De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen
Deel 10: De moderne herstelling van de ware aanbidding (1919-1932)
EVENALS in de oudheid met Pinksteren de heilige geest op het joodse overblijfsel werd uitgestort ten einde het getuigeniswerk waarmede door Jehovah’s Voornaamste Getuige, Jezus, een aanvang was gemaakt, te doen herleven — hetgeen zich destijds op wereldomvattende schaal zou uitbreiden — zo werd ook nu in de lente van 1919 Jehovah’s heilige geest uitgestort op het christelijke overblijfsel als organisatie. Hierdoor werden zij aangewakkerd tot een nieuw, in hoge mate georganiseerd en wereldomvattend predikingswerk van het goede nieuws van het opgerichte koninkrijka (Hand. 1:8; Matth. 24:14). Ter vermeerdering van het predikingspersoneel werd er drie en een half jaar na Pinksteren, of in 36 n. Chr., de heilige geest over de Italiaan Cornelius en zijn niet-joodse metgezellen uitgestort, en werden er aldus heidenen toegevoegd aan de toenmaals begonnen internationale predikingsveldtocht. Derhalve volgde er in 1922, parallel lopend hiermede, een verdere uitstorting van de geest op de organisatie, waardoor duizenden sinds kort gezalfde getuigen (die toentertijd bekendstonden als de „Ruth”- en „Esther”-klasse) er toe werden bewogen aan de predikingsveldtocht deel te nemen, en dat onder een steeds beter georganiseerde werkwijze.b Evenals de opwekking op Pinksteren in het jaar 33 n. Chr. ten gevolge had dat er vele talen werden gesproken, vindt het predikingswerk na 1919 in meer dan honderd talen voortgang.
De herstelling van de ware aanbidding van de levende God in 1919, betekende niet dat er menigten echte of natuurlijke „orthodoxe” joden in een zogenaamd „heilig land” (Palestina) bijeenvergaderd zouden worden onder het motto van „Zionisme” (Joh. 4:21-23). Het is inderdaad waar dat de ernstige onderzoekers van de bijbel in 1932 tot het inzicht kwamen dat zulk een lang verwachte en alom bekendgemaakte gebeurtenis niet Jehovah’s weg was, maar slechts de weg van zich zelf dienende mensen die op listige wijze tot actie werden aangespoord ten behoeve van het voordeel en de doeleinden van schepselen. Doordat in dat jaar Deel 2 van het boek Vindication (Rechtvaardiging) werd uitgegeven, begonnen Jehovah’s getuigen in te zien dat zulk een „terug naar Palestina-”beweging van de geest van Jehovah’s aartsvijand, Satan, afkomstig was, die de gehele bewoonde aarde heeft misleid. Uit schriftuurlijk oogpunt bezien, waren Jehovah’s gezalfde lofzangers, zijn zingende wachters „uit alle natiën en stammen en volken en talen,” geestelijke joden, ware Israëlieten, en zíj zouden hersteld worden tot de heilige plaats van Jehovah’s gunst. Bezield en aangemoedigd door Zijn zojuist uitgestorte geest (Joël 2:28; Jes. 52:7, 8; 60:1-3) hadden zij zich gewillig, onzelfzuchtig en in eenheid rondom Zijn Koning geschaard, het „Signaal” dat Jehovah zelf onzichtbaar en onbeweeglijk op de hemelse berg Zion had geplaatst om onweerstaanbaar over de gehele aarde te midden van zijn vijanden te regeren (Jes. 11:10, AT; Ps. 2:1-12; 1 Kor. 15:24-28). Dat de aldus vergaderde ware aanbidders het juiste inzicht hadden verkregen, ondanks de vooruitgang van de wereldse Zionistenbeweging, was toe te schrijven aan de werkelijke herstelling door God van zijn geestelijke Israël, welke herstelling in 1919 begon.c
