Vragen van lezers
● In Openbaring 14:1, 3 (NW) lezen wij: „En ik zag, en zie! het Lam staande op de berg Zion, en bij hem honderd vierenveertigduizend hebbende zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven. En zij zingen als het ware een nieuw lied voor de troon en voor de vier levende schepselen en de personen op leeftijd; en niemand was in staat zich dat lied eigen te maken dan de honderd vierenveertigduizend, die van de aarde zijn gekocht.” Wie zijn de personen op leeftijd die hier worden genoemd? — C.F., Verenigde Staten.
Wij stemmen nog steeds in met wat hierover in de beide delen van het in 1930 gepubliceerde boek Light werd geschreven. Aangezien deze „ouderlingen” of „personen op leeftijd” hier deel uitmaken van een symbolisch visioen en er dus aan hen eveneens een symbolische betekenis moet worden toegekend, kunnen wij alleen dan te weten komen wie zij afbeelden wanneer wij opmerken waardoor zij worden gekenmerkt, en deze kenmerken te vergelijken met schriftuurplaatsen waarin de dragers hiervan worden geïdentificeerd.
In Openbaring 4:4, 10 worden zij voor het eerst genoemd, waar wij lezen dat er vierentwintig van hen zijn, dat zij zich in de hemel bevinden en op tronen rondom Gods troon zitten, dat zij in witte bovenklederen zijn gehuld, op hun hoofd een gouden kroon dragen, dat zij God aanbidden, van hun tronen voor hem neervallen en erkennen dat van hem alle regeringsmacht uitgaat door hun kroon voor hem neer te werpen.
Uit deze kenmerkende eigenschappen blijkt ten stelligste dat zij een afbeelding zijn van de 144.000 volgelingen van Jezus Christus, het Lam Gods, alhoewel er symbolisch slechts vierentwintig van deze personen op leeftijd zijn. Vierentwintig is twee keer twaalf, en zoals door de twaalf stammen Israëls wordt geïllustreerd, duidt het getal twaalf op de volledigheid van een theocratische natie en organisatie. Twee keer dat getal, vierentwintig, beeldt hetzelfde in dubbele mate of in een hogere graad af. In Openbaring 21:14 is sprake van de „twaalf apostelen des Lams,” en daar er van vierentwintig personen op leeftijd melding wordt gemaakt, bestaat er geen enkele reden de twee met elkaar te verwarren. Met andere woorden, alhoewel de twaalf apostelen de belofte ontvingen met Christus in de hemel op twaalf tronen te zitten om de twaalf stammen Israëls te oordelen (Matth. 19:28), beelden de vierentwintig personen op leeftijd meer af dan slechts de twaalf apostelen des Lams. De vierentwintig personen omvatten de twaalf apostelen en zijn een beeld van de volledige natie van het geestelijke Israël, onder de Koning Jezus Christus, de volledige theocratische regering onder de Koning der koningen, Jezus Christus.
De priesters in de oude, voorbeeldige natie Israël waren de manlijke afstammelingen van de eerste hogepriester Aäron. Deze priesters dienden niet voortdurend tezamen in de tempel, doch alleen tijdens de door God vastgestelde, grote nationale feestdagen. Anders dienden zij in afdelingen, waarbij elke afdeling ieder half jaar een week dienst verrichtte. Merk nu op dat koning David vierentwintig van zulke priesterafdelingen instelde om beurtelings in de tempel te dienen. De voorvader van Johannes de Doper, Abia, behoorde tot de achtste afdeling; de zonen van Maäzja vormden de vierentwintigste afdeling (1 Kron. 24:1-19, NW: Luk. 1:5-24, 57-67, NW). De vierentwintig priesterafdelingen onder de hogepriester van Israël betogen ten sterkste dat de vierentwintig personen op leeftijd een afbeelding zijn van de 144.000, want dezen regeren niet alleen met Christus, maar zij zullen ook „priesters van God en van de Christus” zijn. Zij vormen een „koninklijke priesterschap.” — Openb. 20:6 en 1 Petr. 2:9, NW.
