3-8; Lev. 16:1-19; Hebr. 9:11-28; 13:10-13; Rom. 10:4; Kol. 2:14.
8. Wat zei Jezus daar met betrekking tot echtscheiding, en waarom?
8 Omdat de Wet van Mozes toen in vervulling ging en werd weggenomen van hen die in Jezus geloofden, verklaarde hij dat de in de Wet getroffen voorziening voor echtscheiding, volgens welke voorziening een man meer dan één levende vrouw kon hebben, voortaan niet meer van toepassing was op zijn volgelingen (Deut. 24:1-4). Het Wetsverbond door bemiddeling van Mozes verdween en het nieuwe verbond door bemiddeling van de Grotere Middelaar, Jezus Christus, nam er de plaats van in. Onder het nieuwe verbond werd bepaald dat wanneer een Christen zich van een huwelijkspartner liet scheiden op andere gronden dan wegens ontrouw jegens het lid van het andere geslacht, en hij of zij zou hertrouwen, deze Christen schuldig zou zijn aan overspel. Onder het nieuwe verbond zou de Christelijke maatstaf voor het huwelijk de maatstaf zijn die in de hof van Eden door God werd vastgesteld ten aanzien van Adam en Eva. De man werd slechts één levende vrouw gegeven met het doel kinderen te verwekken ten einde de aarde te vervullen en deze zodanig te onderwerpen, dat er een paradijstoestand op zou ontstaan (Matth. 19:3-9; Gen. 1:28; 2:21-24). God had voor het volmaakte paar geen voorziening tot echtscheiding getroffen. Insgelijks moet een getrouwde Christen de levensgezel zijn van slechts één levende partner en hij dient deze trouw te zijn. Deze verklaring die Jezus over de aangelegenheid van het huwelijk gaf, moet de toehorende Farizeeërs, die de Talmudische leringen over het huwelijk volgden, hebben geërgerd.
9. Hoe zeide Paulus dat de Lazarus-klasse van de Mozaïsche wet was ontslagen, en voor welk doel?
9 Ten einde aan te tonen hoe de Joodse leden van de Lazarus-klasse waren gestorven ten aanzien van hun vroegere toestand onder het Wetsverbond, waarin zij gelijk bedelaars waren, richt de apostel Paulus zich tot enkelen van hen met de woorden: „Kan het zijn dat gij niet weet, broeders (want ik spreek tot hen die de wet kennen) dat de Wet meester is over een mens zolang hij leeft? Een getrouwde vrouw is bijvoorbeeld door de wet aan haar echtgenoot gebonden zolang hij leeft; maar indien haar echtgenoot sterft, wordt zij ontslagen van de wet van haar echtgenoot. Derhalve zou zij dus, zolang haar echtgenoot leeft, een overspeelster worden genoemd indien zij aan een andere man zou gaan toebehoren. Maar indien haar echtgenoot sterft, is zij vrij van zijn wet, zodat zij geen overspeelster is indien zij aan een andere man gaat toebehoren. Zo zijt ook gij, mijn broeders, door het lichaam van de Christus dood gemaakt ten aanzien van de Wet, opdat gij aan een ander zoudt gaan toebehoren, degene die uit de dood werd opgewekt, opdat wij vruchten zouden dragen voor God. Want toen wij in overeenstemming waren met het vlees, waren de zondige hartstochten, die door de Wet werden opgewekt, in onze leden aan het werk opdat wij vruchten zouden voortbrengen tot de dood. Doch nu zijn wij ontslagen van de Wet, omdat wij zijn gestorven ten aanzien van datgene waardoor wij werden vastgehouden, opdat wij slaven zouden kunnen zijn in een nieuwe betekenis door de geest, en niet in de oude betekenis door het geschreven reglement.” — Rom. 7:1-6, NW.
10. Van wie was de Lazarus-klasse dus niet langer afhankelijk voor voedsel? Waarom?
10 Aldus was de Lazarus-klasse gestorven ten aanzien van de Mozaïsche wet en was in geen enkel opzicht meer aan de „rijke man”-klasse onderworpen of afhankelijk van die Joodse klasse, welke uit geestelijken bestond. Zij waren „tezamen met Christus . . . gestorven ten aanzien van de elementaire dingen der wereld”, die door de „rijke man”-klasse werden onderwezen. Thans was hun leven „verborgen met de Christus in eendracht met God”. Zij bedelden niet langer van de „rijke man”. Neen, zij volgden Jezus’ bevel op: „Weest op uw hoede voor het zuurdeeg der Farizeeërs, welke huichelarij is” en zij mijdden hen. — Kol. 2:20; 3:3 en Luk. 12:1, NW.
