„Gijlieden moet wederom geboren worden”
Toen Jezus voor het eerst deze woorden sprak, vroeg Nicodemus zich af, evenals velen sindsdien, wat ze hadden te betekenen.
„AL BEZOEKT u elke zondagmorgen en -avond de kerk, en woont u elke opwekkingsbijeenkomst bij, dan zult u toch, tenzij u geestelijk wordt herboren, regelrecht naar de hel gaan!” Dit is een van de vele dingen die J. Shuler, een populaire Amerikaanse prediker en voormalige filmacteur, zijn gehoor steeds blijft inprenten. „Indien u nooit bent ’wedergeboren’”, aldus een evangelisch traktaat, „bent u nog in uw zonden en een vreemdeling voor de Here Jezus Christus!”
Waarom zei Jezus, „Gijlieden moet wederom geboren worden”? (Joh. 3:7) Is wedergeboren worden, zoals velen blijven volhouden, een gebiedende eis om eeuwig leven te verkrijgen? Wat is ervoor nodig om wedergeboren te worden?
Wij kunnen het onderwerp van de wedergeboorte niet begrijpen tenzij wij zuiver weten te onderscheiden wat de Schrift betreffende de twee verschillende bestemmingen van hen die gered zullen worden, leert. Twee bestemmingen? Ja, Gods Woord leert duidelijk dat slechts een beperkt aantal mensen als Christus’ Koninkrijkserfgenamen of metgezellen voor leven in de hemelen in aanmerking komen. Alle anderen die worden gered, zullen als kinderen van Christus de Koning en onderdanen van zijn hemelse koninkrijk, eeuwig leven op aarde ontvangen.
Dat het aantal van hen die redding in de hemelen deelachtig zullen worden, klein is, blijkt uit Jezus’ woorden: „Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke, want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven.” De belofte: „Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon”, is daarom alleen op de ’kleine kudde’ van toepassing. Zij zullen in de „eerste opstanding” delen, „priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren”. Er wordt aangetoond dat hun aantal precies 144.000 bedraagt en dat zij ’met het Lam op den berg Sion staan’. Daar zij eveneens „eerstelingen” worden genoemd, zijn zij voor een speciale door Jezus voor hen in de hemel bereide plaats bestemd. Te zamen met hem zullen zij het geestelijke zaad van Abraham vormen. — Luk. 12:32; Openb. 3:21; 20:6; 14:1; Jak. 1:18; Joh. 14:2; Gal. 3:16, 29.
Indien sommigen als koningen zullen regeren, moeten er ook anderen zijn over wie zij regeren. Zo geven verwijzingen naar een eerste opstanding en eerstelingen of eerste vruchten op soortgelijke wijze te kennen dat er op zijn minst een andere opstanding is en er latere vruchten zijn. Wanneer de gehele aarde bovendien „vol [zal] zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren den bodem der zee bedekken”, zullen er niet alleen hemelse Koninkrijksmetgezellen maar ook aardse Koninkrijksonderdanen moeten zijn. Hetzelfde wordt door de profetie, „Zie, de tent van God is bij de mensen . . . en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn”, aangetoond. — Jes. 11:9; Openb. 21:3, 4.
Jezus sprak bovendien niet alleen van een ’kleine kudde’ maar ook van bepaalde „andere schapen” die niet van die Koninkrijkskudde zijn. Daarom lezen wij niet alleen van 144.000 Koninkrijksmetgezellen die met Jezus Christus op zijn troon zullen zitten, maar ook van „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle . . . natiën . . . [staande] voor den troon en voor het Lam”, en die hun redding aan God en aan het Lam toeschrijven. — Joh. 10:16; Openb. 7:9, 10.
JEZUS, DE EERSTE DIE WERD WEDERGEBOREN
Zoals Jezus Nicodemus vertelde, moeten allen die het hemelse koninkrijk verwerven, wederom geboren worden. „Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. . . . tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit den Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, omdat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden.” — Joh. 3:3-7.
Toen Jezus’ moeder Maria hem baarde, werd hij uit het vlees geboren. Het was echter niet Gods voornemen hem voor eeuwig een vleselijk menselijk schepsel te laten blijven. Jezus moest om zijn Vaders naam volledig te rechtvaardigen, Gods koninkrijk op te richten en Satan te vernietigen, een glorierijk, machtig geestelijk schepsel zijn. Daarom moest Jezus wederom uit de geest worden geboren. Dit gebeurde in de rivier de Jordaan nadat Jezus zich aan het doen van zijn Vaders wil had opgedragen en Deze zijn geest op hem uitstortte. Hierdoor werd hij een geestelijke zoon van God met een voorwaardelijk recht om als geestelijk schepsel in de hemelen te leven. Als erkenning hiervan hoorde men God toentertijd zeggen: „Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb.” — Matth. 3:17.