De jaren 1919-1922 bleken jaren van nieuwe organisatorische opbouw voor Jehovah’s gezalfde overblijfsel te zijn. Voor de eerste maal besloot het Wachttorengenootschap al haar publikaties zelf te drukken, zelfs haar gebonden bijbelstudieboeken. Ten einde zulke werkzaamheden onafhankelijk te kunnen verrichten, werd er op de Myrtle Avenue, Brooklyn, New York, grond voor een drukkerij gekocht en daar werd een grote drukuitrusting geïnstalleerd. Er werden meer vrijwilligers naar Bethel gebracht, waardoor een totaal van 107 volle-tijd-werkers beschikbaar was voor het vervaardigen van meer, betere en goedkopere publikaties. The Watch Tower van 1 februari 1920 was het eerste nummer van dit tijdschrift dat op de eigen pers van het Genootschap werd gedrukt. In 1920 werden achtendertig autoladingen papier gebruikt om vier miljoen exemplaren van het nieuwe tijdschrift Het gouden tijdperk te drukken, terwijl hierbij het vele andere drukwerk hetwelk dat jaar werd verricht, niet is meegeteld.d In deze tijd werd er een krachtige veldtocht gehouden met het nieuwe boek Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven, hetgeen het noodzakelijk maakte dat er grote hoeveelheden exemplaren van werden gedrukt. Over de gehele wereld werden over dit zelfde onderwerp openbare lezingen gehouden, waaraan in de nieuwsbladen veel publiciteit werd gegeven.e De veldtocht was in werkelijkheid zo indrukwekkend dat de titel zelfs tot op heden onder velen in Amerika en Europa nog spreekwoordelijk is.
In november 1921 werd de aankondiging gedaan van de vrijgeving van het eerste boek van een nieuwe serie gebonden boeken van de hand van rechter J.F. Rutherford, dat tot titel had De harp Gods.f Dit boek, dat in het begin door buitenstaanders en later op de drukkerij van het Genootschap te Brooklyn werd vervaardigd, werd door het publiek goed ontvangen en kon zich in de loop der jaren verheugen in een wijd verbreide verspreiding welke miljoenen beliep. Andere boeken in deze serie waren Bevrijding, dat (in het Engels) in 1926 verscheen, Schepping (in het Engels) in 1927, en Verzoening en Regeering (in het Engels) in 1928. Het Yearbook dat in 1927 verscheen, was het eerste in de serie en ze zijn tot nu toe blijven verschijnen. Voor deze nieuwe drukwerkzaamheden, die zich immer uitbreidden, waren steeds grotere panden nodig, hetgeen er in 1922 eerst toe leidde dat de drukkerij van het Wachttorengenootschap verhuisde naar een gebouw van vijf verdiepingen in de Concord Street 18, Brooklyn, New York, en dat het Genootschap vervolgens in 1927 haar drukkerij verplaatste naar haar eigen nieuwe, grote, moderne gebouw van zeven verdiepingen aan de Adams Street 117.g In deze tijd werd eveneens het Bethelhuis herbouwd en vergroot.h
Op 1 januari 1920 werd de perscensuur op de Wachttorenlectuur in Canada opgeheven. Hierdoor werden de bijbelonderzoekers in Canada in staat gesteld met een energieke veldtocht te beginnen ter aankondiging van het Koninkrijk.i Kort daarna, toen de regering der Verenigde Staten ten slotte haar vervolging tegen Rutherford en zijn zeven metgezellen introk en hen op 5 mei 1920 vrijsprak, kon de president van het Genootschap een bezoek aan Europa brengen om de getuigen in dat deel van Jehovah’s wijngaard krachtig te reorganiseren.j Er werden grote vergaderingen gehouden te Londen, Glasgow en andere Britse centra.k Aldaar, en later op Amerikaanse congressen werden schriftuurlijke bewijzen gegeven dat er in 1918 een voorbereidingswerk was voltooid. Nu moest Jehovah’s volk een nieuw werk ter hand nemen, een veldtocht van nog grotere omvang. Aangezien de tijden der heidenen in 1914 waren geëindigd en het hemelse Koninkrijk toen was opgericht, was het nu dringender dan ooit „dit Evangelie des Koninkrijks” te prediken. Er werd aangetoond dat er ’voor allen werk’ was, en er werd duidelijk gemaakt wat „het werk dat voor ons ligt” inhield.l