11. Waar bevindt Lazarus, volgens de geschiedenis die Jezus vertelde, zich na de dood? Waarom wordt hierdoor bewezen dat het een gelijkenis is?
11 Doch hebt gij één belangwekkend punt opgemerkt? Welk punt? Dat, hoewel Lazarus stierf, de gelijkenis niet zegt dat de bedelaar werd begraven en in Hades werd gebracht, wat wel het geval was met de rijke man. In plaats dat de bedelaar werd begraven en naar Hades ging, werd hij „door de engelen weggedragen naar de boezempositie van Abraham”. De Lazarus-klasse wordt dus niet afgebeeld als een dode klasse, ’dood in uw overtredingen en zonden’ maar als een zeer levende klasse, „levend ten aanzien van God” (Ef. 2:1; Gal. 2:19, NW). Al deze bijzonderheden in de geschiedenis die Jezus hier vertelde, bewijzen dat er niet in wordt gesproken over een letterlijke Joodse „rijke man” en een letterlijke bedelaar in Israël, Lazarus genaamd. Waarom zou een letterlijke Jood, Lazarus genaamd, bij zijn dood naar Abrahams boezem worden gedragen alleen omdat hij een bedelaar was die onder de zweren zat en door honden werd gelikt? Bovendien was de letterlijke Abraham achttien eeuwen tevoren begraven en zijn boezem was vergaan in het graf, in de spelonk van Machpela, nabij Hebron. Hij lag niet aan een feestmaaltijd aan en kon Lazarus niet onthalen (Gen. 25:8-10). Abrahams zoon Izak werd toen hij stierf, bij hem begraven (Gen. 35:27-29). Abrahams kleinzoon, bijgenaamd Israël, werd toen hij stierf, ook bij hem begraven (Gen. 49:29 tot 50:13). Toen Jakob over zijn dood sprak, zeide hij: „Ik zal treurend tot mijn zoon afdalen in Sjeol [in de hel, Dy]” (Gen. 37:35, Ned. PB, kanttekening; 42:38, AS). Daar Jakob toen hij stierf tot zijn volk werd vergaderd en bij zijn vaderen werd begraven, en aldus naar Sjeol of de hel ging, moest Abraham ook in Sjeol of de hel zijn dat wil zeggen, in het algemene graf der mensheid of Hades.
12. Waar was Abraham toen volgens de bewering van religie-aanhangers? Welke vragen rijzen hierdoor omtrent overbrenging naar de hel?
12 De religieuze geestelijken der Christenheid leren dat Abraham in de hel is die in hun geloofsbelijdenissen wordt geleerd. Die hel bestaat uit twee afdelingen en bevindt zich in het midden der aarde; één afdeling wordt paradijs of limbus (voorgeborchte) genoemd, waar de zielen naar toe zijn gegaan van de getrouwen die stierven voordat Christus als een slachtoffer was gestorven; de andere afdeling, waar de rijke man is, wordt Gehenna genoemd, waar letterlijke vlammen van pijniging branden. In Abrahams boezem zijn, betekent dus in een ondergronds paradijs zijn. Indien dit waar is en indien dat de plaats is waar een letterlijke bedelaar Lazarus genaamd bij zijn dood naar toe ging, hoe zit het er dan mee dat engelen hem er naar toe droegen? Dragen engelen gestorven bedelaars naar het midden der aarde naar Abrahams boezem? Wie droegen dan de rijke man naar de vlammen van pijniging — demonen? De Schrift zegt dat Jezus naar de hel ging, maar er weder uit kwam door de macht die God heeft, uit de dood op te wekken (Ps. 16:10; Hand. 2:27, 31, 32). De Openbaring of Apocalypse vertelt ons: „En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs: dit is de tweede dood” (Openb. 20:14). Jezus kwam dus ter bestemder tijd uit de hel opdat hij niet met haar in de poel des vuurs zou belanden. Indien de hel nu in het midden der aarde is, zoals religie-aanhangers beweren wat wordt er dan van de aarde wanneer de hel in de poel des vuurs wordt geworpen?
