Eeuwige lof komt de Souverein der Nieuwe Wereld toe
„Elken dag zal ik U zegenen, en Uw naam loven voor eeuwig en altoos!” — Ps. 145:2, Gemser.
1. Wie is de Souverein der nieuwe wereld, en waarom?
JEHOVAH is de Souverein, omdat hij de overste of de opperste is over alle anderen, met inbegrip van zijn Christus. ’Het hoofd van de Christus is God’ (1 Kor. 11:3, NW). Het is onmogelijk dat iemand anders souverein over de nieuwe wereld zou kunnen zijn dan de Schepper er van, Jehovah God. Toch zal hij zijn verbond of plechtige overeenkomst ten uitvoer brengen om de nieuwe wereld door bemiddeling van zijn Christus, zijn koninklijke Zoon Jezus, te regeren. — Hand. 4:24-26, NW.
2. Wat erkent de Grotere David in Psalm 145:1, en met welk doel moeten wij thans werken met betrekking tot Gods naam?
2 Het wil werkelijk wat zeggen wanneer een machtige koning erkent dat hij niet de absolute macht heeft maar onderworpen is aan een superieur, een souverein die boven hem staat. Toch erkende koning David van het toenmalige Jeruzalem dit toen hij zeide: „Ik zal U verhogen, mijn God, Gij Koning, en Uw naam zegenen voor eeuwig en altoos!” (Ps. 145:1, Gemser). Tegenwoordig is er een Grotere David, de Heer Jezus Christus, en hij regeert thans op de hemelse berg Zion. Sedert 1914 n. Chr. regeert hij in de naam van God als koning van de nieuwe wereld. Het voornaamste doel van zijn regeren is, zijn God en Souvereine Koning te verhogen, want nimmer in de geschiedenis van het gehele universum hebben mensen en demonen Gods naam zo veel smaad aangedaan. Nu er zo’n koning regeert, die aan Gods lof en verhoging is toegewijd, kan zijn smaad thans niet veel langer meer voortduren. In overeenstemming met Jehovah’s Koning moeten wij thans werken met het doel de smaad die Gods naam is aangedaan, te verwijderen. Zij die tot het gezalfde overblijfsel van zijn medeërfgenamen behoren, dienen dit voornamelijk te doen, en thans eveneens de grote schare van zijn toekomstige onderdanen. — Openb. 7:9-15, NW.
3. In welk opzicht is Jehovah een Theocraat, en in welk mate moeten wij, evenals Christus’ apostelen, dit feit erkennen?
3 Jezus erkent God als Koning. Indien wij Jezus nastreven, zullen wij het goddelijke koningschap, Jehovah’s koningschap, eveneens erkennen. Dat Jehovah zowel God als Koning is, maakt hem tot een goddelijke Koning, een Theocraat of God-Regeerder. In het gehele universum, zowel het zichtbare als het onzichtbare deel, is er slechts voor één zo’n God-Koning plaats. Dit feit verplicht ons een onbuigzame houding aan te nemen wanneer er een botsing ontstaat tussen Gods heerschappij en de heerschappij van de mens, tussen Gods koninklijke wet en de politieke wet van de mens. Negentien eeuwen geleden beweerde het Joodse Sanhedrin, of Hooggerechtshof te Jeruzalem, dat uit priesters en andere religieuze leiders was samengesteld, dat het God vertegenwoordigde, toch verwierp het zijn Christus. Toen zij wetten trachtten te maken om Christus’ apostelen van het leren op grond van zijn naam af te houden, zeiden de apostelen Petrus en Johannes: „Beslist zelf of het in de ogen van God rechtvaardig is, naar u meer te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden met spreken over hetgeen wij hebben gezien en gehoord.” Zij beleden dat zij getuigen moesten zijn in gehoorzaamheid aan Gods souvereine gebod. Toen Petrus en zijn mede-apostelen nogmaals voor hetzelfde rechterlijke lichaam stonden op grond van een beschuldiging dat zij schenders waren van de anti-Christelijke wetgeving, antwoordden zij eensgezind: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. . . . En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen.” — Hand. 4:19, 20; 5:29-32, NW.
4. Hoe maakt zulk een beslissing ten gunste van Jehovah’s koningschap ons vastberaden, en hoe en waar moeten wij hem verhogen?
4 Een Christelijke getuige van Jehovah kan wegens zulk een houding als deze lijden te verduren hebben, maar het maakt ons standvastig en vastberaden wanneer wij de Christelijke beslissing nemen om Jehovah als God en Koning te hebben. In de kracht van deze beslissing kunnen wij moedig de toekomst onder de ogen zien, ondanks alle politieke veranderingen die op aarde zullen geschieden. Wij kunnen niet meer veranderen. De voornaamste heerschappij in ons leven is voorgoed vastgesteld. Wij behoeven nimmer te wankelen. Wij moeten Jehovah als onze God en Koning in ons leven blijven verhogen. Dat betekent in de eerste plaats dat wij hem moeten verheerlijken, hem in ons leven moeten verheffen. Vervolgens moeten wij trachten dit in het leven van anderen te doen, door overal Zijn Souvereiniteit en Koningschap aan anderen te verkondigen.
5. Wat wordt door het besluit om Gods naam voor eeuwig te zegenen, aangetoond, en hoe zal dit mogelijk worden gemaakt?
5 Wanneer gij zegt dat gij zijt besloten voor eeuwig en altoos iets te doen, toont dit aan dat gij een vaste hoop op eeuwig leven hebt. Deze hoop moeten wij ook hebben wanneer wij instemmen met Jehovah’s Koning, Jezus Christus, zeggende: ’En ik zal Uw naam zegenen voor eeuwig en altoos!’ De beslissing om Jehovah’s naam te zegenen, is het waard voor alle toekomende tijd door ons te worden genomen, want indien wij dit besluiten te doen, kunnen wij nimmer de verkeerde weg opgaan, en alleen zij die hiertoe besluiten, zullen met eindeloos leven worden begunstigd. Er wordt hier geen lauwheid of besluiteloosheid toegestaan, want deze juiste handelwijze moet nimmer worden opgegeven. Een ieder die besluit voor altijd Jehovah als God en Koning te zegenen, heeft een beweegreden die het waard is om met eeuwig leven bekroond te worden, waardoor hij in staat wordt gesteld zijn besluit ten uitvoer te brengen. Het gezalfde overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen heeft hoop op leven na dit aardse leven, wat het voor hen mogelijk zal maken dit besluit in het Koninkrijk boven ten uitvoer te brengen. De grote schare van hun loyale metgezellen in deze tijd zien vooruit naar eindeloos leven op aarde, ten einde de Souverein van de nieuwe wereld voor eeuwig en altoos te zegenen.
6. Wat betekent het zijn naam te zegenen, en wie is ons toonaangevende voorbeeld hierin?
6 Zijn naam te zegenen, betekent er goed over te spreken en tot eer en verheerlijking er van te spreken, altijd uw rechtschapenheid jegens hem te bewaren en er nimmer door Satan de Duivel toe te worden gebracht of gedwongen God te vloeken en te verloochenen. Satan trachtte Job er toe te brengen God te vloeken door Hem te verloochenen, maar het gelukte hem niet Job zijn rechtschapenheid te doen verloochenen en God in zijn aangezicht te doen vloeken. Door goddelijke hulp kunnen wij doen wat Job deed, nimmer een slecht woord over God te zeggen hebben, nimmer klagen en aanmerkingen maken op hem, en nimmer zijn goedheid in twijfel trekken hetzij in ons hart of in het hart van anderen. In het zegenen van God is Jehovah’s gezalfde Koning Jezus Christus ons toonaangevende voorbeeld, en hij hield altijd aan zijn rechtschapenheid jegens Hem vast. Hij is een goddelijke Koning, een Koning die onbuigzaam loyaal aan God is, en hij helpt ons om onze God te blijven zegenen terwijl wij aan onze rechtschapenheid vasthouden.
7. Hem zegenen is wat voor soort van dienst met betrekking tot tijd, en wat doet zelfs Christus blijkbaar in zijn koninkrijk?
