Jehovah beproeven
Door „Uw vooruitzichten inzake het schenken van bijdragen,” toont u uw bereidheid om Jehovah te beproeven.
WAGEN christenen die zich aan Jehovah God hebben opgedragen, het hun Schepper te beproeven? Zou dat op zijn zachtst gezegd niet aanmatigend zijn?
Jezus zei inderdaad in de woestijn tot Satan de verleider: „Er [staat] geschreven: ’Gij moet Jehovah, uw God, niet op de proef stellen’” (Matth. 4:7, NW). Men kan Jehovah echter op een verkeerde en op een goede wijze op de proef stellen of beproeven. Toen Jezus niet voor Satans verleiding zwichtte om roekeloos van de tinne der tempel te springen, ten einde te bewijzen dat hij werkelijk de Zoon Gods was, haalde hij Deuteronomium 6:16 (NW) aan, waar Mozes had gezegd: „De wijze waarop gij hem te Massa op de proef hebt gesteld.”
Massa was zo genoemd, omdat de Israëlieten daar Mozes kritiseerden en klaagden dat er geen water was, want, zeiden zij, „Is Jehovah in ons midden of niet?” Het woord „Massa” betekent dan ook „beproeving.” De Israëlieten stelden Jehovah aldaar op de proef, daar ze hem eigenlijk commandeerden — Wanneer u in ons midden bent, waarom geeft u ons dan geen water? Jehovah zo te beproeven, is verkeerd, het getuigt van opstandigheid, aanmatiging en goddeloosheid. Ook christenen doen er verkeerd aan Jehovah te beproeven door zich aan onnodige gevaren bloot te stellen of onnodige risico’s te lopen. — Ex. 17:7, NW.
Wij kunnen Jehovah echter ook op een goede wijze beproeven, ja, hij zelf nodigt ons daar toe uit. Hoe dan wel? Door hem aan zijn woord te houden. Hij zegt: „Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de HERE [Jehovah] der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van den hemel zal openen en zegen in overvloed [totdat er geen bergplaats meer is] over u uitgieten.” De Israëlieten die uit de ballingschap waren teruggekeerd, verwaarloosden Jehovah’s tempelaanbidding en hij wees hun hier op de dwaasheid van zulk een handelwijze. — Mal. 3:10, NBG; LV.
Terecht kunnen wij hem dus beproeven — ja, Jehovah nodigt ons er zelfs toe uit — door onze tienden in de voorraadkamer te brengen. Wat wordt er met zijn voorraadkamer bedoeld? Wat zijn onze tienden? Hoe kunnen wij onze gehele tienden thans in Jehovah’s voorraadkamer brengen?
In Maleachi’s tijd was de herbouwde tempel van Jehovah met de dienstdoende priesters en levieten de voorraadkamer. Die tempel was een afbeelding van de geestelijke tempel Gods, welke thans op aarde wordt vertegenwoordigd door een „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, welke Jehovah „over al zijn bezittingen” heeft aangesteld. — Matth. 24:45-47, NW.
Met de tiende wordt niet ons gehele bezit bedoeld, hoewel het getal tien dat meestal wel afbeeldt. Dit zou niet kunnen, want wij geven ons al geheel wanneer wij ons aan Jehovah opdragen, terwijl de Israëlieten hun tiende jaarlijks geregeld gaven. De Israëlitische tiende was slechts een teken van alles wat zij bezaten en werd letterlijk bedoeld. Evenzo is onze tiende er een teken van dat wij ons geheel aan God hebben opgedragen, maar thans behoeven wij niet speciaal een tiende te geven of ons daartoe te beperken. De apostel Paulus toont dit als volgt aan: „Indien de bereidwilligheid reeds aanwezig is, is ze vooral welkom naarmate men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft.” — 2 Kor. 8:12, NW.
Hoe kunnen wij thans de tienden binnenbrengen? Nu, wij zijn verplicht geestelijke en stoffelijke tienden Jehovah’s voorraadkamer binnen te brengen om hem te beproeven en aldus zijn overvloedige zegen te ontvangen. Wij brengen hem onze geestelijke tienden door ons voor te bereiden en aanwezig te zijn op de vijf wekelijkse vergaderingen welke deel uitmaken van de reine aanbidding; wij moeten er verder niet alleen aanwezig zijn, maar een „openbare bekendmaking van onze hoop” doen wanneer wij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, waardoor wij anderen aansporen tot „liefde en juiste werken.” — Hebr. 10:23-25, NW.
Wij brengen ook geestelijke tienden binnen door „dit goede nieuws van het koninkrijk” „op de gehele bewoonde aarde” te prediken „met het doel een getuigenis” te geven. Daartoe behoort het prediken van huis tot huis, het brengen van nabezoeken bij hen die zich van hun geestelijke nooddruft bewust zijn, en het staan op de straten en het aanbieden van bijbelse lectuur aan voorbijgangers en het uitreiken van uitnodigingen voor openbare lezingen. Deze geestelijke tienden zijn het belangrijkste, en door die naar de voorraadkamer te brengen, beproeven wij Jehovah en dan kunnen wij verwachten dat hij een zo overvloedige zegen over ons zal uitgieten, dat wij er teveel aan hebben. Dat Jehovah er behagen in schept zo te worden beproefd en dat hij zich aan zijn woord houdt, kan elke bedienaar van het evangelie, of hij er nu al zijn tijd aan besteedt of er ijverig zijn vrije tijd voor uitkoopt, overvloedig getuigen. — Matth. 24:14, NW.
