Koninkrijkszendelingen — Zij die het beste nieuws brengen
„’Toen hij naar boven opsteeg, nam hij een schare gevangen; hij gaf gaven in mensen.’ Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als zendelingen [evangelisten].” — Ef. 4:8, 11, voetnoot.
1. Wat zou thans het beste nieuws vormen?
IEDEREEN ontvangt graag goed nieuws. De brenger hiervan is dan ook een welkome gast in het huis van de vreugdevolle ontvanger van dit nieuws. Wat voor de een goed nieuws is, behoeft dit in deze verwarde wereld voor een ander nog niet te zijn. Zou nieuws waarmee allen zijn ingenomen die het leven liefhebben en die ongeacht nationaliteit, ras of taal van hun medemensen houden, dientengevolge geen wonderbaarlijk nieuws, het beste nieuws zijn? Ongetwijfeld, en er ís thans, hoe ongeloofwaardig dit ook moge klinken, zulk een goed nieuws dat overal bekendgemaakt moet worden.
2. Wat doen zij die met dit nieuws op de hoogte zijn, ermee, en hoe zouden zij volgens de Grieken uit de oudheid genoemd moeten worden?
2 Zij die dit reeds hebben gehoord, vinden het te goed om het voor zichzelf te houden. Daar het voor iedereen bestemd is, geven zij het onzelfzuchtig en vreugdevol over de gehele aarde aan mensen van alle stammen, natiën, rassen, huidskleuren en talen door. Zij zijn wat de Grieken die vóór het christelijke tijdperk leefden „evangelisten” of zij die „evangeliseren” noemden. In de Griekse Septuaginta, die vóór de christelijke jaartelling werd vervaardigd, komt het woord „evangeliseren” bijvoorbeeld twee maal in de Griekse tekst van de volgende passage voor: „Ik ben als een schoon jaargetijde op de bergen aanwezig, als de voeten van iemand die blijde vredestijdingen predikt, als iemand die goed nieuws predikt; want ik zal uw redding verkondigen, zeggende: O Zion, uw God zal regeren” (Jes. 52:6, 7, Bagster). Daar wij van dit universele goede nieuws, het beste nieuws, voordeel willen trekken, willen wij graag de identiteit van deze evangelisten vaststellen en weten uit welke bron zij hun goede nieuws putten.
3. Hoe noemden de heidense Grieken Zeus als een nieuwsbron, maar hoelang is, het goede nieuws van hedendaagse evangelisten van kracht, en waarom is dit zo?
3 De heidense Grieken uit de oudheid gaven hun hoofdgod Zeus (of Jupiter) de titel Evangélios, hetgeen „gever van goed nieuws” betekent (Redevoeringen [53.3] van Ælius Aristides, van de tweede eeuw n. Chr.). Zou Zeus de Grieken ooit enig goed nieuws hebben geschonken, dan is dit met hem vergaan, want Zeus is van het wereldtoneel verdwenen. Hij bleek slechts een heidense, valse god te zijn die niet onsterfelijk was. De evangelisten, die in deze huidige tijd van internationale nieuwsuitwisseling en -communicatie met het beste nieuws zijn toegerust, nemen hun toevlucht niet tot zulk een valse, onbetrouwbare nieuwsbron als de heidense god Zeus Evangélios was. Zij hebben een eeuwige nieuwsbron, wiens voorzeggingen over de toekomst voor honderd procent juist zijn gebleken. Hij is de bron van „eeuwig goed nieuws”, goed nieuws dat hoewel het duizenden jaren geleden voor het eerst werd bekendgemaakt, nochtans van kracht is gebleven en een ongeteld aantal mensen in deze tijd vrolijk en hoopvol stemt.
4. Wie zag Johannes als iemand die met eeuwig goed nieuws was toegerust, en is het redelijk te veronderstellen dat God de bron van goed nieuws is?
4 Negentien eeuwen geleden schreef iemand die goed nieuws had mee te delen profetisch het volgende over de tegenwoordige oordeelsperiode waarin de natiën leven: „Ik zag nog een engel, vliegend in het midden van de hemel, en hij had als blijde tijdingen voor hen die op de aarde verblijven, en voor elke natie, stam, taal en volk, eeuwig goed nieuws bekend te maken, zeggende met luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt daarom hem die de hemel, de aarde, de zee en de waterfonteinen heeft geschapen’” (Openb. 14:6, 7). Het is alleen maar redelijk dat de God die alle goede dingen heeft gemaakt waarvan wij als met verstand begaafde schepselen genieten, ook goed nieuws zou voortbrengen en zich aldus tot de bron van goed nieuws of blijde tijdingen zou maken.
