Vragen van lezers
● Waarom publiceert het Wachttoren Genootschap geen vereenvoudigde stof, die door ouders kan worden gebruikt bij het onderwijzen van Bijbelse waarheden aan hun kinderen? — Een vraag gebaseerd op vragen die veelvuldig door lezers worden gesteld.
Jehovah God belast de ouders zelf met de verantwoordelijkheid hun kinderen te onderwijzen. „Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat” (Deut. 6:6, 7, NBG). Op andere plaatsen worden overeenkomstige voorschriften herhaald (Gen. 18:17-19; Deut. 4:9, 10; 11:19-21; Ps. 78:1-8; Jes. 38:19). Dit beginsel bleef, ter navolging door Christelijke ouders, van kracht. Na kinderen te hebben aangeraden hun ouders te gehoorzamen, gaat de apostel Paulus verder: „En gij, vaders, irriteert uw kinderen niet, maar gaat voort hen groot te brengen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah.” — Ef. 6:4, NW.
Het is waar dat Jehovah tezamen met zijn Wet in een priesterschap voorzag, waarvan de leden het volk moesten onderwijzen (Mal. 2:7). Het is eveneens waar dat, toen het Wetsverbond eindigde en het Christendom werd gesticht, er een voorziening werd getroffen voor een nieuw priesterschap dat zou dienen in het belang van de behoefte van gehoorzame mensen, waarbij tegenwoordig een georganiseerde „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse is inbegrepen, die de opdracht heeft ontvangen „hun hun voedsel te geven op de juiste tijd”, waarmede geestelijk voedsel wordt bedoeld (Matth. 24:45-47; Hebr. 3:1; 1 Petr. 2:9; Openb. 20:6, NW). Maar op grond hiervan kunnen wij niet beweren dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse speciale boeken voor kinderen moet publiceren. De priesters in Israël schreven geen speciale boekrollen die door de kinderen moesten worden bestudeerd. Gods wet voorzag niet in speciaal onderwijs van groepjes kinderen, afgescheiden van volwassenen. Jong en oud moesten tezamen bijeenkomen voor onderwijs (Deut. 31:10-13). Hetzelfde is tegenwoordig het geval. De „getrouwe en beleidvolle slaaf” dient het geestelijk voedsel op en treft regelingen voor verschillende soorten van vergaderingen der gemeenten, ten einde het voor allen, jong en oud tezamen, verkrijgbaar te stellen. Evenals de ouders in Israël deze dingen in hun gedachten moesten vastleggen opdat zij ze later hun kinderen konden inscherpen, moeten ouders tegenwoordig ook de waarheid voor hun kinderen vereenvoudigen en verduidelijken. Noch het priesterlijke onderwijs in Israël noch de voorziening van de „beleidvolle slaaf” voor de theocratische organisatie van vandaag, was of is uitsluitend voor kinderen.
Geen van de zes en zestig boeken van de Bijbel werd speciaal voor kinderen geschreven. Van kindsbeen af werd Timotheüs door zijn grootmoeder Loïs en zijn moeder Eunice onderwezen, niet uit een of ander studieboek voor kinderen maar uit de Heilige Schrift (2 Tim. 1:5; 3:15). De voorbeeldige theocratie voorzag niet in vereenvoudigd studiemateriaal voor kinderen. Noch werd daar in de dagen van Jezus en de apostelen een voorziening voor getroffen. Thans behoeft dat evenmin te worden gedaan. De stof aanpassen aan de geestvermogens van het kind is de taak waarmede God de ouders belast. Het is nuttig voor de ouder. Het zal maken dat de ouder zelf ijverig studeert, want men moet eerst zelf een grondige kennis bezitten, wil men haar duidelijk en eenvoudig aan anderen kunnen uitleggen. Deze zelfde kennis kan met groot nut in de velddienst worden gebruikt bij hen die aldaar worden aangetroffen en die zo niet in jaren, dan toch in kennis jonge kinderen zijn. Het is raadzaam voor ouders geregeld met hun kinderen te studeren, en daarbij de bijartikelen in De Wachttoren te gebruiken. De artikelen dienen te worden gelezen en besproken terwijl er vragen worden gesteld en beantwoord. En door voor studie van dezelfde publicatie gebruik te maken als volwassenen, zullen de kinderen meer een gevoel krijgen dat zij deel uitmaken van de regelingen van de organisatie, en niet een gevoel alsof zij een afgescheiden, minderwaardige groep zijn.
De ouders en andere volwassenen die denken dat kinderen te jong zijn om ernstige dingen te leren, dienen de volgende verklaring te overdenken welke wordt gedaan in een dit jaar uitgegeven brochure over de belangrijkheid van het geven van religieus onderricht aan kinderen van zeer jonge leeftijd: „Opvoeders beweren nadrukkelijk dat geen kind te jong is om te leren. Ja, zij houden vol dat er gedurende de eerste drie jaren evenveel wordt geleerd als gedurende de gehele rest van hun leven!” Leren zij in de eerste paar levensjaren niet een zeer moeilijke taal? Vergeet niet hoe moeilijk het zelfs voor een volwassene is, een nieuwe taal te leren. Onderschat de geestvermogens van kinderen niet. Zij zullen u versteld doen staan over hetgeen zij kunnen leren, over hun begrip van dingen waarvan u dacht dat ze hun verstand te boven gingen.
