Komende in Gods tegenwoordigheid
VOOR de meeste ware christenen is het gebed een der heiligste geloofsdaden. Zij beseffen dat zij door de Allerhoogste Soeverein van het universum worden uitgenodigd persoonlijk in zijn doorluchtige nabijheid te komen om hem hun noden voor te leggen; dit vervult hen met het grootste respect en ontzag. Bij sommige personen echter leidt deze bereidheid van de levende God om hun problemen en noden te leren kennen, tot een onbeleefde, oneerbiedige en vaak onbeschaamde houding. Voor hen is het gebed slechts een uitlaat voor opgekropte emoties, een ontvluchten van de eenzaamheid en een troost bij een onbevredigd verdrietig verlangen. Dit verraadt een volledig gemis aan inzicht en waardering voor de verhouding waarin de mens als onderdanige inferieur staat tot de niets behoevende maar toch liefderijke Opperste Soeverein.
Stelt u zich eens een ogenblik voor dat dergelijke mensen verplaatst zouden kunnen worden naar het jaar 1513 v. Chr., toen Jehovah zich via zijn heilige engel tot de geslachten Israëls richtte en voor hen op de berg Sinaï op het Arabische schiereiland stond. Jehovah had tegen Mozes gezegd: „Ga tot het volk en gij moet hen heiligen, vandaag en morgen, en zij moeten hun kleren wassen. Tegen de derde dag moeten zij klaar blijken te zijn, want op de derde dag zal Jehovah voor de ogen van het hele volk op de berg Sinaï neerdalen. Gij moet het volk rondom afbakenen en zeggen: ’Hoedt u er voor de berg te bestijgen en zijn kant aan te raken. Al wie de berg aanraakt, zal beslist ter dood gebracht worden. Geen hand zal hem aanraken, want hij zal beslist gestenigd of doorschoten worden. Beest noch mens zal leven.’ Wanneer er op de ramshoren wordt geblazen mogen zij de berg bestijgen.” — Ex. 19:10-13.
Drie dagen lang heiligde het volk zich, waste zijn kleren en reinigde zich anderszins en bereidde zich er op voor hun grote Bevrijder, die hen zojuist uit de Egyptische slavernij had verlost, te ontmoeten. „Op de derde dag nu, toen het ochtend werd, begon de donder te slaan en de bliksem te flitsen, er verscheen een zware wolk op de berg en zeer luid weerklonk een trompet, zodat het hele volk in het kamp begon te beven. Mozes nu voerde het volk het kamp uit, God tegemoet, en zij namen hun plaats in aan de voet van de berg. De berg Sinaï rookte in zijn geheel, omdat Jehovah er in vuur op was neergedaald, en zijn rook bleef opstijgen als de rook van een kalkoven, en de hele berg sidderde hevig. Toen het geluid van de trompet al luider werd, begon Mozes te spreken en God begon door middel van een stem te antwoorden.” — Ex. 19:16-19.
Wij zouden bij zo’n ontzagwekkend vertoon van Jehovah’s heerlijkheid beslist ook sidderen. Jehovah begon hier voor het eerst de geslachten Israëls in een natie bijeen te brengen, gaf hun een aantal wetten en trof een regeling dat zij geregeld tot hem, hun God en Koning, zouden kunnen komen. Dit zou geschieden via de heilige tabernakel en zijn toebehoren. Hierdoor verschafte Jehovah ons een voorbeeld van wat wij thans moeten doen om in zijn tegenwoordigheid geduld te worden. Wij bezitten dienaangaande het geïnspireerde getuigenis van de apostel Paulus. — Hebr. 9:9, 10.
Het heiligste voorwerp in de tabernakel was de ark des verbonds. Deze stond in de achterste kamer of het heilige der heiligen en stelde voor de Israëlieten zinnebeeldig voor dat Jehovah God op aarde in hun midden aanwezig was. Dit hield in dat een ieder hunner tot Jehovah kon komen en hem zegeningen of vergeving voor het begane kwaad kon afsmeken. Ze konden echter niet zo maar elk willekeurig ogenblik eenvoudig even naar hem toelopen. Alhoewel Jehovah door deze regeling de mogelijkheid schiep dat zelfs de minste persoon in de natie en in hun midden vertoevende vreemdelingen tot hem konden komen, mocht slechts één man uit de gehele natie, de Israëlitische hogepriester, voor de ark in Jehovah’s tegenwoordigheid staan.
Voorts aanschouwden slechts betrekkelijk weinig stervelingen het geïnspireerde vakmanschap, tot uitdrukking gebracht in het prachtige ontwerp en de schitterende vormgeving van de ark en de grote waarde welke dit ene voorwerp alleen al vertegenwoordigde. Waarom heeft Jehovah dan zo’n zorgvuldig opgesteld model gegeven en vaklieden geïnspireerd zo’n prachtig aanbiddingsobject te vervaardigen, wanneer het toch voor het oog van hen die kwamen aanbidden, verborgen was? Een der redenen is stellig geweest, de mensen te doordringen van de ontzag-inboezemende tegenwoordigheid van Jehovah God en de noodzaak zorgvuldig na te gaan hoe men op aanvaardbare wijze tot hem kan komen, op een wijze welke overeenstemde met zijn positie als de grootste Persoon in het universum.