Niet alleen de twaalf apostelen, maar alle 144.000 leden van Christus’ lichaam zullen evenals de vierentwintig ouderlingen op hemelse tronen voor God zitten. „En ik zag tronen, en er waren er die er op gingen zitten, en hun werd macht om te oordelen gegeven. . . . En zij kwamen tot leven en regeerden gedurende duizend jaren als koningen met de Christus.” Jezus Christus heeft alle 144.000 volgelingen die zouden overwinnen, beloofd dat zij met hem op zijn troon zouden zitten zoals hij met zijn hemelse Vader op diens troon was gezeten (Openb. 20:4; 3:21 en Luk. 22:28-30, NW). Daar zij koningen zijn die op een troon zitten, dragen zij terecht een kroon evenals dit met Jezus Christus en de vierentwintig ouderlingen het geval is (Openb. 6:2; 14:14, 15; Ps. 21:2-4). Terwijl de 144.000 nog op aarde zijn, wordt hun vermaand te behouden wat zij hebben, opdat niemand hun de kroon ontneme. Hun wordt de kroon des levens, de kroon van heerlijkheid en rechtvaardigheid, beloofd omdat zij hebben bewezen tot het einde getrouw te kunnen zijn (Openb. 3:11; 2:10; 2 Tim. 4:8; 1 Petr. 5:4). Ons is niet bekend dat aan anderen hemelse kronen zijn beloofd; de vierentwintig ouderlingen moeten dus als symbool beperkt zijn tot de 144.000 overwinnaars.
Aangezien het de bruidsklasse van het Lam Gods is „gegeven met helder, rein, fijn linnen te worden getooid, want het fijne linnen beeldt de rechtvaardige daden der heiligen af,” zijn de vierentwintig ouderlingen op passende wijze een symbool van dit feit omdat zij zelf zijn ’gekleed in witte bovenklederen,’ waardoor een rechtvaardige, heilige groep personen wordt voorgesteld (Openb. 19:7, 8, NW). Hoewel zij ouderlingen of personen op leeftijd zijn, zijn zij niet ouder dan het Lam Gods, want hij is de oudste van Gods scheppingen en hij werd gebruikt om alle andere schepselen in het leven te roepen, waaronder dus ook de symbolische vierentwintig personen op leeftijd. Doordat zij echter rijpe christenen en broeders van Gods oudste schepping worden, verkrijgen zij een vooraanstaande hoge leeftijd of nemen in leeftijd toe of verwerven een speciale mate van rijpheid, evenals de ervaren rechters en kamerafgevaardigden van een wetgevend lichaam.
In Openbaring 5:6-10 (NW) wordt gezegd dat toen het Lam Gods de rol uit de hand van God nam om die te openen en wonderbaarlijke onthullingen te doen, „de vier levende schepselen en de vierentwintig personen op leeftijd . . . voor het Lam” neervielen en dat deze ouderlingen elk een harp en „gouden schalen vol wierook [hadden], en de wierook betekent de gebeden der heiligen. En zij zingen een nieuw lied, zeggende: ’Gij zijt waardig de rol te nemen en haar zegels te verbreken, omdat gij werdt geslacht en gij met uw bloed voor God personen hebt gekocht uit alle stammen, tongen, volken en natiën, en gij hebt hen tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God gemaakt, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.’”
Het deelwoord staat in de Griekse tekst in het manlijke geslacht, waaruit blijkt dat het hebben van de harpen en gouden schalen op de personen op leeftijd slaat, en niet op de vier levende schepselen (onzijdig). Uit Openbaring 14:1-3 blijkt dat de 144.000, evenals de vierentwintig ouderlingen, een nieuw lied zingen en zich zelf op de harp begeleiden. In Israël offerden de vierentwintig priesterafdelingen ten tijde van het gebed wierook in de tempel; waardoor de vierentwintig personen op leeftijd worden vereenzelvigd met de 144.000 koningen en priesters, want hun schalen zijn vol wierook, welke wierook de gebeden van de 144.000 heiligen zijn.
En wie anders dan de 144.000 zingen evenals de vierentwintig ouderlingen het nieuwe lied over de dood van het Lam en dat hij volgelingen van de aarde koopt om hen tot koningen en priesters te maken? Niemand op aarde kan dat nieuwe lied leren eer de 144.000 koninklijke priesters dit doen. Zij stemmen van harte in met alle getrouwen in de hemel en op aarde en schrijven eveneens lof toe aan het Lam Gods, vallen op hun aangezicht en aanbidden God als teken van dankbaarheid. — Openb. 5:13, 14.
Nadat Jehovah God zijn rechtmatige macht heeft opgenomen en het koninkrijk der wereld het koninkrijk van de Here Jehovah en van zijn Christus is geworden, doen de christelijke leden van de 144.000 precies hetzelfde als de vierentwintig personen op leeftijd, zij vallen van hun troon in aanbidding voor God neer en danken hem er voor dat hij zijn universele soevereiniteit heeft opgenomen en als koning is begonnen te heersen ten opzichte van de aarde en maken vervolgens de dag zijner wrake tegen de toornige natiën en de oordeelsdag voor de levenden en de doden bekend.