Voordat Jezus echter met geestelijk leven in de hemelen kon worden beloond, moest hij zich eerst onder beproevingen getrouw betonen, hetgeen hij ook deed: „Hij [heeft] Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd”. Jezus maakte het hierdoor ook voor alle andere gehoorzamen mogelijk eeuwig leven te verwerven: „Hoewel Hij de Zoon was, [heeft hij] gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van [eeuwige redding] geworden.” Hij opende hierbij in het bijzonder de weg voor zijn 144.000 Koninkrijksmetgezellen om te worden wedergeboren: „Christus Jezus, Die den dood heeft te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht [heeft] gebracht door het Evangelie.” — Fil. 2:8, 9; Hebr. 5:8, 9, NW; 2 Tim. 1:10, SV.
Daar door Jezus’ dood de weg om wederom geboren te worden en onverderfelijkheid te verkrijgen, werd geopend, volgt hieruit dat allen die vóór Jezus stierven, niet zijn Koninkrijksmetgezellen konden worden. Daarom zei Jezus: „Onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij.” Zowel Johannes de Doper als allen die vóór hem stierven, zullen aardse onderdanen van het Koninkrijk, geen hemelse Koninkrijkserfgenamen met Christus zijn. — Matth. 11:11.
HOE ANDEREN WEDEROM ZIJN GEBOREN
Wegens de overgeërfde zonde en goddeloze werken zijn allen van God „vervreemd” en hem „vijandig gezind”. Voordat Hij zich met een van hen gaat bezighouden, moeten zij eerst de volgende in de Schrift aangegeven stappen doen: kennis van Jehovah God en zijn voornemens tot zich nemen en geloof in hem oefenen. Dat betekent dat men berouw van zijn zelfzuchtige loopbaan moet hebben, een loopbaan van rechtvaardigheid gaat volgen, zich aan het doen van Gods wil opdraagt en dit door de doop symboliseert. De apostel Johannes schreef om de belangrijkheid van geloof in dit opzicht te benadrukken: „Allen die [Christus] aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven”. — Kol. 1:21; Joh. 1:12.
Door deze voorbereidende stappen plaatst een onvolmaakt menselijk schepsel zich op de weg om wederom geboren te worden. Voordat God echter zo’n persoon als een geestelijke zoon verkiest voort te brengen, verklaart hij hem eerst door middel van zijn geloof in Christus’ bloed rechtvaardig (Rom. 5:1, 9). Zij die door God rechtvaardig worden verklaard, brengt hij door middel van zijn heilige geest ook als zijn zonen voort, daar dit in zijn voornemen besloten ligt. Op hen zijn Paulus’ woorden van toepassing: „Gij hebt ontvangen den Geest van het zoonschap, door welken wij roepen: Abba, Vader. Die geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.” — Rom. 8:15, 16.
Nu begrijpen wij waarom ’gijlieden wederom geboren moet worden’: omdat het Gods wil is dat Christus in de hemelen Koninkrijksmetgezellen heeft, en dat uit de geest geboren worden iets is wat hieraan voorafgaat. Wij hebben eveneens gezien wat er voor nodig is om wederom geboren te worden: kennis van en geloof in Gods Woord, en dat God zijn geest of werkzame kracht op iemand uitstort om hem als een geestelijke zoon voort te brengen. Dit bedoelde Jezus toen hij over „uit water en Geest” geboren worden, sprak. Hiermee wordt niet het letterlijke water waarin men wordt gedoopt, bedoeld, want Cornelius en zijn gezin werden door Gods geest wedergeboren, voordat zij in water werden gedoopt. Het water verwijst veeleer, omdat het een reinigende werking heeft, naar de waarheid uit Gods Woord; daarom lezen wij ook dat Christus de gemeente heiligde en reinigde „door het waterbad met het woord”. Ja, zulke personen worden ’door het woord der waarheid voortgebracht’. — Joh. 3:5; Hand. 10:44-48; Ef. 5:26; Jak. 1:18.
Ten einde het koninkrijk Gods te zien, moeten zij, evenals Jezus, ’getrouw zijn tot den dood’. Van de vele waarachtige op aarde wonende christenen die zich aan God hebben opgedragen, zijn er thans slechts betrekkelijk weinigen die er aanspraak op maken wederom geboren te zijn; slechts enkelen hebben Gods geest die er met hun geest, of geestesgesteldheid, van getuigt dat zij „erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus” zijn. Daar wij echter hebben gezien dat hun aantal tot 144.000 is beperkt en Jehovah hen vanaf het pinksterfeest begon uit te zoeken, kunnen wij niet anders verwachten dan dat er slechts enkelen zijn. — Openb. 2:10; Rom. 8:16, 17.
Vooral sedert 1931 hebben grote aantallen hun geloof in God en Christus getoond door zich aan het doen van Gods wil op te dragen, en hoewel zij niet wederom geboren zijn, kunnen zij toch zeggen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam”, want zij hopen zich als kinderen van de Koning en onderdanen van zijn koninkrijk, in Gods nieuwe wereld in eeuwig leven op aarde te kunnen verheugen. — Openb. 7:9, 10, NW; 2 Petr. 3:13.