In de Schrift wordt er van de ark en zijn deksel slechts een korte beschrijving gegeven (Ex. 37:1-9). Het was een houten kist van hard en duurzaam oranjebruin hout van de thans nog veelvuldig op het schiereiland Sinaï voorkomende acacia tortilis of acacia seyal.1 De afmetingen waren 114 x 69 x 69 cm.2 Van binnen en buiten werd hij met zuiver goud bedekt. Hoe de gouden plaat er aan bevestigd werd, wordt niet vermeld, maar het was waarschijnlijk niet slechts bladgoud, doch massief goud. Hoe de zijkanten er uitzagen, wordt evenmin gezegd, maar er zijn aanwijzingen dat er hoekstijlen zijn geweest welke uitliepen in poten, waarop dan de bodem rustte. De ark zou dan overeenkomst vertonen met de tafel voor de toonbroden in de voorste kamer of het heilige3 (Zie Exodus 37:13, 14). Er staat immers dat er ringen „boven zijn vier poten” werden aangebracht. Dit kon niet betekenen aan de bodem der ark, omdat tijdens het vervoer de met goud bedekte draagbomen door de ringen werden gestoken; in dat geval zou het geheel topzwaar zijn (Ex. 37:3). De poten en de hoekstijlen tot aan de rand, welke de ark bovenaan omgaf, vormden dus één geheel en de ringen werden ongetwijfeld hier vlak onder de rand bevestigd.
Over deze rand of krans („omlijsting”, NBG) is ook heel wat te doen geweest. Toch gelooft men over het algemeen dat hij ver genoeg boven de zijden van de ark uitstak om het deksel veilig op zijn plaats te houden wanneer de ark tijdens tochten op de schouders der priesters werd gedragen. Ook gelooft men dat de rand met een eenvoudig kabelmotief versierd was, daar de rand van de tafel er mee werd vergeleken, en dit schijnt met de beschrijving overeen te komen.4
Het verzoendeksel alleen al moet beslist een juweeltje zijn geweest. Het was vervaardigd van een plaat zuiver goud waarop twee uit gedreven goud gemaakte cherubs van uitzonderlijke schoonheid. Aan beide zijden stonden deze naar elkaar gericht, en daar dit „verzoendeksel” een beeld is van Jehovah’s troon, moeten de cherubs wel in een eerbiedige houding zijn afgebeeld. Ze worden in het bericht niet beschreven en over hun uiterlijk wordt dan ook met geen woord gerept. Er staat slechts: „Het werden cherubim, hun vleugels naar boven uitspreidend, het deksel met hun vleugels beschuttend en hun aangezicht naar elkaar toegekeerd. Het aangezicht van de cherubim bleek naar het deksel gericht te zijn” (Ex. 37:9). Uit deze summiere beschrijving heeft men een welhaast ongelooflijke hoeveelheid voorstellingen trachten te construeren. Deze cherubs zijn op talloze manieren afgebeeld, van vierpotige dieren met een mensenhoofd tot vrouwengedaantes met lang haar. Het is redelijk te veronderstellen dat ze op mannen geleken. Bij de ingang van Eden werden cherubs opgesteld, met het vlammende lemmer van een zwaard in hun hand (Gen. 3:24). Mannen gebruikten zwaarden. Ezechiël zag in visioenen bepaalde cherubim die volgens zijn beschrijving in een speciale en aparte vorm van een hoogst symbolische aard verschenen. In grote trekken zagen zij er echter als mannen uit (Ezech. 1:5; 10:20-22). Er kan echter niet onomstotelijk vastgesteld worden hoe ze er nu precies uitzagen.
Alhoewel het verzoendeksel een beeld van Jehovah’s hemelse troon is, moet men niet denken dat Jehovah’s tegenwoordigheid slechts tot dit kleine plekje tussen de cherubs beperkt was (Hebr. 9:24). De Schrift onthult dat Jehovah „boven” de cherubs zit (Ps. 99:1). Hier in het allerheiligste deel der tabernakel, scheen het zogenaamde „Sjekina”-licht van Jehovah’s tegenwoordigheid. Hoe hoog boven de cherubs het zijn bron had of zich bevond, weten wij niet, maar het was voor heel Israël een teken dat het volk zich nog steeds in Jehovah’s gunst bevond. Deze tegenwoordigheid, gemanifesteerd door de ark en het Sjekina-licht in het heilige der heiligen, was zo machtig en luisterrijk dat iedereen die hiertoe niet gerechtigd was en de geheel bedekte ark tijdens het vervoer van plaats tot plaats aanraakte, ter plaatse stierf.
Door de ontzag-inboezemende wijze waarop Jehovah op de Sinaï aan Israël verscheen, de liefderijke zorg waarmee hij hen die op de juiste wijze tot hem kwamen omringde en doordat hij vaak snel zijn oordeelsgramschap deed ontvlammen tegen hen die zijn tegenwoordigheid onbeschaamd bejegenden, heeft Jehovah ons gedemonstreerd wat de juiste manier is om tot hem te komen en welke eerbiedige houding de ware christen in gebed tot God dient aan te nemen. Alleen wanneer wij via de grote Hogepriester, Christus Jezus, die persoonlijk ten behoeve van ons voor de hemelse troon verschijnt, tot hem komen, kunnen wij er zeker van zijn dat hij onze bede zal verhoren.
1 Moldenke, H.N., Plants of the Bible, de bladzijden 22, 24.
2 Gebaseerd op een el van ongeveer 45 cm, Harper’s Bible Dictionary, blz. 813; Encyclopædia Britannica, 11de uitg., deel 26, blz. 604, voetnoot 1.
3 Hastings, J.A., Dictionary of the Bible, blz. 663.
4 Idem, de bladzijden 663, 665.