7 Elke dag van ons bestaan is het juist voor ons dit te doen. Hoe leeg, onvruchtbaar en doelloos zou zelfs één dag zijn zonder dit te doen! Wij moeten daarom elke dag op onze hoede zijn. „Elken dag zal ik U zegenen, en Uw naam loven voor eeuwig en altoos!” (Ps. 145:2, Gemser). Wanneer wij hiertoe besluiten, komen wij in aanmerking voor de volle-tijd-dienst van God, of op zijn minst doet het ons trachten al onze werken jegens God te doen tellen, door ze ’met geheel onze ziel als voor Jehovah, en niet voor mensen’ te verrichten. (Kol. 3:23, NW). „Doet alles tot Gods heerlijkheid” (1 Kor. 10:31, NW). Hem zegenen, is een alledaagse dienst, een dienst die de gehele dag duurt, een levenslange dienst, zonder zich terug te trekken wegens de oude dag. Altijd trachten wij de een of andere manier te vinden om in tegenwoordigheid van anderen ten gunste van Jehovah te getuigen. Toen Jezus op aarde was, deed hij speciaal deze stap toen hij zijn timmermanswinkel te Nazareth verliet, werd gedoopt en ging prediken, ten einde hiermede voort te gaan totdat hij stierf. Op de dag van zijn opstanding hervatte hij dit predikingswerk en op de dag van zijn hemelvaart was hij er mede bezig. Dit geeft ons een flauw vermoeden van wat hij thans in zijn koninkrijk moet doen: Dagelijks regerend en in Gods belangen werkend en er naar strevend alle onderdanen van het Koninkrijk op te leiden dat zij God, de Souverein der nieuwe wereld, zegenen.
8. Wanneer begint het loven van Jehovah’s naam, en waarom zal het in de nieuwe wereld zonder einde voortgaan?
8 Op het ogenblik heeft Jehovah een slechte naam bij zijn vijanden, zelfs onder de grote meerderheid van hen die voorgeven Christenen te zijn. Satan, de valse god, is hiervoor in hoofdzaak verantwoordelijk. Maar dienen wij ons enkel daarom voor Zijn naam te schamen en hem zonder naam te laten? Hoe zouden wij door dat te doen, de Koning der nieuwe wereld kunnen navolgen en zijn goedkeuring kunnen wegdragen? Wij moeten de identiteit van onze God vaststellen door een naam, die naam het meest doen uitkomen en hem zuiveren van alle bezoedelingen die er zowel door Gods vijanden als door zijn zogenaamde vrienden op zijn geworpen. Ons eeuwige leven hangt er van af, want Jehovah’s naam voor eeuwig en altoos loven, begint onmiddellijk op dit ogenblik. Het doet er niet toe of het leven in de nieuwe wereld zonder einde zal voortgaan, wij zullen altijd reden hebben om Gods naam te loven. Wat voor verkeerds, wat voor schandelijks zou Jehovah ooit kunnen doen? Niets in het minst! Hij zal zijn waardige naam immer met heerlijkheid overladen. Het is onze taak deze naam met lof en zegen te overladen.
9. In welke mate dienen wij hem te loven, en waarom is het heilzaam voor ons om hem te loven?
9 ’Jehovah is groot en zeer te loven, en zijne grootheid is onuitsprekelijk [ondoorgrondelijk]’ (Ps. 145:3, Lu, Statenvert.). Hij is „bovenmate te loven”, „hoogst lofwaardig,” „zeer lofwaardig” (RoPss, Belg. PB, Gemser). Dit is geen karige lof, maar is lof die tot het alleruiterste gaat. Het dient de lof van alle anderen te overtreffen. Elke dag geeft meer redenen om hem te loven. Dit is waar in ons persoonlijke leven, maar het is vooral het geval in Gods handelingen met zijn volk, met wie wij het voorrecht hebben verbonden te zijn. Lees zijn Bijbel en neem nota van datgene wat hij voor zijn op de voorgrond tredende dienstknechten en voor zijn volk als een geheel heeft gedaan. Ook in deze tijd heeft hij zijn volk, dat naar zijn naam is genoemd, en zijn handelingen met zijn tegenwoordige volk komen overeen met die ten opzichte van de toenmalige prototypen, die vele profetische drama’s opvoerden. Wat wij in deze tijd zijn als zijn volk, als een Nieuwe-Wereldmaatschappij, hebben wij te danken aan datgene wat Hij, en niet de een of andere mens of mensen, voor ons heeft gedaan. Het is goed en geestelijk gezond voor ons om Hem te loven, want het tot uitdrukking brengen van zijn lof door ons verdiept onze waardering voor hem.
10. Hoe worden de afmetingen van Jehovah’s grootheid getoond en waarom zal hij altijd interessant worden bevonden?
10 Hoe groot Jehovah God is met betrekking tot zijn lichaam, weten wij niet. Zijn werkelijk grootheid ligt er in, wat voor soort van God hij is. Dit gaat ons vermogen om te onderzoeken of te doorgronden, te boven. In zijn vermogen om allerlei dingen te doen, zijn zijn afmetingen zo onbegrensd. Wij kunnen zijn schepping die zichtbaar voor ons is nog niet eens doorgronden, om nog maar niet te spreken van zijn onzichtbare schepping. Maar, behalve zijn scheppingswerken, hoe edel gedraagt hij zich! Hoe behandelt hij het door hem geschapene gelijk een werkelijke God! Welk een volmaakte hoedanigheden worden door hem ten toon gespreid: zijn getrouwheid ten aanzien van zijn voornemens, zijn beloften, zijn verbonden, hij houdt zijn woord onberispelijk, hij verrast ons door zijn wijsheid, door zijn voorkennis, door de wijze waarop hij de tijdelijke mysterieën van zijn voornemen opheldert! Wat een boek onder boeken is zijn Bijbel! In al de zes en zestig boeken, waarvan het schrijven tot het de volledige vorm bezat, meer dan zestien eeuwen in beslag nam, is het deskundig consequent. In alle zevenduizend jaren der menselijke geschiedenis die in zijn Bijbel worden behandeld, onthult dit boek dat het goddelijke voornemen om zijn souvereiniteit te rechtvaardigen en de mensheid eeuwig te zegenen, onveranderd is. Thans zien wij de rechtvaardiging en de zegen tot glorierijke verwezenlijking komen. Wegens zulk een ondoorgrondelijke grootheid zal Jehovah God altijd interessant worden bevonden. Nimmer zal de geredde mensheid op aarde hem of zijn werken kunnen doorgronden.
„GESLACHT AAN GESLACHT”
11. Wat voor soort van ras zijn de leden van het gezalfde overblijfsel, en hoe zijn zij gevormd en numeriek in stand gehouden?
11 Of een bepaalde persoon nu al dan niet overeenkomstig het voorrecht handelt, één ding is zeker met betrekking tot Jehovah: „Het ene geslacht zal aan het andere uw werken prijzen, en zal uw machtige daden bekendmaken.” „Geslacht aan geslacht zal Uw werken prijzen” (Ps. 145:4, AS, Gemser). Wij behoren tot het laatste geslacht in deze oude wereld! Denk eens in! Het schokt iemands kalmte een beetje daaraan te denken, maar het is waar (Matth. 24:34). Maar er zijn ook twee andere geslachten die het einde dezer wereld zullen overleven. Hoe dat zo? Bedenk eens het volgende: De leden van het gezalfde overblijfsel van medeërfgenamen van Christus’ koninkrijk zijn een geestelijk ras, en zij trachten niet een nieuw geslacht te verwekken door letterlijke vleselijke afstamming. Het ledental van dat overblijfsel is niet gevormd of in stand gehouden door het grootbrengen van kinderen in het vlees, maar het is door geestelijke middelen in stand gehouden, de kracht van de Koninkrijkstijdingen en de verwekkende kracht van Gods heilige geest. Het overblijfsel is beperkt in aantal, en hun aantal is thans net genoeg om het volle ledental van het „lichaam van Christus”, van 144.000 leden onder Jezus het Hoofd, aan te vullen. Wanneer het overblijfsel in aantal hier op aarde volledig is, mogen de leden er van zich niet op zichzelf concentreren als een geestelijk geslacht van God en zij mogen zijn werken niet alleen tegenover zichzelf prijzen. Enkelen hebben getracht dit op zelfzuchtige wijze te doen, maar zijn een „boze slaaf”-klasse geworden ten opzichte van hun Meester Jezus Christus.