13. Waarom is het niet juist te zeggen dat Abrahams boezem van de hel naar de hemel werd overgebracht?
13 Let nu eens op, zal iemand zeggen, het paradijs of Abrahams boezem is sedert Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart van de hel naar de hemel overgebracht! Maar hoe kan dat? Op de Pinksterdag, tien dagen NA Jezus’ hemelvaart, zeide de geïnspireerde apostel Petrus: „David is niet opgestegen naar de hemelen.” Dus ook Abraham niet en evenmin iemand in zijn boezem (Hand. 2:1, 29, 34, NW). Bovendien heeft Jezus minstens enkele weken voordat hij aan de martelpaal op Golgotha stierf, zijn gelijkenis van de rijke man en Lazarus uitgesproken. Jezus was dus nog niet naar de hemel opgestegen en toen hij sprak, kon het paradijs nog niet van de hel naar de hemel zijn overgebracht. En toch zeide Jezus dat engelen de gestorven Lazarus naar Abrahams boezem droegen.
14. Waarom is de Abraham uit de gelijkenis dan niet in een of andere hel?
14 Uit alle ongerijmdheden waartoe de beweringen van een religie-aanhanger leiden wanneer hij zegt dat de geschiedenis die Jezus vertelde, letterlijk moet worden uitgelegd, blijkt dus dat Jezus een gelijkenis uitsprak. En dit zal steeds duidelijker uitkomen wanneer wij verdere ongerijmdheden en tegenstellingen beschouwen waartoe een letterlijke uitlegging leidt. Hieruit volgt daarom dat de Abraham naar wiens boezem Lazarus door de engelen werd gedragen, symbolisch is, evenals Lazarus en de rijke man symbolisch zijn. Deze symbolische Abraham is niet in de hel. Waarom niet? Omdat Abraham in de gelijkenis Jehova God zelf voorstelt. Toen de getrouwe Abraham, ’de vriend van God’ zijn enige zoon Izak op de berg Moria offerde, was hij een profetisch beeld van Jehova God, die zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, offerde. De apostel Paulus schreef zijn mede-Christenen en zeide: „Zij die aan geloof vasthouden [zijn] zonen van Abraham . . . In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door uw geloof in Christus Jezus. Bovendien wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen ten aanzien van een belofte.” Hierdoor wordt bewezen dat Abraham een beeld was van Jehova God, die werkelijk Degene is in wie alle geslachten der aarde gezegend zullen worden. Als verder bewijs zegt de apostel tot de Lazarus-klasse: „Wij nu, broeders zijn kinderen die tot de belofte behoren evenals Izak.” en Izak was de zoon van Abraham. — Gal. 3:7, 8, 26, 29; 4:28, NW.
IN DE GUNST VAN DE THEOCRATIE
15. Wat betekent het dan naar Abrahams boezem te worden gedragen? Waarom was de naam van de bedelaar passend?
15 Wanneer men tijdens een feestmaal in iemands boezem lag, betekende het dat men bij die persoon een plaats van liefderijke gunst innam. Betreffende Jezus lezen wij bijvoorbeeld: „Geen enkel mens heeft ooit God gezien: de eniggeboren god die in de boezempositie bij de Vader is, heeft hem verklaard” (Joh. 1:18, NW). De apostel Johannes nam tijdens het laatste pascha zulk een bevoorrechte plaats in, want wij lezen: „Een van zijn discipelen lag aan vóór Jezus’ boezem, en Jezus had hem lief. De laatste leunde daarom achteruit op de borst van Jezus en zeide tot hem: ’Meester, wie is het?’” (Joh. 13:23, 25, NW) Door engelen in Abrahams boezem worden gedragen, betekent daarom, van de verachte toestand waarin Lazarus verkeerde toen hij aan de poort van de rijke man lag en in welke toestand hij gelijk een bedelaar was, overgebracht worden in de liefderijke gunst van de Grotere Abraham, Jehova God. Het betekent, door hem aangenomen worden als een zoon van God om met het beloofde Zaad van Abraham, Jezus Christus te worden verenigd. Het betekent, nauwe gemeenschap hebben met Jehova en zijn Zoon en zich met hen aan de „tafel van Jehova” vergasten. Zoals er staat geschreven: „Dit deelgenootschap van ons (is) met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus. Indien wij . . . in het licht wandelen zoals hij in het licht is, hebben wij deelgenootschap met elkander en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Kor. 10:21 en 1 Joh. 1:3, 7, NW). Hoe passend is daarom de naam van de bedelaar, namelijk Lazarus. Deze naam betekent „God is helper”.
