Basis voor het geloven in de Bijbel
„Uw woord is waarheid.” — Joh. 17:17, NW.
1. Hoe doet de fundamentalist geloof in de Bijbel te niet?
DE GEESTELIJKEN der Christenheid kunnen in twee algemene klassen worden ondergebracht: de fundamentalisten en de modernisten, of hogere critici. Zij beschouwen de Bijbel op verschillende manieren. De fundamentalist neemt alles letterlijk op; de hogere criticus rukt alles uit elkaar. De fundamentalist bezoedelt hem met heidendom, door leerstellingen te leren als de drieëenheid, eeuwige pijniging, vagevuur en andere geloofspunten die lang vóór Christus door de heidenen werden onderwezen. Toen het afvallige Christendom vanaf de vierde eeuw katholiek of universeel werd, nam ze heidense leerstellingen in zich op ten einde heidenen te trekken en hen tot een naam-Christendom te bekeren. De fundamentalistische geestelijken verdraaien, in een vergeefse poging niet met Gods Woord in strijd te komen, bepaalde teksten ten einde ze te doen overeenkomen met hun heidense leerstellingen, zoals Petrus zeide: „De betekenis er van wordt door de niet-onderwezenen en onstandvastigen verdraaid, zoals zij ook de rest van de Schriften verdraaien, tot hun eigen vernietiging” (Matth. 15:6-9; 2 Petr. 3:16, NW). Ofschoon fundamentalisten beweren dat zij op Bijbelse waarheid bouwen, gronden zij hun geloof op heidense mythen. De verkeerde voorstellingen die zij van God en Christus geven, zijn er de oorzaak van dat velen de Bijbel de rug toekeren. Aldus lenen zij zich er toe werktuigen te zijn om geloof in God en zijn Woord te niet te doen.
2, 3. Welk standpunt neemt de hogere criticus tegenover de Bijbel in?
2 Paulus waarschuwde voor „de philosophie en ijdele misleidingen overeenkomstig de overlevering van mensen” en zeide dat er na zijn heengaan onderdrukkende wolven zouden opstaan die de kudde van God zouden verwoesten. Zulke vraatzuchtige wolven, zo waarschuwde Jezus, zouden in schaapskleren komen (Matth. 7:15; Hand. 20:29; Kol. 2:8, NW). Thans komen zij uit de scholen waar geestelijken worden opgeleid, en zij gaan vermomd in een theologisch seminarie-schaapsvel om er als gezaghebbende dienaren van God uit te zien. Maar of zij nu fundamentalisten of modernisten zijn, zij verslinden het geloof veeleer dan dat zij het opbouwen. De moderne hogere criticus doet dit door te zeggen dat de Bijbel slechts uit mythen en legenden bestaat, dat hij geschiedkundig niet nauwkeurig is en dat veel er van werd verzonnen en opzettelijke vervalsing is. Merk als bewijs hiervan het volgende op, wat afkomstig is van de pen van een zulker hogere critici:
3 „De auteurs en samenstellers van de bijbelse boeken hadden dikwijls een verscheidenheid van overleveringen, legenden en geschriften voor zich, en zij verwerkten deze voor hun doel, niet zo zeer om geschiedkundige gegevens te verstrekken, maar om door deze herinneringen aan het verleden der natie Gods boodschap aan hun tijdgenoten bekend te maken. Zij bedienden zich van vondsten op literair gebied die in hun tijd gebruikelijk waren, zoals hun figuren rechtstreeks de gezichtspunten te laten uitspreken waarvoor zij, naar wordt bericht, opkwamen, of zelfs een heel boek te schrijven onder de naam van een vereerde figuur uit een vroegere tijd. Daniël en de Tweede Zendbrief van Petrus zijn voorbeelden van dit gebruik.” Deze criticus voegt er aan toe dat het er niet toe doet wanneer het „geschrift geen nauwkeurig verslag geeft volgens moderne geschiedkundige verhoudingen”.*
ARCHEOLOGIE ONDERSTEUNT DE BIJBEL
4. Welk argument werd eens aangevoerd tegen de opvatting dat Mozes een Bijbelschrijver was? en waarom wordt het door ingelichte critici niet langer gebruikt?