12. Wat wordt verwekt doordat God thans zijn overblijfsel gebruikt?
12 Jehovah’s grootheid valt wederom op in datgene waarvoor hij thans het gezalfde overblijfsel gebruikt in deze „tijd van het einde” der oude wereld! Het resultaat is dat er thans een nieuw geslacht opkomt, want Jehovah gebruikt nu het overblijfsel om een aardse maatschappij te verwekken, die levend door Armageddon heen gebracht zal worden. Het overblijfsel is een geestelijk geslacht. Vergeleken met hen vormen zij die gehoor geven aan de Koninkrijksprediking en zich aan God als de Souverein der nieuwe wereld opdragen een aards geslacht door Gods levengevende kracht door bemiddeling van Christus.
13. Hoe prijst dan het ene geslacht thans Jehovah’s werken aan een ander geslacht en maakt zijn machtige daden bekend?
13 Huwelijken zullen met Armageddon niet ophouden. Deze overlevenden van Armageddon zullen nakomelingen hebben tot misschien kleinkinderen en achterkleinkinderen toe, ten einde de aarde te vullen. Volgens de reeds lang bestaande regel die in Prediker 1:4 staat opgetekend, zullen deze overlevenden van Armageddon niet van het toneel verdwijnen en het toneel van de nieuwe wereld aan hun nakomelingen als opvolgers nalaten. Neen, deze overlevenden zullen een blijvend geslacht op aarde zijn. Hun zonen, kleinzonen en achterkleinzonen zullen eenvoudig in het eeuwige geslacht dat thans is begonnen, worden opgenomen. De leden van het geestelijke overblijfsel die Armageddon overleven, zullen ten slotte van het aardse toneel verdwijnen en nooit meer terugkeren, en zij zullen deze gehele aardse Nieuwe-Wereldmaatschappij achterlaten. Tot aan die tijd zal het overblijfsel aan dit geslacht dat reeds is begonnen, Jehovah’s wenken prijzen en verkondigen en zijn machtige daden bekendmaken. Ten einde dit te doen, moet het overblijfsel er op uittrekken om te prediken. Dit hebben zij in het bijzonder sedert 1931 gedaan, en met nog meer animo sedert 1935, toen werd vastgesteld dat de „grote schare” waarvan in Openbaring 7:9-17 wordt gewag gemaakt, de tegenwoordige leden van het aardse geslacht zijn. Zij maken dit opkomende geslacht met God en zijn werken en machtige daden bekend. Zij gebruiken het Bijbelse bericht hierover en maken Gods werken en machtige daden ook actueel door aan te tonen hoe hij zijn voornemen en zijn profetieën met betrekking tot zijn koninkrijk en zijn volk in de tijden waarin wij leven, vooral sedert 1914 n. Chr., in vervulling heeft doen gaan.
14. Waarover moeten wij nadenken, en hoe en waarom?
14 Dikwijls moeten wij, alvorens wij met anderen trachten te spreken over God en zijn hoedanigheden en daden, met ons zelf spreken, of een alleenspraak houden, ten einde de dingen eerst in onze eigen geest te prenten zodat ze onze tong zullen leiden. Zulk een nadenken en zichzelf voorbereiden is goed en dient een schitterend doel. Dit is waar in het geval van onze Koning Jezus Christus, de Grotere David: „Over die glorierijke pracht van uw majesteit, en over uw wonderbaarlijke werken, zal ik nadenken,” of, „een alleenspraak houden” (Ps. 145:5, RS, RoPss). Wanneer wij onze geest richten op het nadenken over Jehovah God als Souverein gaan onze ogen open om de glorierijke pracht van zijn majesteit te onderscheiden. Ten einde hierover na te denken, moeten wij enige privé-studie of persoonlijke studie maken. Wij moeten dit doen ten einde zelf ingelicht te blijven en ten einde onze indruk en onze inwendige overtuiging te verdiepen, zodat wij op de juiste wijze tot anderen kunnen spreken. Toen Jezus na zijn doop gedurende veertig dagen in de woestijn vastte en zich afzonderde, dacht hij na over en trachtte de volle betekenis tot zich te nemen van de dingen die de geopende hemelen aan zijn oog hadden onthuld. Het versterkte hem zodat hij de Verzoeker en zijn aanvallen kon wederstaan. Daarna sprak hij in het openbaar, en hij bracht anderen er toe te gaan spreken.
15. Wie dienen er toe te worden gebracht te gaan spreken, en waarover?
15 „Zij zullen spreken van de macht uwer geduchte daden, en uw grootheid wil ik vertellen” (Ps. 145:6, NBG). Er wordt hier de nadruk gelegd op het spreken over God en datgene wat hij heeft gedaan en thans doet. De bedoeling is mensen van het geestelijke geslacht aan het spreken te krijgen, het spreken over Jehovah, elkander op te bouwen op ons allerheiligst geloof in God, en tevens het opkomende geslacht, een nimmer stervend geslacht, in te lichten en te onderrichten. Deze inlichtingen en dit onderricht maken dat zij nimmer sterven (Joh. 17:3). Het voornaamste onderwerp van ons gesprek dient dus de grote Levengever en Wonderwerker te zijn. De werken die hij doet, zijn wonderbaarlijk, niet om zijn vrienden te misleiden, maar om hen te bevrijden, te redden en te zegenen. Het is de plicht van het geestelijke geslacht om het aardse geslacht te helpen Gods werken te erkennen en ze te begrijpen.
16. Wat moet een theocratische koning het eerste doen jegens zijn onderdanen, en hoe heeft Jehovah’s Koning dit zelfs tot aan het jaar 1954 toe gedaan?
16 Toen Jezus Christus op aarde was, aarzelde hij niet om de grootheid van zijn hemelse Vader bekend te maken of te vertellen. Het overblijfsel van zijn medeërfgenamen zal dit eveneens niet doen. Daarom zeide de koninklijke psalmist: „En uw grootheid wil ik vertellen.” Het eerste wat een koning moet doen, is niet zichzelf te verheffen in de achting van zijn onderdanen, maar de God te verheerlijken die door de koning wordt aanbeden. De Koning, de Grotere David, zit als een ondergeschikte Koning op de troon van Jehovah. Hij moet zijn onderdanen inprenten wie hun werkelijke Regeerder is en hoe waardig Jehovah is om te regeren en hun gewillige onderdanigheid te hebben. De ondergeschikte Koning zet zich niet tegen God op door zichzelf te verheerlijken, zoals Satan deed en zoals Nebukadrezar deed vlak voordat hij met krankzinnigheid werd geslagen. De goddelijke Koning is gelijk een herder die zijn onderdanen in juiste banen, in paden van rechtvaardigheid, leidt. Hij gebiedt vergaderingen, ten einde zijn onderdanen toe te spreken. Hij sluit zichzelf niet uit van de vergaderingen die God voor zijn volk bepaalt, maar hij bezoekt ze en neemt er deel aan, terwijl hij zijn deel aan de vergadering bijdraagt. Dat is één plaats waar hij Jehovah’s grootheid kon bekendmaken. Jezus Christus, onze Koning, beloofde dat daar waar zelfs een kleine groep, twee of drie, in zijn naam zou samenkomen, hij in het midden zou zijn. Hoe was zijn tegenwoordigheid openbaar op de door Jehovah’s getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij, die van 19-26 juli 1953 in het Yankee Stadion, New York, werd gehouden, en waar het overblijfsel van zijn „kleine kudde” en een „grote schare” van zijn andere schapen samenkwamen voor het machtigste getuigenis in de Christelijke geschiedenis! Hoe spraken zij daar over de macht van Jehovah’s geduchte daden! Zij spreken er nog over!
17. Wat dienen wij te doen met betrekking tot de roem van Jehovah’s overvloedige goedheid en hoe kunnen wij de fouten van het toenmalige Israël vermijden?
