Vragen van lezers
● De wet van Mozes verbood de Israëlieten om, wanneer zij geld aan een andere Israëliet uitleenden, rente te vragen, en Jezus zei dat men zonder rente moest uitlenen en niet de hoop moest koesteren iets terug te ontvangen. Betekent dit dat christelijke broeders in deze tijd elkaar geen rente dienen te betalen of dit niet van elkaar moeten aannemen? Was het de bedoeling van Jezus om elkaar niet alleen geen rente te betalen, maar zelfs niet eens het geleende bedrag terug te geven? — J. G., Verenigde Staten.
De Mozaïsche wet sprak over leningen aan armen, aan degenen die financieel in moeilijkheden waren geraakt en hulp nodig hadden. De wet stelde het verplicht om dergelijke personen geld te lenen opdat zij zich konden herstellen, maar verbood het vragen van rente bij dit soort van leningen aan arme personen. Degenen die geld uitleenden, kregen het uitgeleende bedrag terug, terwijl zij soms een onderpand namen voor het uitgeleende geld. Leningen tussen Israëlieten, of leningen waarbij niet-Israëlieten betrokken waren die in het land woonden en deel uitmaakten van de joodse gemeenschap, hadden toen ten doel de gevolgen van armoede of ongeluk te verlichten en het werd onjuist geacht van de tegenslag van een naaste te profiteren. De leningen hadden geen commercieel oogmerk. Het geval lag echter anders wanneer het buitenlanders betrof die met hun karavanen door het land trokken of daar verbleven om handel te drijven. Het kon gebeuren dat zij een lening wilden sluiten om hun bedrijfskapitaal en verdiensten te vergroten, en het was daarom alleen maar juist dat er voor het gebruik van dergelijke bedragen een redelijke betaling zou worden gedaan. Het was de Israëlieten wettelijk geoorloofd om in dergelijke gevallen rente te vragen. — Ex. 22:25, 26; Lev. 25:35-37, NW; Deut. 15:8; 23:19, 20; 24:6.
In Lukas 6:35 (PC) zei Jezus: „En als gij leent aan hen, van wie gij hoopt, iets terug te krijgen, wat voor verdienste hebt gij dan wel? Ook de zondaars lenen aan zondaars, om evenveel terug te krijgen. Neen, hebt uw vijanden lief, doet wel en leent uit, zonder er iets voor terug te hopen; dan zal uw loon groot zijn, en zult gij kinderen zijn van den Allerhoogste. Hij is goedertieren, zelfs voor de ondankbaren en bozen.” Hier gaat Jezus verder dan de Mozaïsche wet, hetgeen hij bij een bespreking van deze wet ook in andere opzichten deed. Hij zei niet slechts overspel te vermijden, zoals de wet gebood, maar dit zelfs niet in ons hart in overweging te nemen. Hij zei niet slechts geen moord te begaan, zoals door de wet werd geëist, maar onze broeder zelfs niet eens iets minachtends toe te voegen. Hier zei hij derhalve niet slechts zonder rente uit te lenen, maar het uitgeleende bedrag zelfs niet eens terug te verwachten. Zondaars leenden soms geld uit zonder interest te vragen. Christenen dienden dit nog te overtreffen, en zelfs niet eens terugbetaling van het bedrag te verwachten. — Matth. 5:21, 22, 27, 28, NW.
Hun beloning zou dan groot zijn en zij zouden ware zonen van God zijn, want net als hij zouden zij de goeden en de goddelozen helpen zonder iets terug te verwachten. Indien u dit doet, zal uw beloning groot zijn, omdat Jehóvah u zal belonen. Waarom zou hij u speciaal belonen, indien u terugbetaald wordt? Dat zou dan reeds uw terugbetaling vormen. Wanneer u echter geen terugbetaling verwacht, indien u het geld geeft om de armen te helpen, zal Jehovah u in de opstanding van de rechtvaardigen belonen, zoals werd getoond toen Jezus de mensen zei niet een gastmaal aan te richten voor degenen die u als tegenprestatie met een gastmaal zouden kunnen belonen, maar dit te doen voor personen die te arm zijn om iets terug te geven; daardoor zult u „gelukkig zijn, want zij hebben niets waarmee zij u kunnen vergelden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen”. — Luk. 14:12-14, NW.