4 Evenals in het geval van de evolutiegeleerden, hebben ook de hogere critici door het voortschrijden der kennis, in het bijzonder die kennis welke door archeologen aan het licht is gebracht, zich uit hun vroegere stellingen moeten terugtrekken. Gedurende de negentiende eeuw veroordeelden de spotters der hogere kritiek luide het standpunt van de Bijbel, dat Mozes de eerste vijf boeken van de Bijbel heeft geschreven; een van hun argumenten er tegen was, dat schrijven in de tijd van Mozes onbekend was. Toen zij op dit punt moesten terugwijken, deden zij dit met tegenzin, en zeiden eigenmachtig dat zelfs al zou schrijven bekend zijn geweest, dit dan toch niet algemeen gebruikelijk was en dat Mozes deze kunst niet verstond. Maar door verdere ontdekkingen werden de hogere critici helemaal op de vlucht gejaagd. Thans wordt erkend dat in Abrahams tijd het schrijven algemeen verbreid was, dat niet alleen ouderen maar ook kinderen schreven, wier leerboeken zijn gevonden. Het schrijven was vóór de vloed van Noach bekend. Beschreven kleitabletten gaan terug tot het vierde millennium vóór Christus, tot in de tijd waarin Adam leefde. De archeologie duidt er in feite op dat Adam heeft geschreven, en dat hij tezamen met anderen als Noach, Sem, Izak en Jakob geschreven documenten heeft verschaft, aan de hand waarvan Mozes het boek Genesis tot hoofdstuk 37 vers 2 heeft samengesteld.a
5. Wat zijn de feiten aangaande de verslagen over de schepping en de Vloed, en over monotheïsme en polytheïsme?
5 Adam werd er voor gebruikt het verslag van de schepping te schrijven, en Noach en zijn drie zonen hebben geschreven over de wereldomvattende vloed die zij in de ark hebben overleefd. Dit is in tegenspraak met de bewering van hogere critici dat Mozes alleen maar de vele verschillende verhalen over de schepping en de vloed, welke wijd en zijd onder de heidense volkeren in omloop waren, heeft gezuiverd. Archeologische ontdekkingen geven te kennen dat Mozes juist door de stijl die hij heeft gebruikt, liet zien dat hij de verslagen van Adam over de schepping en van Noach en zijn zonen over de vloed aanhaalde. De bewering van de hogere criticus hier komt overeen met zijn standpunt ten opzichte van monotheïsme en polytheïsme. Hij zegt dat polytheïsme er het eerst was en dat daarna de Hebreeën door een zuiveringsproces monotheïsme ontwikkelden. De archeologie betwist dit. De Sumeriërs vormen ongeveer het oudste volk dat aan de archeologie bekend is, en aan het einde van hun cultuur hadden zij een pantheon, met 5000 goden. Maar wanneer men verder doordringt in hun verleden, vermindert het aantal, want daarvoor hadden zij slechts 750 goden. Wanneer wij nog dieper doordringen, worden wij teruggevoerd tot de tijd toen er slechts één godheid was, de Hemelgod, van wie het Sumerische pantheon van 5000 goden afstamde.b Toen het monotheïsme werd verbasterd en in polytheïsme overging, werden ook de ware, oorspronkelijke verslagen verbasterd opdat ze zouden overeenkomen met de verscheidenheid van valse goden. Het Bijbelse verslag over de schepping en over de vloed werd mondeling en door nieuwe geschriften verbreid wanneer volken migreerden, en afwijkingen en verdraaiingen slopen in groten getale binnen. Verhalen worden niet gezuiverd door herhaling, maar ondergaan veel veranderingen, sommige gedeelten worden overdreven, andere sterk ingekort of weggelaten, en weer andere gedeelten worden verdraaid. De Bijbel bevat de ware, oorspronkelijke verslagen en toont aan dat het monotheïsme het eerst bestond. Polytheïsme en verbasterde, verdraaide verslagen volgden. De archeologie ondersteunt dit standpunt, de hogere critici ten spijt.
6. Hoe heeft de archeologie een van buiten af komende ondersteuning voortgebracht voor het Bijbelverslag over de Toren van Babel?