Derhalve wordt het profetische beeld van Openbaring 11:15-18 betreffende de vierentwintig ouderlingen vervuld in de leden van Christus’ lichaam, zijn heilige gemeente, waarbij het nog op aarde vertoevende overblijfsel is inbegrepen. Zij helpen deze boodschap van Gods koninkrijk onder Christus, van de dag zijner wrake en van zijn oordeelstijd bekend te maken. Evenals Jezus Christus zijn ook zij hiertoe gezalfd met Jehovah’s geest. — Jes. 61:1-3.
Een dezer personen op leeftijd of ouderlingen vertroostte de apostel Johannes doordat hij hem verzekerde dat het Lam Gods had overwonnen zodat het nu de zich in Gods handen bevindende rol kon openen door de zeven zegels te verbreken (Openb. 5:5, NW). Eveneens heeft een dezer vierentwintig ouderlingen Johannes er van op de hoogte gesteld dat de met palmtakken zwaaiende „grote schare” die hun redding aan God en zijn Lam toeschrijft, een groeiende klasse mensen zouden zijn in deze „tijd van het einde,” namelijk, de „andere schapen” van de op een lam gelijkende Herder Jezus Christus. — Openb. 7:13, NW.
Doordat deze ouderling kennis mededeelde, beeldde hij af hoe het aardse overblijfsel der 144.000 in het jaar 1935 het voorrecht ontving door de kolommen van De Wachttoren te onthullen dat de „grote schare” van Openbaring 7:9, 10, waarover men lange tijd een verkeerd begrip had gehad, de „andere schapen” zijn die een aardse bestemming hebben en die Jehovah’s Juiste Herder toen moest beginnen bijeen te vergaderen en in eenheid te brengen met het overblijfsel van de geestelijke „kleine kudde.” Deze onthulling bracht het overblijfsel in 1935 grote vreugde en zij vielen, evenals de vierentwintig ouderlingen in Openbaring 7:11, 12, in dankbaarheid en aanbidding voor God neer, en stemden met een diep uit het hart komend Amen in met wat de „grote schare” aan God en Christus toeschreef. — Openb. 7:13-17, NW.
Ten slotte dit nog, bij de val van het Grote Babylon vallen de vierentwintig ouderlingen tezamen met de vier levende schepselen in aanbidding neer voor de op de troon zetelende Jehovah God en luide loven zij Jehovah, zeggende: „Amen! Looft Jah, gijlieden!” Zij heffen dus het grote Hallelujakoor aan dat door alle heilige schepselen wordt gezongen die door de vier levende schepselen worden voorgesteld (Openb. 19:4, NW). Het overblijfsel van de 144.000, dat eens in gevangenschap aan het Grote Babylon verkeerde, zal eveneens het Hallelujakoor aanheffen en op aarde hierin voorgaan wanneer Jehovah zijn laatste oordelen aan die goddeloze organisatie van Satan de Duivel voltrekt.
Wanneer wij dus alle omstandigheden waarin de in de Openbaring genoemde vierentwintig personen op leeftijd verkeren, en alle handelingen die zij verrichten, in aanmerking nemen, moeten zij een beeld zijn van de 144.000 getrouwe leden van Christus’ lichaam. In Eden werd hun reeds een hemelse plaats toegezegd, toen Jehovah God over het zaad van zijn vrouw sprak, dat de kop van de Slang zou verpletteren (Gen. 3:15). Jezus Christus zeide tot zijn discipelen dat hij naar de hemel zou opstijgen om daar die plaats voor hen te bereiden (Joh. 14:1-3). Al die duizenden jaren was hun dus reeds die plaats toegezegd, alhoewel uit de Schrift en de feiten blijkt dat geen dezer 144.000 die toegezegde plaats hierboven voor 1918 heeft ingenomen.
Alles moest worden gedaan met het oog op die toegezegde plaats voor de 144.000. Wat de 144.000 hier op deze aarde ook hebben gedaan, was met het oog op die in de hemel voor hen weggelegde plaats, als het ware dus voor de vierentwintig personen op leeftijd. Evenals het beest met de twee horens (de Brits-Amerikaanse dubbelmacht) handelingen verrichtte voor of voor het aangezicht van het grote zevenkoppige beest dat uit de zee oprees (Satans zichtbare organisatie onder de zeven opeenvolgende wereldmachten, waaronder ook het beest met de twee horens), hebben ook de 144.000 op aarde daden verricht voor hun symbolische voorstellingen, de vierentwintig personen op leeftijd (Openb. 13:1-14; 19:20, NW). Maar zelfs op aarde hebben de 144.000 getrouwe leden van Christus’ lichaam „tezamen een plaats . . . in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus.” In die positie bevindt het overblijfsel daarvan zich thans. — Ef. 2:4-7, NW.