Bij het voortgang vinden van het nieuwe getuigeniswerk en de opbouw van een meer gecentraliseerde organisatie, die nodig was om de getuigen samen te smelten in één hechte, werk verzettende macht, werd aanzienlijke weerstand ondervonden van de zijde van niet-vooruitstrevende „gekozen ouderlingen” in de plaatselijke gemeenten van Jehovah’s volk. Velen van dezen stonden er op in het verleden te leven — in de tijd van ’Pastor’ Russell, van wie zij beweerden dat hij het enige kanaal van schriftuurlijke verlichting was en die zij „die dienstknecht” van Mattheüs 24:45 noemden. The Watch Tower van 1 april 1920 (bladzijde 100) en de daarop volgende studies toonden duidelijk aan dat zelfs broeder Russell in 1884 en daarna er op aan bleef dringen dat het Wachttorengenootschap het instrument of kanaal was dat door Jehovah werd gebruikt om zijn volk op aarde te onderwijzen.a Nu er veel nieuw geestelijk licht uit Jehovah’s hemelse tempel flitste, dienden deze „gekozen ouderlingen” de plaatselijke gemeenten niet tegen te houden of te verhinderen dat ze gelijke tred hielden met het in tempo opgevoerde getuigeniswerk.b Terecht werd er betoogd dat in de tijd van broeder Russell het Genootschap de uitgever was en dat het de uitgever zou blijven die nu door Jehovah wordt gebruikt. Er werden waarschuwingen gegeven geen persoonlijke uitleggingen te aanvaarden en niet blindelings voorgewende leiders in de duisternis te volgen. In plaats daarvan dienden allen tezamen te blijven met het Genootschap dat oorspronkelijk in het verleden zo duidelijk waarneembaar werd gebruikt. Er moest worden vermeden mensen te behagen.c In deze tijd maakte het Genootschap in zijn juiste positie als Jehovah’s instrument echter geen gebruik van haar volledige rechtsbevoegdheid over de bestuursaangelegenheden van de plaatselijke gemeenten.d
De kiem van theocratische leiding werd in werkelijkheid gelegd toen in de herfst van 1919 het werken met „Het gouden tijdperk,” welk tijdschrift voor het eerst in oktober 1919 verscheen, op touw werd gezet.
„Het werk met Het gouden tijdperk is een werk van huis tot huis met de koninkrijksboodschap, waarbij de dag der wrake van onze God wordt bekendgemaakt en de treurenden worden vertroost. In aanvulling op dit werk, dient in ieder huis, of men nu al dan niet een abonnement neemt, een exemplaar van Het gouden tijdperk te worden achtergelaten. . . . De werkers van een bijbelklas zullen hun proefexemplaren van de Leider ontvangen.”e
Gemeenten die wensten deel te nemen aan de nieuwe velddienst welke nu begon met de Gouden tijdperk-veldtocht, werd gevraagd zich bij het Genootschap als dienstorganisatie te laten inschrijven. Nadat het Genootschap zulk een verzoek had ontvangen, stelde het op theocratische wijze een plaatselijke persoon in die groep aan om dienst te doen als de door het Genootschap aangestelde persoon die als de „leider” bekendstond en niet was onderworpen aan een plaatselijke jaarlijkse verkiezing. Voor de eerste keer begon men nu autoriteit van de democratisch geleide gemeenten onder hun „gekozen ouderlingen” weg te nemen, ten einde aldus rechtstreekser onder het internationale toezicht van het Genootschap te komen. Op deze wijze begon dus een gedeeltelijk theocratisch toezicht van het Genootschap op de velddienst van de gemeente, welk toezicht werd uitgeoefend naast het lichaam van „gekozen ouderlingen,” die de gemeentestudies en lezingen op democratische wijze leiding bleven geven.