6 Het verhaal van de toren van Babel is het voorwerp van veel smaad geweest (Gen. 11:1-9). Evenwel hebben archeologen in Mesopotamië de overblijfselen ontdekt van een aantal tempeltorens, en vele Bijbelgeleerden geloven dat een van deze torens de toren van Babel is geweest. Onder de afbeelding van een reconstructie van deze plaats lezen wij: „Een reconstructie van Babylon en de Toren van Babel. De bouw van de toren . . . werd in het derde millennium v. Chr. begonnen maar werd tot aan de regering van Nebukadnezar niet voltooid.”c George Smith, een lid van de staf die aan het Britse Museum is verbonden, geeft in zijn boek Chaldean Account of Genesis een vertaling van het schrift dat werd aangetroffen op een oud fragment hetwelk vertelt over de vernietiging van een van de Babylonische tempeltorens, welke vertaling als volgt luidt: „Het bouwen van deze tempel ergerde de goden. In een nacht gooiden zij om wat er was gebouwd. Zij verstrooiden hen naar alle kanten, en maakten hun spraak vreemd. Zij verhinderden de voortgang.” Hierover merkt Joseph Free op: „Dit bericht kan een latere weergave zijn van dat wat er werkelijk gebeurde toen God tijdens de bouw van de Toren van Babel naar beneden kwam, het volk naar alle richtingen verstrooide, en hij hun spraak verwarde.” — Archaeology and Bible History, bladzijde 46.
7. Hoe wordt de nauwkeurigheid van de Bijbel aangetoond in het geval van de heidense koningen?
7 Een ander treffend bewijs van de geschiedkundige nauwkeurigheid van het Bijbelverslag is het geval van zeven en veertig monarchen, buiten die van Israël en Juda. Zij worden in de Bijbel genoemd, maar hun namen kwamen niet voor in de wereldse geschiedenis. „Om deze reden hebben de geleerde leiders der ’hogere kritiek’ deze zeven en veertig monarchen naar de kolommen der mythologie verbannen. Zij werden gerangschikt onder ’de fabels en folklore van het Oude Testament’, wat volgens de onjuiste leringen van deze misleide school een van de fundamentele zwakheden van de tekst was. Daarna stonden deze betwiste monarchen in een archeologische opstanding een voor een uit de doden op. In sommige gevallen werd er een grafheuvel blootgelegd; in andere gevallen werd er een geschiedkundig tablet, een grenspaal, of een groot gebouw opgegraven waarop een inscriptie werd aangetroffen met de naam van de monarch. Thans zijn alle zeven en veertig van deze veronderstelde legendarische figuren van de kolommen der ’mythologie’ overgebracht naar de aanvaarde berichten, van de gestaafde geschiedenis.” — Bladzijde 22 van Dead Men Tell Tales, door Dr. Harry Rimmer.
8. Hoe werd Mozes gerechtvaardigd als een geschiedschrijver toen Herodotus met hem in tegenspraak was?
8 Toen er zich tegenspraak voordeed tussen Mozes en de beroemde Griekse geschiedschrijver, Herodotus, die gewoonlijk „de vader der geschiedenis” wordt genoemd, werd de nauwkeurigheid van de Bijbel nogmaals gerechtvaardigd. Herodotus leefde in de vijfde eeuw vóór Christus, en hij had opgetekend dat de Egyptenaren geen druiven kweekten en geen wijn dronken. Meer dan duizend jaren daarvoor had Mozes over een schenker geschreven wiens plicht het was Farao’s tafel van wijn te voorzien (Gen. 40:9-13). De critici namen, in overeenstemming met hun gedragslijn, Herodotus als autoriteit aan en verwierpen het Bijbelverslag als onjuist. Maar nu hebben archeologen te midden van de fresco’s die de graven der Egyptische oudheid versieren, er enkele gevonden waarop Egyptenaren worden afgebeeld die wijnstokken verzorgen, de druiven inzamelen, het sap er uit persen en het in stenen of aarden kruiken en in leren zakken opslaan. Een hoeveelheid van het sap werd ongetwijfeld ongefermenteerd gedronken, doch een van de wandschilderingen gaf een beeld van een Egyptisch partijtje, aan het slot waarvan men ziet hoe slaven hun beschonken meesters naar huis begeleiden, en een van de zwelgers ziet men stomdronken onder de tafel liggen.d