17 „Zij zullen de roem van uw overvloedige goedheid uitstorten, en zullen luide zingen van uw rechtvaardigheid” (Ps. 145:7, RS). Jehovah heeft zich een reputatie verworven wegens zijn goedheid en dit heeft hem beroemd gemaakt bij zijn volk. Zijn goedheid is zo overvloedig, dat zij de roem er van of de herinnering er aan gewoon moeten uitstorten, te voorschijn moeten laten komen in een krachtige stroom van dankbare woorden, opdat anderen te weten mogen komen hoe goed God is jegens hen die zich aan hem opdragen. Allen die er naar verlangen zulk een goede God te leren kennen, te aanbidden en in een verhouding tot hem te leven, worden door zijn roem als zodanig tot hem aangetrokken. Maar zij die valse goden aanbidden, dat wil zeggen, boosaardige demonen, worden er toe bewogen afgunstig te zijn op de goedheid die Jehovah op zijn volk doet nederdalen en zij trachten deze goedheid van hen af te snijden. Wij als Jehovah’s volk dienen zijn overvloedige goedheid in gedachten te houden, altijd te herinneren en er met waardering over te spreken. Deze goedertieren hoedanigheid van God leidde ons in de eerste plaats tot bekering jegens hem, en ze kan anderen eveneens tot bekering leiden wanneer zij er over vernemen (Rom. 2:4, NW). Het is schadelijk zijn goedheid te vergeten. Toen de Israëlieten Gods goedheid uit hun gedachten lieten verdwijnen, verloren zij hun gevoel van dankbaarheid, maakten aanmerkingen en kregen het verlangen met andere goden te experimenteren. Zij gingen dus de verkeerde weg op en geraakten in ernstige moeilijkheden (Ps. 106:13-43). Wij wensen hun fouten te vermijden. Wij kunnen dit door de roem van zijn overvloedige goedheid in gedachten te houden en vervolgens in groot volume uit te storten en aldus nederig te blijven, te beven opdat wij zijn verdere goedheid niet onwaardig worden.
18. Welke redenen hebben wij om luide van Jehovah’s rechtvaardigheid te zingen, en hoe doen wij dat?
18 Hoe juist is onze God! Wanneer hij wordt geoordeeld, zegeviert hij altijd en komt steeds gerechtvaardigd uit de strijd te voorschijn met betrekking tot datgene wat hij heeft gezegd en gedaan. Daarom is het altijd goed om God waarachtig bevonden te laten worden, al wordt hierdoor bewezen dat ieder mens een leugenaar is. Hoe rechtvaardig is Jehovah, niet alleen wanneer hij wordt vergeleken met mensen maar ook wanneer hij wordt vergeleken met hen die door de mensen als goden worden aanbeden! De valse goden zijn, zoals zij in de gedachten, daden, woorden en religiën van hun aanbidders worden weerspiegeld, zo onrechtvaardig, zo weerzinwekkend. Maar Jehovah gaat rechtvaardigheid nimmer te buiten. Zelfs wanneer hij zondaren rechtvaardigt of rechtvaardig verklaart, blijft hij toch nog rechtvaardig. Door middel van het rantsoenoffer van Jezus Christus heeft hij de regeling getroffen waardoor hij de zonden kan te niet doen van hen die berouw hebben, hun zonden de rug toekeren en zich door bemiddeling van Christus aan hem opdragen. Op die wijze loochent hij zijn rechtvaardigheid niet (Rom. 3:4, 22-26, NW). Deze gerechtigheid of rechtvaardigheid van hem is een groots thema waarover wij kunnen zingen. De Bijbel is ons volledige Zangboek. Uit zijn bladzijden zingen wij luide van zijn gerechtigheid, zijn juistheid en zijn rechtvaardigheid. Dat wil zeggen, met vreugde maken wij deze hoedanigheden aan anderen bekend, opdat zij mogen weten dat er geen ongerechtigheid in onze God is. — Deut. 32:4.
GEDULDIG VOOR DE REDDING VAN SCHEPSELEN
19. Hoe zijn Jehovah’s hoedanigheden die in Psalm 145:8 worden genoemd, tot uitdrukking gebracht jegens het geestelijke overblijfsel van tegenwoordig?
19 Wij leven thans in de „tijd van het einde”, waarin Jehovah alle onrechtvaardigheid van deze oude wereld zal vernietigen. Hoe gevaarlijk dicht bij de vernietiging met deze oude wereld bevonden wij ons! Jehovah heeft waarlijk bewezen dat hij precies zo is als de Grotere David, onze Koning, hem thans beschrijft: „Jehovah is genadig, en barmhartig! traag tot toorn, en zeer goedertieren” (Ps. 145:8, AS). Toen wij eerst in de goddelijke gunst kwamen en onder de goddelijke barmhartigheid door bemiddeling van Christus, trokken wij er voordeel van dat Jehovah deze uitmuntende hoedanigheden ten toon spreidt. Zie naar wat hij voor ons heeft gedaan toen wij nog zondaren waren, door zijn geliefde Zoon uit de hemel te zenden om voor ons te sterven opdat wij met God verzoend mochten worden en zijn genadigheid mochten smaken (Rom. 5:6-11, NW). Aldus beval hij ons zijn liefde aan. Maar, behalve die algemene goedheid, welk een barmhartigheid heeft hij geoefend jegens zijn gezalfde overblijfsel in deze „tijd van het einde”, want toen er in 1918 een einde kwam aan de eerste Wereldoorlog werden de leden van dit overblijfsel in een toestand van plichtverzuim jegens hem gevonden ten gevolge van vrees voor mensen en doordat zij met deze Babylonische wereld bezoedeld waren! Maar in plaats dat Jehovah hen met de wereld vernietigde, verkortte hij de dagen der verdrukking over Satans organisatie door deze dagen te onderbreken met een periode van onverdiende goedgunstigheid voordat de strijd van Armageddon mag losbarsten. Hij redde de leden van zijn overblijfsel, die nog in het vlees waren, en gaf hun de gelegenheid hun eigen redding te bewerken door in dit naoorlogse tijdperk moedige dienst ter hand te nemen als zijn getuigen en afgezanten van het Koninkrijk. Zijn barmhartigheid jegens hen door de dagen der verdrukking te verkorten en hen in zijn getuigeniswerk te herstellen, heeft barmhartigheid voor anderen tot gevolg gehad, namelijk, voor een „grote schare” van andere schapen van zijn Juiste Herder, Jezus Christus. — Matth. 24:21, 22; Openb. 7:1-17.
20. Hoe is Jehovah tot op deze tijd „traag tot toorn” geweest jegens het mensengeslacht?
20 „Traag tot toorn!” Jehovah is dit stellig geweest jegens het mensengeslacht waarmede hij sedert de wereldomvattende overstroming van Noachs dagen te doen heeft gehad. Hij heeft Armageddon, de verschrikkelijke benauwdheid die door de Vloed werd voorschaduwd, opgeschort. Hij deed Armageddon niet in 1918 losbarsten of vlak na de „oorlog in de hemel”, waardoor Satan uit de hemel en naar beneden naar de aarde werd geworpen. Het is nu vijf en dertig jaar later, en deze jaren hebben Jehovah’s bericht dat hij „traag tot toorn, en zeer goedertieren” is, vergroot. Wij hebben er goed aan gedaan Petrus’ raad te aanvaarden en zulk geduld van onze God als redding te beschouwen, als een gelegenheid om redding voor ons zelf te verwerven en andere schapen te helpen eveneens deze redding te verwerven (2 Petr. 3:15, NW). Daar wij weten dat deze oude wereld tot de vernietiging is gedoemd en dat haar vernietiging verdiend is, zien wij in deze handelwijze van Jehovah met ons, een grote uitdrukking van zijn goedertierenheid.
21. Waarom is er geen reden te gaan klagen dat God traag is, dat wil zeggen, schijnbaar traag?
21 Wij doen er verstandig aan voordeel te trekken uit deze goedertierenheid, overeenkomstig het doel er van. Wij weten niet hoe veel langer deze goedertierenheid jegens dit geslacht zal voortduren en wanneer zijn ingehouden toorn zal losbarsten. De mensen dienen blij te zijn dat God hiermede traag is, ten minste schijnbaar traag, terwijl zij daarentegen de neiging vertonen te gaan klagen dat hij traag is ten aanzien van het vervullen van zijn goede beloften. Wanneer Armageddon komt, zal het spoedig genoeg zijn, te spoedig voor mensen die het aanvaarden van de goddelijke raad en dienovereenkomstig te handelen, op zelfzuchtige wijze uitstellen. Dan zullen zij weten waarom zij vroegen, toen zij ons, getuigen, spottend vroegen waar deze universele oorlog was met zijn tentoonspreiding van Gods macht en grootheid. Jehovah weet wat hij doet. Hij neemt zijn tijd om het te doen. Hij haast zich niet enkel om spotters een teken te geven en hun dwaze uitdaging te bevredigen. Hij heeft het redden van mensen van goede wil in gedachten, die er naar verlangen Gods genade, barmhartigheid en goedertierenheid te leren kennen.