In 1921 begon het Genootschap in te gaan tegen de gedachte die sommige plaatselijke „gekozen ouderlingen” opperden, en welke inhield dat zij een plaatselijke „raad van directeuren” vormden die afgescheiden van de organisatie van het hoofdbureau op een onafhankelijke democratische wijze te werk kon gaan. Er werd een poging gedaan de verhouding waarin de plaatselijke ouderlingen tot de gemeente stonden, duidelijker te omschrijven.f Voorts werd er een pleidooi gehouden voor wereldomvattende eenheid en gelijkvormigheid van Jehovah’s volk bij het verrichten van het predikingswerk. De Britse metgezellen werd aangeraden het werk op dezelfde wijze ter hand te nemen als dat het zich in Amerika ontwikkelde.g De verantwoordelijkheid om te prediken, werd scherper gesteld toen men in 1920 begon te verlangen dat een ieder in de gemeente die aan het getuigeniswerk deelnam, een wekelijks bericht zou inleveren. Vóór 1918 werd alleen van de pioniers verlangd dat zij een bericht betreffende hun velddienstactiviteit inleverden. Er werden nu duidelijk omschreven gebiedstoewijzingen aan de gemeenten gegeven ten behoeve van hun activiteit in het veld. De gemeenten werden nu waarlijk „onder één juk gebracht” voor hun dienst. Het eerste jaar dat er zulk een bericht werd uitgebracht, 1920, waren er 8052 „klassewerkers” en 350 pioniers.h Van de meer dan 1200 aangesloten gemeenten werd er tegen 1922 van 980 bericht dat ze met 8270 „klassewerkers” aan de velddienst deelnamen.i Te beginnen met 1923 werden er verscheidene zondagen terzijde gezet voor een „wereldomvattend getuigenis,” als aanmoediging om over de gehele wereld verenigde krachtsinspanningen te doen voor het gelijktijdig houden van openbare lezingen met als onderwerp, „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven,” en ook om in eenheid aan de aankondiging van de lezingen deel te nemen.j
Te beginnen met 1 mei 1923 werd de eerste dinsdag van iedere maand terzijde gezet als een „dienstdag,” op welke dag alle gemeenteverkondigers, onder leiding van de „dienstleider,” enige uren moesten besteden aan het „verkopen van boeken.”k Van dit tijdstip af moest van de gemeentelijke gebedsvergaderingen, of de wekelijkse woensdagavondvergadering, de helft aan getuigenissen worden besteed die in verband stonden met het dienstwerk. Terloops zij opgemerkt dat de aanduiding „dienstleider” in 1936 werd veranderd in „groepsdienaar”l en daarna, in 1953, in „gemeentedienaar.”a Zo begon dus de in 1919 ingeluide gecentraliseerde en gedeeltelijk theocratische leiding van Jehovah’s volk ter rechter tijd vruchten te dragen om het over de gehele wereld groeiende aantal toe te rusten tot de krachtige aankondiging van Jehovah’s beschreven oordelen. Het dienstblad met instructies, „Bulletin” getiteld, verscheen nu, na oktober 1922, maandelijks, en het moedigde allen aan als „wakkere strijders” bij het aanbieden van de bijbelse lectuur de door het Genootschap klaargemaakte getuigenissen, in het begin „werving” genoemd, uit het hoofd te leren. (In oktober 1935 werd dit maandelijkse dienstinstrument „Director” [Engels] genoemd, en ten slotte kreeg het in juli 1936 zijn huidige titel „Informateur.”) Deze organisatorische instrumenten hebben er veel toe bijgedragen een overal gelijkvormige wereldcampagne teweeg te brengen, en te voorzien in een gecentraliseerde theocratische leiding.