9. Welke recente gebeurtenis is, in het licht van Israëls oversteken van de Jordaan, belangwekkend?
9 Wanneer wij nu het Egyptische toneel verlaten en een sprong maken naar de tijd waarin Israël Kanaän binnentrad, komen wij bij de wonderbaarlijke ineenstorting van de muren van Jericho en de omverwerping van deze stad door de Hebreeën onder leiding van Jozua. Toen er nog geen archeologische bevestiging van het Bijbelse bericht voorhanden was, werd in vloeiende taal de geschiedkundige juistheid er van betwist. Dit is niet langer mogelijk. De Bijbel vertelt ons dat toen de Israëlieten de Jordaan overstaken, de wateren van de rivier ophielden te stromen, terwijl ze zich ophoopten en gedurende enige tijd werden tegengehouden opdat de Israëlieten de gezwollen Jordaan droogvoets konden oversteken (Joz. 3:14-17; 4:18). Dit tegenhouden van de wateren van de Jordaan was wonderbaarlijk; maar de wateren zijn sedertdien door natuurlijke middelen tegengehouden. In 1267 n. Chr. werden de wateren der rivier, terwijl het hoog water was, 16 uur lang tegenhouden toen een grondverschuiving van de hoge westeroever de waterstroom afsneed. Eeuwen later, in 1927, damde een soortgelijke grondverschuiving op dezelfde plaats de rivier een en twintig uur lang af. Gedurende die tijd staken mensen de rivier onbelemmerd te voet heen en terug over. Toevalligerwijs zijn deze twee afsluitingen van de rivier op dezelfde plaats geschied als de stremming van de wateren van de Jordaan in de tijd van Jozua.e
10. Hoe heeft de archeologie het Bijbelverslag van de val van Jericho bevestigd?
10 Wat Jericho zelf betreft, het Schriftuurlijke verslag toont aan dat de muren zouden omvallen, doch klaarblijkelijk niet elk gedeelte, want het huis van Rachab op de muur moest voor haar en haar familie een plaats van veiligheid blijven. Er lag een vloek op de stad en ze diende niet te worden geplunderd maar moest worden verbrand. Jozua sprak een vloek uit over een ieder die de stad zou herbouwen (Joz. 2:15; 6:5, 17, 18, 20, 22-24, 26). Volgens het Bijbelverslag deden al deze toestanden zich bij de vernietiging van de stad voor. Wordt dit door de archeologie bevestigd? Ja. In 1930 begon Professor Garstang zijn opgravingen te Jericho. Hij kwam tot de ontdekking dat de dubbele muren waardoor de stad was omgeven, langs de helling naar beneden waren gevallen, alsof ze door een aardbeving of door een soortgelijke ongeziene hand waren omgegooid. De huizen waren gebouwd op balken die de boveneinden van de twee muren overspanden, en in één gedeelte stond nog een stuk van de muur, en dat zou de plaats geweest kunnen zijn waar het huis van Rachab in de Bijbelse catastrophe werd gespaard. De opgravers hebben aanwijzingen gevonden van intens vuur. De stad was verbrand. Dat is in elke gevallen niets bijzonders, maar dit was geen gewone brand, want de aslaag was ongewoon dik en het leek alsof al het voorhanden zijnde brandbare materiaal was bijeengebracht ten einde een grondige vernietiging te bewerkstelligen. De stad was niet geplunderd, want er werden voorraden dadels, gerst, haver, olijven en andere voedingsmiddelen gevonden die door de vlammen waren verkoold. De archeologen hebben ook de raming gemaakt dat er geen aanzienlijke herbouwing van de stad was totdat ze vijfhonderd jaar later weer werd opgebouwd.f Dit zal ongeveer in de tijd van koning Achab zijn geweest toen de stad volgens de Bijbel, werd herbouwd_ — 1 Kon. 16:33, 34.
DE AANVALLEN OP DANIËL WEERLEGGEN
11. (a) Hoe beschouwen hogere critici het boek Daniël, en waarom? (b) Hoe blijkt dat zij inconsequent zijn?