22. Hoe zijn Jehovah’s tedere barmhartigheden over al zijn werken geweest, en hoe is zijn goedheid sedert 1931-1935 uitgebreid?
22 De ware God heeft een groot hart. „Jehovah is goed voor allen; en zijn tedere barmhartigheden zijn over al zijn werken” (Ps. 145:9, AS). De meeste mensen waarderen dit niet, zoals Jezus in zijn bergrede zeide (Matth. 5:45, 48). Tedere barmhartigheden, mededogen — deze hoedanigheden heeft Jehovah duizenden jaren lang beoefend. Toen Satan een uitdagende situatie aan God opdrong door in opstand te komen en vervolgens de eerste ouders der mensheid in opstand te brengen, verloor God niet zijn evenwicht door alle drie opstandelingen dadelijk te vernietigen. Niet alleen stond hij Satan tijd toe om te trachten zijn grootspraak tegen de Allerhoogste God te bewijzen, maar hierdoor gaf hij ook de menselijke familie tijd om te groeien en stond hij tijd toe dat wij geboren konden worden, opdat Hij zijn tedere barmhartigheden zou kunnen betonen aan hen die zich aan zijn zijde willen scharen en willen bewijzen dat Satan een opstandige leugenaar is. En in deze „tijd van het einde” is Jehovah’s goedheid tot alle soorten van mensen uitgebreid, en dit opvallend sedert 1931-1935, toen er werd geopenbaard dat de redding van een „grote schare” van andere schapen een onderdeel is van het goddelijke programma voor deze „tijd van het einde” en toen Openbaring 22:17 een ruimere toepassing kreeg: „En die hoort, zegge: ’Komt!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” — NW.
23. Voor het geven waarvan aan Jehovah is voor al zijn werken de tijd aangebroken, en met welk gevolg voor hen?
23 De wonderbaarlijke werken der schepping geven de Schepper eer. De onbezielde schepping geeft hem stille eer, maar het is het grotere voorrecht voor de bezielde, en in het bijzonder voor de met verstand begaafde schepping, om hem weloverwogen eer, dankzeggingen en zegen te doen toekomen. Wij weten dat de tijd zal komen waarin dit overal het geval zal zijn. „Al uw werken zullen u danken, o Jehovah; en uw heiligen zullen u zegenen” (Ps. 145:10, AS). De tijd is aangebroken waarin al zijn met verstand begaafde werken hem uit een oprecht hart danken. Alle soorten van mensen kunnen thans reden vinden om hem te danken. Zij die van goede wil zijn, doen dit en het zal redding voor hen tot gevolg hebben.
24. Wie zijn Jehovah’s „heiligen” of „mensen der goedertierenheid”, en waarvan moeten zij daarom spreken, en waarom thans?
24 Jehovah’s „heiligen” zijn zijn „mensen der goedertierenheid”. In deze tijd zijn zij het geestelijke overblijfsel, dat in het nieuwe verbond is opgenomen, het ’verbond door slachtoffer’ zoals het wordt genoemd omdat het op Jezus’ slachtoffer is gebaseerd. Sedert 1919 heeft Jehovah de grote Rechter zulke mensen der goedertierenheid, die in dit verbond zijn opgenomen, vergaderd en zij moeten hem thans eensgezind zegenen en doen dit ook (Ps. 50:5, Ro, AS). Zij hebben ook deel aan zijn goedertierenheid door middel van het Koninkrijksverbond dat hij met Koning David sloot. Door bemiddeling van Jezus Christus, de Grotere David, brengt hij hen in dit Koninkrijksverbond, opdat zij met Christus in het hemelse koninkrijk mogen regeren en een zegen mogen zijn voor alle gehoorzame mensen (Hand. 13:34; Jes. 55:3; Luk. 22:28-30). Zij moeten dit Koninkrijksverbond, deze goddelijke uitdrukking van goedertierenheid, bekendmaken. Op deze wijze maken zij bekend dat Gods koninkrijk onder Christus iets is waarvoor hij een verbond heeft gesloten en daarom een zekerheid is, en dat het als zijn Koning Degene zal hebben die door Jehovah’s gunst het recht er op verwierf. In Psalm 110:1 (PC) noemde koning David deze persoon zijn „Heer”, om aan te tonen hoe veel hoger deze Erfgenaam van het Koninkrijk uit het geslacht van David zou zijn in zijn koninklijke positie. Zij die zo hoog worden bevoorrecht dat zij zijn medeërfgenamen worden gemaakt, hebben buitengewone reden om de grote Beschikker van dit alles, Jehovah, te zegenen, en deze aarde waarover zij zullen regeren, is de juiste plaats voor hen om er een begin mede te maken hem te zegenen. Dit thans te doen, heeft een krachtige uitwerking op de grote schare van andere schapen tot hun redding, want door bemiddeling van het overblijfsel vernemen zij over het Koninkrijk en vergaderen zich tot dit rijk.
25, 26. Wanneer moest er over de heerlijkheid van Jehovah’s koninkrijk worden gesproken, en hoe is de „heerlijkheid van de majesteit van zijn koninkrijk” bekendgemaakt?
25 „Zij zullen van de heerlijkheid van uw koninkrijk spreken, en van uw macht spreken; om de zonen der mensen zijn machtige daden bekend te maken, en de heerlijkheid van de majesteit van zijn koninkrijk” (Ps. 145:11, 12, AS). Jezus maakte Gods koninkrijk tot de voornaamste leerstelling van zijn onderwijs. Wat zouden, zoals hij zeide, zijn discipelen hier aan de voleinding van het samenstel van dingen prediken? Hij profeteerde dat het „dit goede nieuws van het koninkrijk” zou zijn (Matth. 4:23; 10:7; 24:14, NW). In het heerlijke licht van dit goede nieuws van Gods koninkrijk, dat in 1914 werd geboren, wordt de heerlijkheid van de koninkrijken dezer wereld doodsbleek. Bovendien is het bericht dat zij gedurende deze „tijd van het einde” voor zichzelf hebben gemaakt, in het geheel niet glorieus.
26 De heerlijkheid van Jehovah’s koninkrijk is een superieure heerlijkheid, daar ze hemels, niet aards, is. Maar zijn onzichtbare heerlijkheid zal zichtbaar worden weerkaatst in de bekorende schoonheid waarmede het dit aardse rijk zal vervullen, het veranderend in een paradijs van zowel volmaakt gelukkige menselijke als dierlijke schepselen. Geen monarch kan de Koning, de Grotere David, die Jehovah door zalving in zijn ambt heeft aangesteld, evenaren. Jehovah heeft precies zo met hem gedaan als hij zeide: „Ik zal hem tot mijn eerstgeborene maken, verheven boven de koningen der aarde” (Ps. 89:28, KB). Het Koninkrijk heeft reeds een bericht voor zichzelf gemaakt door de eerste oorlog te winnen die ooit in de hemel is gerapporteerd en de verliezers, Satan en zijn engelen, te vernederen en hen naar het niveau van de voeten des Konings, deze aardse voetbank, te werpen. Na die overwinning in de hemel te hebben behaald, rijdt de Koning verder om zijn verovering te Armageddon te voltooien in de grootste strijd aller tijden. Door in 1914 het Koninkrijk op te richten, manifesteerde Jehovah zijn macht. Sinds 1919 heeft Jehovah zijn goddelijke macht nog meer gemanifesteerd door ondanks tegenstand van de zijde der wereld, de oprichting van het Koninkrijk te laten verkondigen. Goddelijke macht heeft Jehovah’s getuigen sterker gemaakt opdat zij loyaal aan de zijde van het Koninkrijk zouden kunnen stand houden, en in liefderijke toewijding spreken zij van de macht van dit Koninkrijk, die te Armageddon volledig gemanifesteerd zal worden ter rechtvaardiging van Jehovah.
27. Welk duidelijk omschreven doel heeft hun spreken van de heerlijkheid van Jehovah’s koninkrijk, en waarom moeten wij ons tot het koninkrijk vergaderen?