Ouders gaan getuigenis geven en getroosten zich veel moeite de boodschap aan de mensen op hun huis-Bijbelstudiën uit te leggen en het voor hen te vereenvoudigen. Waarom zouden zij er geen vreugde in vinden hetzelfde voor hun kinderen te doen? Het is het voorrecht van ouders, zij dienen het met liefde te doen, zij dienen niet te willen dat het door iemand anders wordt overgenomen. De ouders wonen bij hun kinderen, spreken met hen, vereenvoudigen vele alledaagse onderwerpen voor hen. Waarom dit met de waarheid ook niet gedaan? Is iets anders belangrijker? Houd geregeld studiën met hen, en gebruik daarbij de Wachttoren-publicaties en de Bijbel.
Betekent dit dat wij in de velddienst bij geen andere kinderen dan de onzen studiën zullen houden? Neen; wanneer wij een huis-Bijbelstudie leiden bij mensen die kinderen hebben, moedig die kinderen dan aan bij de studie te komen zitten en er aan mee te doen. Indien het voorkomt dat kinderen wel en ouders niet wensen te studeren, terwijl zulke ouders het toch wel goedvinden dat hun kinderen met ons studeren, mogen zulke studiën worden gehouden. Wij trachten niet speciaal jeugdbijeenkomsten op te bouwen, gelijk Zondagsscholen; maar indien er sommige kinderen met ons wensen te studeren en hun ouders hebben er geen bezwaar tegen, dan kunnen zulke studies worden gehouden. Christus Jezus probeerde niet speciaal kinderen om zich heen te verzamelen, maar wanneer oudere personen die met de zorg voor kinderen waren belast, ze bij hem brachten, dan ontving hij hen, en hij berispte degenen die de kinderen wilden beletten tot hem te komen (Matth. 19:14; Mark. 10:13-16). Wij kunnen dus aandacht schenken aan kinderen onder soortgelijke omstandigheden, en dit doen door gebruik te maken van de studieboeken die voor jong en oud zijn geschreven, terwijl wij de boodschap indien het voor hen die studeren, noodzakelijk is, vereenvoudigen.
● Waarom verwijst Paulus, met het oog op Jezus’ voorschriften in Mattheüs 23:9, naar zichzelf als naar een geestelijke vader voor de Korinthiërs? Zie 1 Korinthe 4:15. — D.A., Illinois.
Paulus schreef aan de Korinthiërs: „Hoewel gij tien duizend leermeesters in Christus kunt hebben, hebt gij stellig niet vele vaders, want in Christus Jezus ben ik uw vader geworden door middel van het goede nieuws” (1 Kor. 4:15, NW). Paulus was de eerste die de levengevende waarheid aan de gemeente te Korinthe bracht en was aldus gelijk een vader of deed dienst als een werktuig van de hemelse Vader. Leermeesters die later kwamen, bouwden slechts op het levengevende fundament dat door Paulus was gelegd. Wegens dit feit richtte hij zich soms tot hen die hij aldus had geholpen de weg ten leven te gaan bewandelen, als tot zijn kinderen ten einde van de speciale verwantschap, belangstelling, verantwoordelijkheid en toegenegenheid blijk te geven. — 1 Kor. 4:17; Gal. 4:19; 1 Tim. 1:2; 2 Tim. 1:2; Titus 1:4; Filem. 10; 3 Joh. 4.
Desondanks is Jehovah de grote Vader en degene die als zodanig behoort te worden aangesproken door allen die hem als hun levengever en verzorger erkennen. Voor de „andere schapen” zal Christus de Eeuwige Vader worden (Matth. 6:9; Jes. 9:5). Zulke titels dienen aan niemand anders te worden gegeven. Paulus gebruikte de uitdrukking „vader” niet als een titel, maar als een illustratie. Hij gebruikte de aardse familiebetrekking in het menselijke gezin om een getrouw beeld te geven van zijn positie met betrekking tot de Christenen van Korinthe. Nergens wordt hij aangesproken als Vader Paulus. Petrus verwees naar hem als naar „onze geliefde broeder Paulus” (2 Petr. 3:15). Niet een van de apostelen werd ooit met de titel Vader aangesproken. Indien zij op deze wijze door anderen zouden zijn aangesproken, zouden zij Jezus’ gebod hebben overtreden: „Noemt . . . niemand op aarde uw vader, want Eén is uw Vader, de Hemelse.” Door het verband wordt aangetoond dat hij opkwam tegen vleiende titels (Job 32:21, 22; Matth. 23:6-12, NW). Derhalve was Paulus’ gebruik van de illustratie „vader”, om nauwkeurig zijn betrekkingen tot de Christelijke gemeenten en afzonderlijke personen af te beelden, en niet als een titel waardoor een schepsel wordt verhoogd, geen overtreding van Mattheüs 23:9.