11 In paragraaf drie hebben wij de verklaring weergegeven van een hogere criticus, welke er op neerkwam dat het boek Daniël een vervalsing is. Dit is over het algemeen de opinie van de hogere critici. Zij zeggen, dat het boek niet door Daniël in de zesde eeuw voor Christus werd geschreven, zoals de Bijbel vermeldt, maar ongeveer in 165 v. Chr. door een onbekend persoon die alleen maar de naam van Daniël gebruikte om gestalte aan zijn geschrift te geven. Eén reden waarom zij dit zeggen, is, dat zij denken dat de verklaringen van Daniël over de verwoestende gruwel waren gebaseerd op het feit dat Antiochus Epiphanes in 168 v. Chr. de tempel te Jeruzalem ontwijdde (Dan. 9:27; 11:31; 12:11.). Opzettelijk stellen zij de datum van het schrijven der profetie op een tijd nadat datgene was gebeurd wat zij als de vervulling beschouwen, aangezien zij niet in de macht van profeteren geloven. „Critici hebben voorzegging als ongelooflijk bejegend, daarom baseerden zij hun werk op de veronderstellingen dat profetieën werden geschreven nadat de voorzegde gebeurtenissen reeds waren geschied.”g Maar dat Daniëls profetie over „het walgelijke dat verwoesting veroorzaakt” niet in 168 v. Chr. werd vervuld, is duidelijk, want toen Jezus er tweehonderd jaar later gewag van maakte, lag de vervulling er van nog steeds in de toekomst. De hogere critici dienen dus de datum waarop het boek werd samengesteld, vast te stellen op een tijd na de dagen van Jezus. Wat meer zegt, zij dienen, om consequent te zijn, de datum waarop het boek werd geschreven, vast te stellen op een tijd na 1914, want toen begon onzichtbaar Christus tweede tegenwoordigheid en hij sprak over deze gruwel als een onderdeel van het zichtbare teken van zijn tweede tegenwoordigheid! (Matth. 24:15, NW). Hoe onwetenschappelijk is de dwaasheid van de hogere criticus!
12. Welke twee voorvallen waarvan de hogere critici eens dachten dat het mythen waren, zijn nu door opgravingen ondersteund?
12 Een ander bezwaar dat tegen het boek Daniël wordt ingebracht, is, dat zekere verhalen daarin niets anders dan mythen zijn. Zij vestigen de aandacht op het verslag van de drie Hebreeën die in de vurige oven werden geworpen, en zeggen dat dergelijke dingen niet werden gedaan. Opgravers te Babylon hebben echter iets ontdekt waarvan zij eerst dachten dat het een steenoven was totdat zij op het grondstuk er van de inscriptie lazen: „Dit is de verbrandingsplaats waar mannen die de goden van Chaldea lasterden door het vuur stierven.”h Spotters maken ook het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil belachelijk, en zeggen dat er geen aanwijzingen zijn dat een dergelijke soort van straf werd toegepast. Wanneer iets niet wordt bevestigd, wordt het er nog niet als vals door veroordeeld. Enige bevestiging is in dit geval echter toch niet uitgebleven want de opgravers onthulden een diepe kuil welke de inscriptie droeg: „De terechtstellingsplaats waar mensen die de koning vertoornden, stierven, verscheurd door de wilde beesten.”i Wij zeggen niet dat deze kuil en deze oven de kuil en de oven zijn waarvan de Bijbel melding maakt, maar er wordt door aangetoond dat zulke dingen bestonden.
13, 14. Welke punten betreffende Belsazar en Nabonedos zijn thans bekend, welke de vroegere beschuldigingen het zwijgen opleggen?
13 Een punt dat de critici tot vervelens toe hebben aangehaald was dat Daniël melding maakte van Belsazar als koning van Babylon. De wereldse geschiedenis duidde op Nabonedos als de laatste koning van Babylon, en ze wist niets van een Belsazar af. Daarom haalden de hogere critici dit aan als een verder bewijs dat het boek van Daniël eeuwen na Daniëls tijd werd geschreven en dat hierdoor wordt verklaard hoe de schrijver deze vreselijke blunder heeft kunnen maken een mythische figuur als de laatste koning van Babylon te vermelden. Zij dachten dat er nog een fout was gemaakt toen de schrijver er over sprak dat Daniël tot „derde heerser in dat koninkrijk” was verheven, want iemand die tot eerste minister werd aangesteld, was gewoonlijk de tweede in het koninkrijk (Dan. 5:1, 29, 30). Maar nu wordt deze kritiek niet meer gehoord, want inscripties van Nabonedos zelf verhalen van zijn gebeden voor zijn oudste zoon, Belsazar.j Een Babylonische spijkerschrifttekst zegt over Nabonedos het volgende: „Hij vertrouwde aan zijn oudste, eerstgeboren zoon een legerkamp toe; hij zond de troepen van het land met hem. Hij gaf hem vrijheid van handelen; hij vertrouwde hem het koningschap toe.”k Koning Nabonedos was vaak weg van de stad Babylon en tijdens zijn afwezigheid trad zijn zoon Belsazar als koning op. Belsazar maakte Daniël tot de derde in macht in plaats van de tweede want hij zelf was de tweede in macht, terwijl de eerste plaats door zijn vader Nabonedos werd bekleed.