27 Dat zij van de heerlijkheid van zijn koninkrijk en van zijn macht spreken, heeft een duidelijk omschreven doel: „om de zonen der mensen zijn machtige daden bekend te maken, en de heerlijkheid van de majesteit van zijn koninkrijk.” Dat koninkrijk moet aan de mensen worden beschreven en verklaard, opdat zij die naar een rechtvaardige, Godvrezende regering hongeren, mogen weten dat dit DE REGERING is en er onvoorwaardelijk trouw aan mogen zijn. Volgens de profetieën moet Gods koninkrijk onder Christus een ontzaglijk groot programma afwerken, maar het zal er toe in staat zijn. De profetieën omtrent datgene wat Gods koninkrijk doet en nog moet doen, bekleden het met een heerlijkheid van majesteit die geen ander koninkrijk ooit heeft gehad of ten toon zou kunnen spreiden. Dit is de regering die het de moeite waard is om ons er in onverdeelde ondersteuning toe te vergaderen. De koninkrijken dezer wereld, die tegen het Koninkrijk zijn gekant, moeten aan hun vernietiging te Armageddon worden prijsgegeven. Wij moeten Gods koninkrijk tot onze enige hoop maken. Het is onze enige hoop.
28. Hoe zijn Jehovah’s koninkrijk en menselijke regeringen te vergelijken wat duur betreft, en waarom zijn de laatstgenoemde regeringen tot de vernietiging gedoemd?
28 De koninkrijken dezer wereld hadden hun bevel tot terechtstelling bezegeld toen in 1914 de „bestemde tijden der natiën” ten einde liepen. Ze kunnen geen stand houden tegen het koninkrijk dat toen in de hemelen werd geboren. „Uw koninkrijk is een eeuwig koninkrijk, en uw heerschappij duurt alle geslachten door” (Ps. 145:13, AS). „Uw koninkrijk is een koninkrijk voor alle eeuwen en uw heerschappij duurt alle geslachten door” (CB). Naast zulk een blijvende regering van God zouden alle regeringen van menselijke oorsprong ten slotte moeten verdwijnen. Ten einde moeilijkheden er mede te vermijden, zouden de regeringen der mensen deze regering van God moeten erkennen en hun souvereiniteit er op vredige wijze aan moeten overdragen. Dat ze dit niet doen, doemt hen er toe te midden van de grootste benauwdheid die de mensheid ooit gekend zal hebben, te verdwijnen.
29. Waarom zullen de vijanden nimmer in staat zijn om alle monden die over Jehovah’s koninkrijk spreken, te stoppen?
29 De strijdvraag in deze tijd is Jehovah’s koninkrijk en heerschappij, zijn universele soevereiniteit. Satan wenst gelijktijdig met God of met algehele uitsluiting van Jehovah God te regeren, maar hij zal er niet in slagen. Gods regering zal blijven bestaan zonder een mededinger in hemel of op aarde. Door zijn hulp hebben wij zijn koninkrijk aan vele zonen der mensen bekendgemaakt, en wij hebben zo vele zonen van goede wil die over zijn koninkrijk van glorierijke majesteit spreken, dat de vijanden nimmer in staat zullen zijn om al hun monden te stoppen. Wij zijn besloten het Koninkrijk te blijven prediken ten einde nog talloze zonen van mensen van goede wil er toe te bewegen als getuigen van Jehovah over dit Koninkrijk te spreken.
EEN GETROUWE VOORZIENER
30. Wat voor soort van psalm is Psalm 145 in bouw, en welk vers ontbreekt in de meeste voorhanden zijnde Hebreeuwse manuscripten?
30 Psalm 145, waarover wij onze gedachten laten gaan, is een akrostichische of alfabetische psalm. Dat wil zeggen, elk opeenvolgende vers begint met een letter van het uit 22 tekens bestaande Hebreeuwse alfabet, in hun normale volgorde van aleph tot thau. Niet alle vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften doen dit feit uitkomen, doch enkele wel, zoals An American Translation, de Statenvertaling, enz. In de meeste van de voorhanden zijnde manuscripten van de Hebreeuwse tekst ontbreekt een vers dat zou moeten overeenkomen met de Hebreeuwse letter nun (= n), doch in op zijn minst één Hebreeuws manuscript wordt het ontbrekende alfabetische vers aangetroffen en het wordt bevestigd doordat dit vers in de Griekse Septuaginta, de Latijnse vertaling van Hiëronymus, de Syrische, de Arabische en de Ethiopische Vertalingen voorkomt. De Leidsche Vertaling neemt dit vers in haar tekst zelf op en luidt: „Betrouwbaar is Jahwe in al zijn woorden, en goedertieren in al zijn werken.” De katholieke Belgische Professorenbijbel vertolkt het eveneens: „De Heer is getrouw in al zijn woorden, en heilig in al zijn werken.”
31. Waarom doen wij er juist aan ons nauwgezet aan Jehovah’s Woord te houden, en waarom behoeven wij nooit te vrezen voor de toekomst van zijn met verstand begaafde schepping?
31 Aangezien Jehovah getrouw is in al zijn woorden, doet de Nieuwe-Wereldmaatschappij er goed aan zich nauwgezet aan de Bijbel te houden. Nooit zullen wij worden teleurgesteld in verband met zijn Woord, ook al moeten wij op enkele dingen langer wachten dan wij eerst dachten. Het is onmogelijk dat iets wat Jehovah heeft beloofd, niet vervuld zal worden. Verbonden, beloften, bekendgemaakte voornemens, waarheden, vermeldingen van feiten — de tijd zal alleen nog meer bewijzen leveren voor de waarheidsgetrouwheid van dit alles en zal waarmaken dat Jehovah betrouwbaar is in al zijn woorden. Hij is ook heilig, goedgunstig, goedertieren, jegens al zijn schepselen die zijn goedheid waarderen, en wij behoeven nooit voor de toekomst van een van zijn met verstand begaafde scheppingen te vrezen. Er is geen reden om aan hem te twijfelen of hem te verdenken van wreedheid. De tijd waarin zijn Woord ten volle gerechtvaardigd zal worden, komt steeds meer naderbij, en zij die voor eeuwig zullen leven, zullen er getuige van zijn of het ondervinden.
32. Hoe handelde Jehovah in overeenstemming met Psalm 145:14 ten opzichte van het geestelijke overblijfsel en daarna ten opzichte van de „grote schare”?
32 Het gezalfde overblijfsel van Koninkrijkserfgenamen behoeft voor voorbeelden niet naar het verleden terug te zien — naar Job, naar Israël in Egypte, naar de herder David, naar Israël terwijl het in gevangenschap in Babylon verkeerde, maar het behoeft slechts naar zichzelf te zien. In verband met de ondervindingen die zij zelf onlangs hebben opgedaan, kunnen zij waarderen wat de psalmist vervolgens van onze God zegt: „Jehovah is gereed om allen die vallen, te ondersteunen — en om allen die zijn neergebogen, op te heffen.” „De HEER richt allen op die vallen en heft allen op die zijn neergebogen” (Ps. 145:14, RoPss, CB). In 1919 handelde hij in overeenstemming met deze regel, toen hij zijn overblijfsel ophief, dat gedurende de eerste Wereldoorlog in zijn ongenade was gevallen en dat daarom tegen de tijd dat die oorlog eindigde, was neergebogen onder zijn Babylonische vijanden. In het bijzonder sinds 1935 heeft hij hetzelfde gedaan voor de vele gevangen „andere schapen”, gevangenen in dezelfde Babylonische wereld. Door hen uit te leiden, begon Jehovah de gewensten van alle natiën te doen binnenkomen, opdat zijn huis van aanbidding aldus met heerlijkheid vervuld mocht worden (Hag. 2:7, AS; 2:8, Statenvert.). Hij wist dat het slechts tot enkele duizendtallen beperkte overblijfsel thans niet de enigen op aarde waren die God op de juiste wijze wensten te aanbidden. De mensen, die uit de aarde zijn gemaakt, werden oorspronkelijk geschapen opdat zij de levende, waarachtige God voor altijd op aarde zouden aanbidden. In harmonie met dat oorspronkelijke voornemen zal Jehovah voor altijd zulke aanbidders op aarde hebben, en daarom begint hij er reeds nu op dit ogenblik mee dezulken voor goed op aarde te hebben. Hij begint met de honderdduizenden van de „grote schare” van andere schapen, die Armageddon zullen overleven en, indien zij hun rechtschapenheid bewaren, nimmer zullen sterven. Wij moeten in gedachten houden dat Jezus Christus, „de juiste Herder,” zowel voor deze „andere schapen” als voor de „kleine kudde” afstand heeft gedaan van zijn ziel.