16. Wie werden afgebeeld door de engelen die hem daar naar toe droegen? Waarom?
16 Wij zien dus dat, om te beginnen, de bedelaar Lazarus een afbeelding was van het overblijfsel van natuurlijke Joden, die geloof oefenden in God, en de boodschap van zijn dienstknecht Johannes de Doper en van zijn Zoon Jezus Christus aanvaardden. Bedenk hoe Jezus over de verachte overste der belastinggaarders, Zacheüs, nadat deze zich had bekeerd, zeide: „Heden is dit huis redding geschied, omdat hij ook een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was” (Luk. 19:9, 10, NW). Johannes en Jezus waren gelijk engelen, of boodschappers, en hun taak was het Joodse overblijfsel in deze positie van Abrahamietische gunst te leiden. In Markus 1:2 wordt betreffende Johannes gezegd: „Hier ben ik, en ik zend mijn boodschapper [of engel] vóór u uit, om uw weg te bereiden” (NW, kanttekening). In Mattheüs 11:10, 11 bevestigde Jezus dat deze profetie op Johannes van toepassing was. En met betrekking tot Jezus Christus zelf, zeide de profetie in Maleachi 3:1: „En snellijk zal tot Zijn tempel komen die Here, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de HERE [Jehova] der heirscharen.” — Statenvert., LV.
17. Wie gingen ook tot de Lazarus-klasse behoren? Op welke wijze?
17 Doch Jezus begon ook tot de Samaritanen te prediken, en hij voorzeide dat het Koninkrijksevangelie verbreid zou worden tot de Samaritanen en tenslotte tot de heidenen (Hand. 1:8). Dus ook de gelovige Samaritanen en de gelovige heidenen, te beginnen met de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, gingen tot de Lazarus-klasse behoren. Aldus werden ook zij van een toestand waarin zij in deze wereld gelijk arme bedelaars waren, overgebracht in de boezem van goddelijke gunst. Daarom lezen wij: „De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën door geloof rechtvaardig zou verklaren, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Via u zullen alle natiën worden gezegend.’ Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, tezamen met de gelovige Abraham gezegend.” — Gal. 3:8, 9, NW.
18. Wat zeide Jezus nadat hij er getuige van was geweest hoe een hoofdman over honderd geloof tot uitdrukking had gebracht?
18 In het tweede jaar van Jezus’ openbare bediening gaf een heidense hoofdman over honderd of legerofficier, of het Cornelius was of niet, weten wij niet, blijk van ongewoon geloof in Jezus’ genezende kracht. Dit was er een voorbeeld van wat een geloof er zou worden gevonden onder de verachte heidense „honden”, zoals zij werden genoemd door de Joden, die in hun eigen ogen rechtvaardig waren en daarom voorzeide Jezus dat deze arme, door zonde ziek zijnde, hongerige mensen van de heidense natiën in de „boezem positie van Abraham” zouden worden geleid. In zijn verbazing zeide Jezus: „Ik zeg u de waarheid: Bij niet één in Israël heb ik zulk een groot geloof gevonden. Maar ik zeg u dat velen uit oostelijke en westelijke streken zullen komen en in het koninkrijk der hemelen met Abraham en Izak en Jakob aan de tafel zullen liggen; terwijl de zonen des koninkrijks zullen worden geworpen in de duisternis buiten.” — Matth. 8:5-12, NW.
19-21. (a) Wie wordt hier door Abraham afgebeeld, wie door Izak en wie door Jakob, en waarom? (b) Wie wordt daarom door de drie tezamen afgebeeld?
19 Dit wilde niet zeggen dat Abraham, Izak en Jakob uit de oudheid, toen in het koninkrijk der hemelen aan een tafel lagen, want deze drie mannen waren geen profeten groter dan Johannes de Doper, en Jezus zeide: „Een persoon die een mindere is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij” (Matth. 11:11, NW). In Jezus’ woorden stelt Abraham de Grotere Abraham voor, in wie alle geslachten der aarde gezegend zullen worden, Jehova God, de Grote Vader. Izak, de enige zoon die Abraham bij zijn vrouw Sara had, stelt daarom Gods eniggeboren Zoon, Jezus Christus, voor, die door God tot Koning der koningen werd gezalfd.