14 Toen Belsazar waarnemend koning was, werd Babylon door Darius en Kores ingenomen. Darius zeide dat hij de koning heeft gedood toen hij de stad innam, maar een inscriptie van Kores zegt dat hij de koning gevangennam.l Er is geen tegenstrijdigheid. Zoals de Bijbel aantoont, werd koning Belsazar in de nacht waarin Darius de stad binnenkwam, gedood (Dan. 5:30; 6:1). Doch later nam Kores koning Nabonedos gevangen.
15, 16. Welke aanwijzingen worden er uiteengezet dat Daniël het boek heeft geschreven hetwelk zijn naam draagt, en dat hij dit heeft gedaan in de tijd die de Bijbel daarvoor aanduidt?
15 „Komt nu, en laten wij tezamen verstandelijk spreken” over enige van de aanwijzingen dat Daniël het boek in de zesde eeuw v. Chr. heeft geschreven en niet de een of andere bedrieger vier eeuwen later (Jes. 1:18, KJ). Er was geen enkel werelds geschiedverhaal vóór Christus dat ook maar enig bericht van Belsazars bestaan had bewaard. Hoe zou een vervalser uit het jaar 165 v. Chr. het hebben kunnen weten wanneer ieder ander, de geschiedkundigen inbegrepen het hadden vergeten?a Herodotus, over wie zo wordt geroemd, heeft er zelfs geen melding van gemaakt, en hij schreef drie eeuwen eerder. Of, hoe zou een bedrieger uit de tweede eeuw v. Chr. hebben kunnen weten dat juist Nebukadnezar de uitgebreide bouwwerkzaamheden in Babylon had geleid? (Dan. 4:30). De wereldse geschiedenis had dat feit niet overgeleverd, en archeologen hebben de aanwijzingen pas in betrekkelijk recente tijd blootgelegd. Een van de hogere critici verontschuldigde zich op nietszeggende wijze met de woorden: „Wij zullen het vermoedelijk nimmer weten.”b Maar de schrijver van het boek wist het wel, want het was Daniël, en hij leefde gedurende de regeringen van zowel Nebukadnezar als Belsazar! En zeide Christus Jezus niet dat Daniël het boek heeft geschreven? (Matth. 24:15). Van welk gewicht is derhalve het ijdele gepraat der hogere critici?
16 De Joodse geschiedschrijver Josephus duidt er op dat het boek voor de tijd van Artaxerxes bestond (vermoedelijk Artaxerxes III, die ongeveer in 474 v. Chr. begon te regeren).c Hij beweert dat sommige van de profetieën van Daniël aan Alexander de Grote werden uiteengezet toen hij in 332 v. Chr. Jeruzalem binnenkwam.d Het boek Daniël wordt in de oorspronkelijke exemplaren van de Septuaginta aangetroffen, die gedurende de derde en tweede eeuw v. Chr. van het Hebreeuws in het Grieks werd overgezet.e Er werd tezamen met de onlangs ontdekte Dode-Zeerol van Jesaja een fragment van het boek Daniël gevonden, terwijl de Bijbelgeleerden door de radioactieve koolstof-tijdmeter in staat waren de datum van de rol op de tweede eeuw v. Chr. vast te stellen.f Het boek Daniël bestond dus gedurende die tweede eeuw, het was overgeschreven, het was goed genoeg bekend om in de canon van de Bijbel te worden opgenomen, het was als een gedeelte van de beroemde oorspronkelijke Septuaginta vertaald en was verbonden met de hogelijk vereerde rol van Jesaja. Het kon geen recent geschrift zijn geweest van een bedrieger uit die tweede eeuw, hetwelk bij iedereen bekend zou hebben gestaan als een boek dat een domme mystificatie was. Zo vooronderstelt het eerste boek Makkabeeën, hetwelk bijna gelijktijdig werd geschreven met de gebeurtenissen van de tweede eeuw die er in worden verhaald, niet alleen het bestaan van het boek Daniël maar verraadt er in werkelijkheid bekendheid mede. (Vergelijk 1 Makkabeeën 2:59, 60 met Daniël 3:26, 27; 6:23.) Hierdoor wordt bewezen dat Daniël lang voor die tijd moet zijn geschreven en als een authentiek bericht was komen vast te staan. In al hetgeen hierboven is aangehaald, is het bewijsmateriaal overstelpend. Zoals Daniël werd verlost uit de leeuwenkuil, is ook het boek Daniël verlost uit de leugenaarskuil!