33. Waarom zijn zij die tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij behoren, geestelijk de best gevoede mensen op aarde?
33 Geestelijk gesproken, zijn zij die tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij behoren, de best gevoede mensen op aarde. Waarom? Omdat zij voor voedsel naar de juiste bron zien. „Aller ogen zien naar U uit, want terechtertijd geeft Gij hun voedsel” (Ps. 145:15, KB). „De ogen van allen zien vol hoop naar u, en gij geeft hun hun voedsel ter bestemder tijd” (CB). Zij die Jehovah overeenkomstig zijn Woord kennen, zien verstandelijk en vol hoop naar hem uit, en niet naar de geestelijken van de Christenheid. Zij die al hun tijd en energie aan Jehovah’s dienst geven, vertrouwen er in het bijzonder op dat hij voor hen zal zorgen, want zij weten dat zij meer waard zijn dan de beesten en vogels, waarvoor hij steeds zijn zorg betoont. Hij heeft zijn koninklijke Zoon, de Heer van het Christelijk huisgezin, naar de tempel van aanbidding gezonden, en de Here Jezus heeft het loyale overblijfsel van zijn lichaam aangeduid als een „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, die tot taak heeft „hun hun voedsel te geven op de juiste tijd”. — Matth. 6:25-34; 24:45-47, NW.
34. Waarom zal Jehovah na de opstanding van de getrouwe getuigen uit de oudheid zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” niet ontslaan, en hoe zullen de blijvende bewoners der aarde altijd worden gevoed?
34 Jehovah heeft deze slaafklasse altijd iets gegeven wat ze kan opdienen als voedsel ter gelegener tijd. Thans gebruiken niet alleen de gezalfde huisknechten er van maar ook de andere schapen, die hunkeren naar geestelijk voedsel dat verzadigt en tot leven leidt. Zolang deze slaafklasse op aarde blijft, zij het ook na Armageddon, zal Jehovah hen niet ontslaan, ook al wekt hij de getrouwe getuigen uit oude tijden uit de doden op. Op welke gronden zou hij hen ontslaan? Zij die uit de doden zijn opgewekt, bezitten niet louter op grond van hun opstanding tot leven op aarde, de bekwaamheden om een superieure positie te bekleden, vooral wanneer de ogen en oren van de slaaf-klasse verre zijn gezegend boven die van de voor-Christelijke getuigen van Jehovah (Matth. 13:16, 17). Het zijn Jehovah’s geest en zegen die zijn slaaf-klasse bekwaam maken voor superieure dienst. Maar nadat deze geestelijke „slaaf”-klasse van de aarde weggaat en in het hemelse koninkrijk wordt opgenomen, zal de Koning, de „Eeuwige Vader”, zijn zichtbare aardse organisatie hebben van speciale dienaren, ’vorsten over de ganse aarde,’ die zullen dienen in het belang van al degenen die voor eeuwig op de aarde wonen. — Ps. 45:17; Jes. 9:5, NBG.
35. Hoe worden thans al onze huidige verlangens bevredigd?
35 Wij die thans op de weg des levens zijn, worden in al onze huidige verlangens bevredigd. Wij stemmen in met de psalmist en zeggen tot Jehovah: „Gij opent uw hand en bevredigt het verlangen van al het levende” (Ps. 145:16, CB). Alles is in Jehovah’s hand. Hij is de Gever, en hij geeft blijmoedig, vandaar dat hij een zeer gelukkige gever is. Hij wordt nooit armer gemaakt door het milde geven dat hij doet. Zijn voorraden raken nooit uitgeput. Hij weet dat hetgeen leeft, wenst te leven — in geluk, ook al erkennen zij op dit ogenblik de Levengever niet. Hij wist vooruit wat zij wensten en nodig hadden, en hij heeft het voor hen gereedgemaakt en hun er voortdurend van voorzien. Maar zij die tot de verlichte, Godvrezende Nieuwe-Wereldmaatschappij behoren, hebben een doel voor ogen waarom zij wensen te leven. Het is niet slechts om zich gelijk de beesten in het bestaan te verheugen, maar om het vurige verlangen van het hart en de geest bevrediging te laten vinden in hun God, hem te loven en zijn eeuwige voornemen te dienen.
36. Waarom zullen wij vlak na Armageddon niet hongerig en nooddruftig aan de gang gaan?
36 Wij beseffen thans hoofdzakelijk onze geestelijke nooddruft. Wij zien naar Jehovah’s hand uit opdat deze onze geestelijke nooddruft verzadigt ongeacht hoeveel jaren wij nog tot aan Armageddon moeten leven en ongeacht welke wereldtoestanden er mogen ontstaan die ons dan omringen. Na Armageddon zullen wij naar hem blijven uitzien. Nadat deze wereld in de as is gelegd en wij de nieuwe wereld binnentreden, zullen wij geen steun behoeven te trekken. Jehovah zal door bemiddeling van zijn Koning zijn hand openen en wij zullen niet lijden ofschoon wij gedurende enige tijd wellicht moeten voortgaan te midden van de puinhopen der oude wereld, totdat deze zijn opgeruimd. Wij zullen uiterst blij zijn dat wij dan levend zijn en zullen naar Jehovah’s hand blijven uitzien. Indien de dieren zich zullen voeden met de lijken van hun vroegere onderdrukkers en een na Armageddon bereide maaltijd zullen hebben, zullen wij die tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij behoren, zeker niet hongerig en nooddruftig aan de gang gaan zodra wij de nieuwe wereld binnenstappen. — Ezech. 39:11-20; Openb. 19:17-21.
37. Waarom behoeven de blijvende bewoners der aarde in het licht van Psalm 145:17 niet te vrezen voor de eindeloze toekomst die nog voor de boeg ligt?
37 Dat God zo zijn handen opent en de verlangens van schepselen bevredigt, zal gedurende de gehele nieuwe wereld blijven voortgaan, tot in de eindeloosheid. De blijvende bewoners der aarde hebben dus op geen enkel tijdstip enige gronden voor vrees, alsof het universum op zijn einde zou lopen en de dingen niet meer in bedwang zouden zijn te houden, hetgeen ’s mensen voortdurende geluk zou verstoren. Ter verzekering hiervan hebben wij de geïnspireerde verklaring: ’Jehovah is rechtvaardig in al zijn wegen, goedertieren in al zijn werken’ (Ps. 145:17, NBG). Niets zal dus aan het toeval zijn overgelaten. Geen zorgeloosheid, geen veronachtzaming, geen vergissing kan mogelijkerwijs voorkomen. Jehovah zal juist en rechtvaardig met ons handelen. De onafscheidelijk aan hem verbonden goedertierenheid en welwillendheid zullen altijd boven komen. Wat een God, wat een Koning, om deze voor altijd te hebben!
DE JUISTE BRON VAN HULP AANROEPEN
38. Wie moeten wij thans dringend noodzakelijk aanroepen, en welke verplichting legt dit ons op?
38 Te Armageddon zullen de mensen hun vele valse goden aanroepen voor bevrijding, maar zonder succes. Wij wensen dat mensen van goede wil dan een god aanroepen die hen zal redden, opdat zij mogen leven en in het leven blijven. Het is thans zeer dringend noodzakelijk Jehovah aan te roepen en het tot onze vaste, onveranderlijke gewoonte te maken. Door zo te handelen, zullen wij worden gered (Joël 2:32; Hand. 2:21, NW). Dit betekent, hem in het openbaar bekend te maken in een onbevreesde belijdenis in de tegenwoordigheid van iedereen. Opdat de mensen dit zullen doen, moeten wij predikers, die door God zijn gezonden, hun over deze enige god die door bemiddeling van Jezus Christus kan redden, laten vernemen. Wij moeten derhalve een inlichtingenbureau of -genootschap zijn en moeten inlichtingen verstrekken, ook al is er in het begin niet om gevraagd. Jehovah, die ons als predikers heeft gezonden, heeft ons niet gezegd op een verzoek te wachten. Hij heeft ons verteld, er op uit te trekken en de inlichtingen te verschaffen, of zij nu horen of niet horen. Een talloze „grote schare” zal horen. — Rom. 10:12-15.