Jehovah zal het vergelden, want de armen behoren hem toe, en hen te helpen is hetzelfde als lenen aan Jehovah, hetgeen hij u zal vergelden in plaats van de armen die door u zijn geholpen. Indien u wilt dat het geleende geld u wordt terugbetaald, hebt u uw betaling reeds en krijgt u niets van God. Maar wanneer u de armen helpt en niets terugverwacht, is Spreuken 19:17 van toepassing: „Wie zich over den arme ontfermt, leent den HERE; Hij zal hem zijn weldaad vergelden.” Waarom staat het helpen van de arme gelijk aan het lenen aan Jehovah? Omdat ’wie den behoeftige verdrukt, diens Maker smaadt; maar wie zich over den arme ontfermt, eert Hem’ (Spr. 14:31). Wat wij voor de arme doen, wordt geacht als voor Jehovah te zijn gedaan, precies zoals hetgeen voor Christus’ broeders wordt gedaan, wordt gerekend als voor Christus verricht. Dit alles is van toepassing op hulp die aan de armen en behoeftigen wordt verleend.
De zaken liggen evenwel anders indien het leningen voor zakelijke doeleinden betreft. Neem eens het geval dat een broeder geld wil lenen om zijn bedrijf of zaak uit te breiden. Hij kan het bij een bank krijgen en dan de bank rente betalen; maar hoe staat het er nu mee indien hij er de voorkeur aan geeft om het van een andere broeder te lenen en déze de rente te laten hebben, waardoor deze broeder in plaats van de bank dit voordeel ten deel valt? Hij kan dit doen zonder enig gebod te overtreden, en degene die het geld uitleent, overtreedt met het vragen van rente geen enkele wet. Er bestaat een groot verschil tussen het lenen aan een behoeftige en aan iemand die niet in dergelijke omstandigheden verkeert. Indien de ontvanger behoeftig is, dient de christen overeenkomstig Jezus’ woorden, gratis te helpen, geld te geven zonder rente te vragen, en zelfs niet eens terugbetaling van het uitgeleende bedrag te verwachten. Jehovah zal dit dan zien en de edelmoedige persoon met het oog op zijn schitterende tentoonspreiding van broederlijke liefde en consideratie en zijn bereidheid om met anderen te delen, belonen door hem leven in de nieuwe wereld waardig te rekenen.
Iemand die met zakelijke bedoelingen geld leent, verkeert niet in behoeftige omstandigheden. Hij wil alleen maar kapitaal lenen om zijn zaak uit te breiden, om zijn inkomen te vergroten. Het zou niet juist zijn wanneer een broeder een andere broeder zo maar een bedrag schenkt om het de ander, die reeds geld heeft, mogelijk te maken nog meer geld te verdienen. Toch zou dat het resultaat zijn indien wij Jezus’ woorden op zakelijke leningen of alle leningen van toepassing zouden brengen. Jezus’ woorden en de verbodsbepalingen van de Mozaïsche wet betreffende het vragen van rente, gelden derhalve uitsluitend voor leningen aan behoeftige personen. Wanneer een broeder daarom voor zakelijke doeleinden geld uitleent aan een andere broeder, mag de eerstgenoemde dit bedrag terugverwachten en mag hij ook rente vragen. Dat rente onder bepaalde omstandigheden juist is, blijkt uit Jezus’ illustratie over zakelijke transacties met geld: „Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben” (Matth. 25:27). Deze slaaf werd afgekeurd omdat hij het geld dat aan zijn zorgen was toevertrouwd, niet op een zakelijke wijze had gebruikt ten einde het bedrag te vergroten. Het is alleen maar juist dat een broeder die voor een commercieel doel geld aan een andere broeder uitleent, rente ontvangt, want degene die leent, gebruikt het geld om voor hem te werken zodat hij meer krijgt, en degene die dit door een lening mogelijk maakt dient op rechtmatige wijze in de produktiviteit van dat geld te delen. En dit gebeurt wanneer hij rente ontvangt.