ENIGE DIRECTE BEWIJZEN VOOR DE BIJBEL
17. Wie kunnen wij terecht met de hogere critici in verband brengen?
17 Wij zijn over het boek Daniël enigszins in details getreden omdat dit boek het middelpunt van het doelwit van de hogere criticus is geweest en door de brandende pijlen die er op zijn afgeschoten, te doen omkeren, blussen wij enkele der vurigste projectielen van de hogere criticus uit. Zijn aanvallen op andere delen van de Bijbel kunnen op soortgelijke wijze worden weerstaan. Eigenlijk zijn deze overcritische sceptici en twijfelaars meelopers van de agnostici en atheïsten. Zij blijken directe neven van de eersten te zijn en achterneven van de laatsten. Stellig schijnen zij dezelfde taal te spreken. Maar de spraak van alle drie de klassen is ijdel en leeg, en de archeologie heeft vele van de argumenten die zij tegen Gods Woord hebben gericht, van nul en gener waarde gemaakt. Hoewel wij niet zoveel ruimte ter beschikking hebben dat wij nog meer archeologische bijzonderheden kunnen uiteenzetten, halen wij als belangwekkende directe bewijzen van de nauwkeurigheid van de Bijbel enkele verklaringen van archeologen en andere wetenschappelijke bronnen aan.
18-20. Welke belangwekkende verklaringen zijn er gedaan betreffende (a) de Hebreeuwse Geschriften? (b) de Bijbel in zijn geheel? (c) de hogere kritiek?
18 Hier volgen twee verklaringen over de Hebreeuwse Geschriften. „Ik geloof niet dat het nog lang mogelijk zal zijn, als het op het ogenblik zelfs nog mogelijk is, dat wij de opmerkelijke nauwkeurigheid van details in de verhalen van het Oude Testament kunnen loochenen. Voorvallen die tot nu toe als legenden werden beschouwd, bleken door recente ontdekkingen geschiedkundig te zijn. . . . Er staat werkelijke geschiedenis achter alle verhalen.”g „Het is daarom gerechtvaardigd te zeggen dat, met betrekking tot het gedeelte van het Oude Testament waartegen de afbrekende kritiek van de laatste helft der negentiende eeuw voornamelijk was gericht, de bewijzen van de archeologie tot gevolg hebben gehad dat de autoriteit van het Oude Testament opnieuw is bevestigd, en eveneens de waarde er van is verhoogd doordat ze door een volledigere kennis van de achtergrond en omlijsting er van, het begrijpelijker heeft gemaakt. De archeologie heeft haar laatste woord nog niet gesproken, maar de resultaten die reeds zijn bereikt, bevestigen wat het geloof zou doen veronderstellen, namelijk, dat een toename van kennis alleen maar ten voordele van de Bijbel kan zijn.”h
19 Nu volgen enige verklaringen die betrekking hebben op de Bijbel in zijn geheel. „Van geen der voornaamste beweringen van de Schrift is bewezen dat ze niet geschiedkundig is.”i „De archeologie bevat onweerlegbare bewijzen van Bijbelse vermeldingen. Omstandige verslagen van bijna ontelbare ontdekkingen die met houweel en spade uit de zeer oude graven en begraven steden in Bijbelse landen zijn opgegraven, vormen een krachtige ondersteuning van de Schrift.”j „Deze schrijver bladerde eens het boek Genesis door en merkte bij zichzelf op dat elk van de vijftig hoofdstukken òf verduidelijkt zijn door de een of andere archeologische ontdekking òf er door zijn bevestigd — hetzelfde geldt voor de meeste van de overige hoofdstukken van de Bijbel, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament.”k Over de overvloed van archeologische vondsten die met de Bijbel in verband staan, zeide een archeoloog: „Er is in de verbijsterende massa van al dit bewijsmateriaal, hetwelk bij elkaar zo vele tonnen zou wegen, dat het cijfer, indien het zou worden berekend, fabelachtig zou lijken, niet één woord, één getuigenis, of één feit dat ook maar een enkele regel van de Bijbel heeft tegengesproken of weerlegd.”l