39. Op welke wijze moeten zij die redding zoeken, thans Jehovah aanroepen?
39 Een ieder die Jehovah aanroept met redding in het vooruitzicht, moet „Hem aanroepen in waarheid”. De waarachtige weg om hem aan te roepen, is, dit door bemiddeling van Christus, de thans regerende Koning, te doen. De natuurlijke Israëlieten van tegenwoordig, wier verre voorvaderen de Messias verwierpen, kunnen niet rechtstreeks tot Jehovah gaan. Opdat zij redding deelachtig worden en opdat zij in waarheid, overeenkomstig de waarheid en op de waarachtige wijze aanroepen, moeten zij zulks door bemiddeling van de Grotere Mozes, Jezus Christus de Middelaar, doen. Jehovah is nabij en dichtbij allen die dit in oprechtheid doen, hij is gemakkelijk te bereiken en bijgevolg gereed en vlug om de roep te beantwoorden.
40. Hoe zullen zij die hem vrezen, hun wens volledig vervuld zien?
40 Wij willen in herinnering brengen hoe nabij hij is wanneer er voor ons hetzij persoonlijk hetzij als een maatschappij van de Nieuwe Wereld zich hevige verdrukking voordoet. De psalmist zegt met geïnspireerde overtuiging: „Hij vervult den wens van wie Hem vrezen, Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen” (Ps. 145:19, NBG). Onze eerste vrees voor hem leidde tot de goddelijke wijsheid die wij thans bezitten. Onze voornaamste wens is thans dat Jehovah wordt gerechtvaardigd als de rechtmatige Souverein van het universum. Zijn rechtvaardiging zal alles weer in orde brengen en alles op een juiste basis plaatsen. In de eerste plaats moet hem zijn rechtmatige plaats worden toegekend en hij moet worden erkend overeenkomstig datgene wat juist en waarachtig is, en alles wat in enig opzicht een verkeerde voorstelling van hem geeft, moet uit de weg worden geruimd. Onze wens dat dit gebeurt, zal volledig worden vervuld.
41. Waarom roepen wij thans tot Jehovah, en waarom zullen wij dit vooralsnog doen, en met welk resultaat?
41 Dit is de tijd waarin Jehovah’s vermogen om te redden, aan een vuurproef wordt onderworpen. Thans roepen wij tot hem. Maar onder de aanval van de vijand, in het bijzonder Gogs laatste aanval, zullen wij vooralsnog tot Jehovah roepen (Ezech. 38:1 tot 39:16). Wanneer wij er blijk van geven dat wij geen compromissen aangaan of niet naar deze wereld kijken, maar naar Hem als Redder opzien, zal hij ons geroep om hulp horen en ons redden voor zijn heerlijkheid in de nieuwe wereld. Hij heeft David, zijn voorbeeldige koning, op wonderbaarlijke wijzen gered. Hij heeft Jezus, de Koning der koningen, gered, alhoewel het vereiste dat hij op de derde dag uit de doden werd opgewekt; en nu zal hij zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij redden. Hij is onze vrees; tot hem zullen wij roepen.
42. Wie zullen Armageddon overleven, en wat valt er te zeggen over enkelen die wellicht vóór Armageddon in getrouwheid sterven?
42 Weet gij wie de strijd van Armageddon zullen overleven? Hier is het betrouwbare geïnspireerde antwoord: ’Jehovah bewaart al degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt alle goddelozen [wettelozen, RoPss]’ (Ps. 145:20). Nu wij het antwoord weten, moeten wij beslissen in welke klasse wij ons dan willen bevinden. Wij weten de bestemming van elk van de twee klassen. Wij doen er goed aan thans te handelen, ten einde dan als liefhebbers van God te worden geclassificeerd, en niet als goddeloos, wetteloos ten opzichte van God. De wettelozen hebben hem niet lief; de zich aan de wet houdende leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij hebben hem wel lief (1 Joh. 5:3). Wij weten wie Armageddon stellig zullen overleven, en er bestaat geen verontschuldiging ons zelf te misleiden. De regel is eenvoudig en duidelijk. Wegens het „toenemen van wetteloosheid” verkoelt de liefde van velen, maar de Nieuwe-Wereldmaatschappij moet Jehovah blijven liefhebben, en dit zelfs steeds vuriger doen (Matth. 24:12, NW). Degenen die hem liefhebben en nu wellicht vóór het losbreken van Armageddon sterven, zal Jehovah bewaren, omdat zij het leven in de nieuwe wereld waardig blijven en op de juiste wijze of op zijn bestemde tijd zullen worden beloond, hetzij met een geestelijke opstanding om met Christus in het Koninkrijk te regeren hetzij met een vroege opstanding tot leven in het aardse paradijs. — Joh. 5:28, 29; Openb. 2:10.
43. Tot het nemen van welk besluit worden wij thans bewogen, en wat wordt door zulk een besluit aangeduid als zijnde ons werk?
43 Hoe kunnen wij op het hoogtepunt van deze beschouwing over wat Jehovah is en wat hij doet, tot een ander besluit worden bewogen dan dat hetwelk de psalmist onder woorden bracht? ’De lof van Jehovah zal mijn mond uitspreken [of, beter, Mijn mond spreke . . . uit, CB, AT] en alle vlees zegene Zijn heiligen naam, voor eeuwig en altoos!’ (Ps. 145:21, Gemser) Zulk een persoonlijk besluit duidt in de eerste plaats op een vastberadenheid dat een ieder van ons tot lof van Jehovah zal prediken, want lof komt de Souverein van de nieuwe wereld nu en voor alle eeuwigheid toe. Daar wij thans zo’n begrip omtrent hem hebben, hoe kunnen wij hem dan ooit zulk een lof onthouden? Wij kunnen dat niet!
44. Wat moeten wij doen, en hoe, indien wij willen dat ook alle vlees Jehovah’s naam voor eeuwig zegent?
44 Doch indien wij willen dat ook alle vlees zijn heilige naam voor eeuwig en altoos zegent, dan moeten wij eenvoudig prediken ten einde zijn heilige naam bekend te maken aan alle vlees, mensen van alle soorten, ongeacht de huidskleur of ongeacht welke raskenmerken zij in het vlees mogen hebben. Wij mogen niet op God zelf wachten dat hij dit zou doen alleen omdat wij wensen en bidden dat het geschiedt. Wij hebben in ons zelf het door God gegeven vermogen en thans zo vele andere middelen om hem tegenover anderen te loven. Laten wij in overeenstemming met onze wens en ons gebed dit alles eensgezind gebruiken. Laten wij alle soorten van vlees er toe brengen de heilige naam van onze God thans te zegenen.
45. Waarom zal Armageddon het zegenen van Zijn naam niet verstoren, en in het verwezenlijken van welke geïnspireerde wens van de psalmist zijn wij vast besloten een aandeel te hebben?
45 Denk het u eens in! Dat zal het begin betekenen dat alle vlees zijn geliefde naam voor eeuwig en altoos op aarde zal zegenen. Zelfs de strijd van Armageddon zal het zegenen van zijn naam dat zij doen, niet verstoren, want alleen zij die zijn naam zegenen, zullen helemaal door Armageddon heen worden bewaard. Denk dan eens aan het lieflijke werk na Armageddon, dat er niet slechts in bestaat de kinderen van de Armageddon-overlevenden met Jehovah’s naam bekend te maken, maar ook al degenen die worden opgewekt, ten einde hen aan te sporen een aandeel te hebben aan het zegenen er van totdat de gehele aarde weerklinkt van de hem toekomende zegen en lof. Wat een gezegend vooruitzicht! Zijn wij met dit in het vooruitzicht vast besloten om nu en na Armageddon een aandeel te hebben aan het verwezenlijken van de geïnspireerde wens van de psalmist met betrekking tot de naam van God? Onze liefde voor God zal reageren met een vurig ja, en als een Nieuwe-Wereldmaatschappij zullen wij de loopbaan volgen die als volgt onder woorden is gebracht: „Elken dag zal ik U zegenen, en Uw naam loven voor eeuwig en altoos!” — Ps. 145:2, Gemser.