DE STOFFELIJKE TIENDEN
Dat is echter niet alles. Om het predikingswerk over de gehele wereld ten uitvoer te kunnen brengen, is er geld nodig. Daarom lezen wij dat toen Jezus en zijn apostelen van stad tot stad gingen om het goede nieuws van het koninkrijk te prediken, vele vrouwen hem vergezelden en „hen dienden van hun bezittingen” (Luk. 8:1-3, NW). Doordat wij materieel bijdragen tot ondersteuning van het predikingswerk, beproeven wij Jehovah thans ook. Zulke geldelijke bijdragen worden natuurlijk uit vrije wil gedaan en niet afgedwongen.
Er bestaat bij hen die Jehovah aanbidden niet zoiets als wat de Rocky Mountain News van 19 november 1956 meldde; daarin schreef een moeder dat haar dominee had geweigerd haar kind te „dopen” omdat zij wegens omstandigheden ten achter was met haar kerkbelasting. Evenmin kennen wij het stelsel van het doorgeven van collecteschalen, hetgeen volgens de Time van 28 mei 1956 een der redenen is waarom vele oudere mensen de kerk niet zo vaak meer bezoeken als vroeger. In de Nieuwe-Wereldmaatschappij volgt men veeleer Paulus’ raad op: „Elk doe zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.” — 2 Kor. 9:7, NW.
Wij kunnen Jehovah op velerlei manieren beproeven door de tegenbeeldige stoffelijke tienden te brengen. Dit kan bijvoorbeeld door vrijwillig iets bij te dragen tot instandhouding van de plaatselijke Koninkrijkszaal; of door onze behoeftige broeders en zusters en vooral de volle-tijd-bedienaren te helpen; of door bijdragen te geven op de verschillende grote vergaderingen welke wij bezoeken. Ja, zelfs de uitgaven welke wij ons getroosten om naar deze vergaderingen te reizen en daar aanwezig te zijn, behoren tot het brengen van onze tienden naar Jehovah’s schathuis, waardoor wij hem beproeven.
Wij brengen zulke tienden vooral wanneer wij onze bijdragen rechtstreeks aan het hoofdbureau of een der bijkantoren van het Wachttorengenootschap schenken. Deze bijdragen worden niet alleen gebruikt om de duizenden in verschillende hoedanigheden dienende volle-tijd-bedienaren te ondersteunen, maar ook om de hoge kosten van rechtszaken waarin ’het goede nieuws verdedigd en wettelijk bevestigd’ wordt, te bestrijden. — Fil. 1:7, NW.
Doordat wij Jehovah hebben beproefd en zoveel tegenbeeldige materiële tienden hebben binnengebracht, is het mogelijk geweest een geweldig wereldomvattend predikingswerk te organiseren en te leiden. Uit het Yearbook of Jehovah’s Witnesses voor 1957 blijkt dat er in 1956 ongeveer 640.000 bedienaren van het evangelie in 162 verschillende landen een aandeel aan de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” hadden, waaraan zij gezamenlijk meer dan zevenentachtig miljoen uren besteedden. Jehovah heeft zich werkelijk aan zijn woord gehouden en heeft zegeningen uitgestort op hen die de gehele tiende binnenbrengen.
„UW VOORUITZICHTEN INZAKE HET SCHENKEN VAN BIJDRAGEN”
Wij kunnen Jehovah onze bereidheid tonen om hem te beproeven wat betreft het binnen brengen van de tegenbeeldige stoffelijke tienden, door deel te nemen aan de regeling van „Uw vooruitzichten inzake het schenken van bijdragen,” door het Wachttorengenootschap er door middel van een kaart of brief van in kennis te stellen hoeveel u het Genootschap het komende jaar denkt te kunnen schenken. Aldus kan het Genootschap plannen maken voor haar werk en kunnen wij ons iets definitiefs voor ogen houden om te geven. De bijdragen dienen alle naar het bijkantoor te worden gezonden van het land waarin u woont; over de gehele wereld treft u er achtenzeventig van aan. Voor Nederland kunt u uw briefkaart of brief naar „Watch Tower Bible and Tract Society,” Koningslaan 1, Amsterdam-Zuid, sturen.
Wat dient er in dit schrijven over „Uw vooruitzichten inzake het schenken van bijdragen” te staan? Ongeveer het volgende: „De komende twaalf maanden hoop ik een bedrag van ƒ ––,–– bij te dragen voor het predikingswerk van het goede nieuws van het koninkrijk, welke bijdrage ik in zulke bedragen en op zulke tijdstippen zal overmaken als het mij gelegen blijkt te komen, en naarmate ik voorspoed heb door de onverdiende goedgunstigheid van Jehovah God door bemiddeling van Christus Jezus,” [Handtekening]. Op bladzijde 314 treft u een lijst met bijkantooradressen aan; een volledige lijst kunt u op de laatste bladzijde van de meeste publikaties van het Genootschap vinden.
Jehovah God heeft onze „tienden” in stoffelijk opzicht niet nodig en onze geestelijke evenmin. Hij heeft het in zijn liefde en wijsheid echter goed gedacht ons de gelegenheid te geven hem te beproeven door ons onze gehele, zowel stoffelijke als geestelijke, tiende in zijn voorraadkamer te laten brengen. In de mate dat wij dit doen, kunnen wij verwachten dat Jehovah zijn zegen op ons persoonlijk zal uitstorten, zoals ook op de Nieuwe-Wereldmaatschappij in haar geheel, en wel dusdanig dat wij er teveel aan zullen hebben.
Ja, wij kunnen Jehovah werkelijk op een goedgekeurde wijze op de proef stellen tot zijn eer en ons eeuwige welzijn.