20 De laatste drie aanhalingen hebben betrekking op de hogere kritiek. „De beweerde historische onnauwkeurigheden in Daniël zijn geen vermeldingen welke door de geschiedenis zijn weerlegd, doch alleen maar vermeldingen die moeilijk in overeenstemming schenen te kunnen worden gebracht met de schrale berichten van de wereldse geschiedschrijvers. De beweerde geschiedkundige onnauwkeurigheden zijn bovendien voor de toenemende kennis over de tijd van Kores gestadig verminderd en nog aan het verminderen. Het toenemen van onze kennis over deze periode toont aan hoe voorzichtig men dient te zijn wanneer men de geschiedkundige nauwkeurigheid van de Bijbelse berichten in twijfel wil trekken.”a „Gedurende de laatste tien jaren heeft de wetenschap der Bijbelse archeologie aangetoond dat de kritiek op de Bijbel ondeugdelijk is in hetgeen waarvan ze uitgaat en onjuist is in haar gevolgtrekkingen.”b „Een van de voortreffelijkste der tegenwoordige archeologen, die een van de grootste universiteiten ter wereld vertegenwoordigt, zeide in Irak: ’Ik werd als een „Hogere Criticus” opgeleid, en dientengevolge geloofde ik niet in de werkelijke waarheid van de vroege verhalen van de Bijbel. Sedert dien heb ik duizenden tabletten ontcijferd, en hoe meer ik leer, hoe meer ik geloof dat de Bijbel waar is.’”c
21. Welke betere directe bewijzen voor de Bijbel zijn er?
21 Al deze directe bewijzen van de waarachtigheid van de Bijbel zijn een welkome bevestiging van het geloof, maar voor ware Christenen is het met het oog op veel betere directe bewijzen niet noodzakelijk. Dat betere getuigenis hebben wij in Jezus’ woorden die hij in gebed tot Jehovah uitsprak: „Uw woord is waarheid” (Joh. 17:17, NW). Voor sommigen is archeologie noodzakelijk opdat daardoor een basis voor hun geloof in de Bijbel wordt verschaft. Maar er is een betere basis dan die.
[Voetnoten]
a Geschreven door H. S. Coffin, voormalig president van de Union Theological Seminary te New York en vroegere voorzitter van de Presbyteriaanse Kerk in de V.S., gepubliceerd in Liberal christianity (1942) en aangehaald in Archaeology and Bible History van Joseph Free, bladzijde 341.
b New Discoveries in Babylonia About Genesis, door P. J. Wiseman. De Wachttoren van 15 september 1948.
c De bladzijden 266, 267 van The Bible Comes Alive, door Sir Charles Marston, uitgave van 1940.
d The Westminster Historical Atlas to the Bible, bladzijde 25.
e Dead Men Tales, de bladzijden 23, 24.
f De bladzijden 139, 140 van The Story of Jericho, door John Garstang en J. B. E. Garstang.
g The Story of Jericho, de bladzijden 136, 141, 142, 146, 150. The Bible Comes Alive, bladzijde 85-89.
h The Bible Comes Alive, de bladzijden 7, 8.
i De bladzijden 138-141 van Diggers for Facts, door J. O. Kinnaman. Dead Men Tell Tales, bladzijde 325-327.
j Bladzijde 54 van The Bible and Archaeology, door Sir Frederic Kenyon.
k De bladzijden 189, 190 van Light from the Ancient Past, door Jack Finegan.
l The Bible and Archaeology, de bladzijden 54, 55; Dead Men Tell Tales, de bladzijden 338, 339.
a Modern Science and Christian Faith, bladzijde 215.
b Archaeology and Bible History, de bladzijden 228, 229.
c Josephus’ Apian, Boek I, Hoofdstuk 2, §8.
d Oudheden van Josephus, Boek XI, Hoofdstuk IX, 452.
e The Bible and Archaeology, blz. 223.
f Archaeology and Bible History, bladzijde 229.
g Accuracy of Old Testament in Light of Recent Palestinian Archaeology, door J. Garrow Duncan.
h The Bible and Archaeology, bladzijde 279.
i Archaeology and Israel, door W. F. Albright.
j Archaeology and the Bible, door George A. Barton.
k Archaeology and Bible History, bladzijde 340.
l Dead Men Tell Tales, bladzijde 160.
a Westminster Dictionary of the Bible, bladzijde 130.
b Fresh Evidence About Old Testament, door Sir Charles Marston.
c New Discoveries in Babylonia About Genesis, bladzijde 140.