Van 1919 af werden de getuigen er over een periode van twintig jaar geleidelijk in geschoold en er toe opgeleid een theocratisch stelsel van gemeentelijke organisatie te aanvaarden. Die jaren door openbaarden zekere „gekozen ouderlingen” zich als tegenstanders van het nieuwe leiderschap waarin God had voorzien. Zij bleven in gebreke in te zien dat Jehovah’s heilige geest of werkzame kracht op de organisatie werkzaam was, welke geest een bestuursverandering tot stand bracht die leidde tot een theocratische of door God geleide Nieuwe-Wereldmaatschappij. In het bericht van bijna ieder jaar werd het onderwerp „organisatie” te berde gebracht, waardoor de Koninkrijksverkondigers zich voortdurend bewust bleven van deze aangelegenheid.b Zij werden ook tot het inzicht gebracht dat Satan een machtige organisatie had die hen tegenstond. Vervolgens werd er in 1932 in de uitgaven van oktober en november van De Wachttoren een tweetal artikelen gepubliceerd die als titel hadden „Jehova’s Organisatie” en aantoonden dat, de ambten van „ouderling” en „diaken” waarin werd voorzien doordat er in de gemeente werd gestemd, geen schriftuurlijke basis hebben. Veeleer zijn allen die geestelijk rijp zijn in Gods ogen ouderlingen of ouderen, en zij kunnen en dienen als opzieners (epískopoi) en dienaren in een geestelijk ambt (diákonoi) op te treden. Van over de gehele wereld zonden de geestelijk wakker zijnde gemeenten resoluties aan het hoofdbureau van het Genootschap, waardoor deze „ambten” uit hun midden werden afgeschaft. Onmiddellijk brachten zij hun vertrouwen in de door het Genootschap aangestelde dienstleider tot uitdrukking, en door middel van stemming kozen zij een groepsvoorzitter en een dienstcomité bestaande uit niet meer dan tien personen, welk comité de „gekozen ouderlingen” zou vervangen en de plaatselijke dienstleider van het Genootschap zou bijstaan.c In deze tijd verlieten vele der voormalige „gekozen ouderlingen” die hadden geweigerd aan de zich uitbreidende velddienst deel te nemen (hun activiteiten slechts beperkende tot plaatselijke prediking binnen de gemeente) de rijen der getuigen.
[Voetnoten]
a Watch Tower 1920, blz. 200; Wachttoren 1946, blz. 315, 316.
b „The Kingdom Is at Hand”, blz. 312.
c Vergelijk Millennial Dawn, Deel 3 (1891), blz. 243-300 met W 1910, blz. 329, 330 (afbeelding); W 1921, blz. 9-15; Vindication, Deel 2, blz. 226-271, 347, 348; Wachttoren 1949, blz. 347-357.
d W 1920, blz. 371; W 1921, blz. 371.
e W 1920, blz. 127.
f W 1921, blz. 351.
g W 1922, blz. 98; 1928 Yearbook, blz. 42; Messenger, 12 augustus 1946, blz. 15.
h 1928 Yearbook, blz. 25-28, 37-44.
i W 1920, blz. 36.
j W 1920, blz. 162.
k W 1920, blz. 242, 307-311.
l W 1920, blz. 195-200.
a W 1909, blz. 293; W 1923, blz. 72.
b W 1920, blz. 99-103.
c W 1920, blz. 5.
d W 1920, blz. 104.
e To Whom the Work Is Entrusted (1919, vlugschrift van het Wachttorengenootschap), blz. 1.
f W 1921, blz. 265, 343.
g W 1921, blz. 343.
h W 1920, blz. 372.
i W 1922, blz. 389.
j W 1923, blz. 24, 50.
k W 1923, blz. 104, 105.
l Informant, juli 1936.
a Informateur, augustus 1953.
b W 1922, blz. 389; W 1923, blz. 371.
c W 1932, blz. 266; Bulletin, november 1932.