20 Jakob ontving via Izak leven van Abraham en was daarom Abrahams kleinzoon. Insgelijks ontvangt de Christelijke gemeente via Jezus Christus leven van God. ’Ook de Christus heeft de gemeente liefgehad en heeft zich voor haar overgegeven.’ ’Ook de Christus is het hoofd van de gemeente, hij zijnde een redder van dit lichaam’ (Ef. 5:23, 25, NW). „Hij heeft voor ons afstand gedaan van zijn ziel” (1 Joh. 3:16, NW). Wanneer God de leden van de gemeente rechtvaardig verklaart, wordt hun het volmaakte menselijke leven waarvan Jezus afstand deed, toegerekend. In die mate wordt Jezus hun vader, evenals Izak de vader van Jakob was, en evenals Jezus de „Eeuwige Vader” zal worden van de gelovige gehoorzame mensheid in de nieuwe wereld (Jes. 9:6, KJ; 9:5, Statenvert.). Doch dat menselijke leven hetwelk zijn gemeente wordt toegerekend, wordt in navolging van Jezus Christus en ter rechtvaardiging van Gods oppermacht en naam geofferd. Jehova God, de Grotere Abraham, verwekt hen dus door zijn levengevende geest. Zij worden zijn geestelijke zonen, aangenomen leden van het Zaad van Abraham, leden van het lichaam van Christus. Daarom is van dit drietal, Abraham, Izak en Jakob, die zich in het koninkrijk bevinden, de laatste, Jakob, een goed beeld van de Christelijke gemeente, welke wordt gevormd door medeërfgenamen met Jezus Christus in het Koninkrijk. Een Joods overblijfsel of een Joodse kern vormt het begin van deze gemeente en de heidense gelovigen worden er later aan toegevoegd.
21 Op deze wijze stellen Abraham, Izak en Jakob Gods koninkrijksregeling voor, De Theocratie.
22. Wat bedoelde Jezus dus toen hij zei dat velen zouden komen van Oost en West en in het Koninkrijk met die drie zouden aanliggen?
22 Toen Jezus zich dus verwonderde over het geloof van de heidense hoofdman over honderd en voorzeide dat vele mensen uit de niet-Joodse natiën van Oost en West zouden komen en met Abraham, Izak en Jakob in het hemelse koninkrijk zouden aanliggen, bedoelde hij dat vele heidenen geloof zouden oefenen wanneer het Koninkrijksevangelie aan alle natiën zou worden gepredikt. Zij zouden wegens hun geloof in Gods boodschap over zijn Christus, van een armoedige toestand waarin zij van God vervreemd waren en geestelijk verhongerden, in Abrahams boezem worden gebracht, gelijk Lazarus. Dat wil zeggen, zij zouden in de gunst van Jehova God worden opgenomen, in een innige verhouding tot hem worden gebracht en worden aangenomen als zijn zonen en erfgenamen van het Koninkrijk met Jezus Christus, het Zaad van Abraham. Zij zouden in de gunst van De Theocratie komen, in welke gunst het Joodse overblijfsel zich reeds bevond, en zij zouden zich aan de „tafel van Jehova” vergasten aan geestelijke rijkdommen bestaande uit Schriftuurlijke waarheden en gewijde dienst als zijn getuigen. Dit is gedurende de afgelopen negentien eeuwen geschied, en heeft in onze tijd een hoogtepunt bereikt.
23. De bespreking waarvan moeten wij bewaren voor de volgende uitgave van ons tijdschrift?
23 Er blijven echter nog andere interessante en belangrijke gedeelten van de gelijkenis van de rijke man en Lazarus ter bespreking over, opdat ons begrip van het onderwerp, vooral zoals het betrekking heeft op onze tijd, volledig moge worden gemaakt. Wegens gebrek aan ruimte in deze uitgave moeten wij het aan artikelen in de eerstvolgende uitgave van De Wachttoren overlaten deze gedeelten tot ons wederzijdse genoegen en welzijn te verklaren.