Waar het dus om gaat, is dit: Verkeert de broeder die geld wil lenen, in behoeftige omstandigheden? Deel dan vrijelijk met hem zonder iets terug te verwachten. Is dit niet het geval, maar wil hij alleen maar wat tijdelijke hulp om zich van een financiële tegenslag te kunnen herstellen, dan zou een andere broeder hem wat kunnen lenen zonder rente te vragen, ofschoon hij wel terugbetaling van het geleende bedrag verwacht als degene die enige hulp nodig had, zich financieel heeft hersteld. Indien de lening echter met zakelijke bedoelingen wordt gesloten om meer geld te kunnen verdienen, kan degene die een bedrag heeft uitgeleend, zeer zeker in de verdienste die hierdoor mogelijk wordt gemaakt, delen door rente te vragen.
● Jezus heeft gezegd: „Wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.” Hoe valt dit te rijmen met het recht op zelfverdediging waarin Jehovah’s getuigen geloven? — K. K., Verenigde Staten.
Jezus heeft niet gezegd dat indien iemand u met een stok of met een gebalde vuist zou treffen, u hem in de gelegenheid zou moeten stellen u nogmaals te slaan. Indien een aanvaller u lichamelijk pijn wenst te doen, gebruikt hij een wapen of balt hij ten minste zijn vuist wanneer hij u raakt. Daartegenover staat dat indien hij u wil beledigen of vernederen of u tot een gevecht wil uitdagen, hij u met de vlakke hand zal slaan. Een slag is in dit geval geen aanval met de bedoeling te verwonden of te doden, maar heeft ten doel de geslagen persoon te beledigen. Dergelijke persoonlijke beledigingen of pogingen iemand tot een gevecht uit te dagen, dienen de christen er niet toe te bewegen zich te wreken. Indien de slag is gegeven en de persoon die dit heeft gedaan, op het resultaat wacht, zal de christen geen wraak oefenen en op die manier in een vechtpartij verwikkeld raken.
Deze weigering om een belediging met een belediging terug te vergelden, betekent echter niet dat christenen pacifisten moeten zijn of dat zij nooit hun toevlucht tot zelfverdediging moeten nemen. Christus Jezus zal er zelf op uittrekken om aan het hoofd van hemelse legerscharen Jehovah’s strijd van Armageddon te strijden. Tot geestelijke schepselen opgewekte christenen zullen te zamen met hem in die oorlog dienen. In oude tijden vocht Jehovah’s volk onder zijn leiding en met zijn hulp. Thans verdedigen christenen zeer terecht de Koninkrijksbelangen, hun vergaderplaatsen, hun recht om te vergaderen, hun eigendommen, hun broeders en zusters en zichzelf. Zij wapenen zich niet bij voorbaat, voor het geval er moeilijkheden zullen rijzen. Wanneer zij echter worden aangevallen, mogen zij slagen afweren en bij wijze van verdediging slaan, hierbij evenwel niet tot de aanval overgaand. Worden zij op openbaar terrein aangevallen, dan zullen zij, indien mogelijk, een beroep doen op de dienaren der wet of zich terugtrekken, maar thuis of in hun vergaderplaatsen behoeven zij niet terug te wijken. Zij hebben het schriftuurlijk en wettelijk recht stappen tot hun verdediging te ondernemen. Daardoor begaan zij geen overtreding tegen Jezus’ woorden in Matthéüs 5:39, want die woorden zijn van toepassing op persoonlijke beledigingen en niet op aanvallen met de bedoeling iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.