5. Waarmee was de engel die in het midden van de hemel vloog, toegerust, en waarom kan het goede nieuws met het oog op de bron ervan, eeuwig zijn?
5 In het profetische visioen dat de christelijke apostel Johannes zag, was de ’engel die in het midden van de hemel vloog’ een brenger van goed nieuws of een evangelist. Volgens de authentieke geschiedenis zijn er werkelijk evangeliserende engelen geweest. Evenals de engel die in het midden van de hemel vloog, ontvingen die evangeliserende engelen hun goede nieuws uit een zekere bron, en wel uit de ene universele bron van nieuws, God de Schepper. Als de altijd levende, onsterfelijke God heeft hij niet alleen zijn gehele schepping tot nu toe staande gehouden maar kan hij ook de bron van eeuwig goed nieuws zijn, nieuws dat dus ook thans van het grootste belang is. — Jer. 10:10-12.
6. Wat kan er over de benaming van God als evangelist worden gezegd, en in welk opzicht is het goede nieuws eeuwig?
6 Betekent dit dat God de Schepper een evangelist is? Ja, hij is de grootste van alle evangelisten, de goddelijke Evangelist, en daar hij de oorspronkelijke Bron van goed nieuws is, heeft hij de leiding over een universele evangelisatie-organisatie en zendt hij evangelisten uit om opdrachten te vervullen waardoor het hart van mensen van goede wil wordt verblijd. Zijn goede nieuws is „eeuwig” omdat het, alhoewel hij het duizenden jaren geleden en heel vroeg in de menselijke geschiedenis bekendmaakte, profetisch was. De goede dingen die op dit late tijdstip in vervulling zouden gaan, werden erin voorzegd. Wat God als goed nieuws heeft bekendgemaakt, is in het heilige Boek de bijbel opgetekend en bewaard gebleven.
7. Welk goede nieuws werd in Eden bekendgemaakt, en waarom zullen alle mensen van goede wil binnenkort door ongecensureerde waarheid worden vrijgemaakt?
7 Ongetwijfeld zal niemand die rechtvaardig is, ontkennen dat de volgende uitspraak goed nieuws inhield: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad, Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:15). Deze woorden werden door de oorspronkelijke bron van goed nieuws tot de oorspronkelijke bron van leugenpropaganda gericht, dat wil zeggen, ze werden door Jehovah God, de Schepper van de mens en het paradijs, tot de Duivel gesproken, die in de hof van Eden de slang had gebruikt om onze eerste menselijke moeder, Eva, een lasterlijke leugen te vertellen. In deze bekendmaking werd verklaard dat de bron van alle „leugenpropaganda” op een bepaalde dag in de toekomst vernietigd zou worden. Ja, omdat deze valse inlichtingenbron als een dodelijke, vergiftige slang is, zou iemand zijn voet op diens kop zetten en deze vermorzelen. De duivelse bron van deze leugenpropaganda is klaarblijkelijk nog niet uitgeroeid, want op de aarde komt thans meer leugenpropaganda, laster en chantage voor dan ooit tevoren in ’s mensen geschiedenis. Toch is Gods Edense bekendmaking van goed nieuws door dit alles niet verstikt. Dat het tegendeel veeleer waar is, blijkt wel uit het feit dat het Zaad van Gods vrouw is uitgezonden om de leugenachtige nieuwtjeskramer, de oorspronkelijke Slang, Satan de Duivel, te verpletteren. Binnenkort zullen alle thans levende mensen van goede wil van de onvervalste en harmonieuze waarheid die hen zal vrijmaken, op de hoogte zijn (Joh. 8:32). De waarheid zal dan niet meer met zelfzuchtige bedoelingen gecensureerd worden.
8. Welk goede nieuws werd later aan Abraham bekendgemaakt, en welk commentaar gaf Paulus hierop?
8 Hier volgt nog een belangrijke bekendmaking van goed nieuws welke meer dan tweeduizend jaar nadat Jehovah het bovengenoemde evangelie of goede nieuws in de hof van Eden had vrijgegeven, werd gedaan. De christelijke apostel Paulus levert op deze laatste berichtgeving het volgende commentaar, terwijl hij hierbij naar de getrouwe patriarch Abraham verwijst. Hij zegt: „Abraham ’heeft geloof geoefend in Jehovah, en het werd hem als rechtvaardigheid gerekend’. Stellig weet gij dat zij die aan geloof vasthouden, zonen van Abraham zijn. De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën ten gevolge van geloof rechtvaardig zou verklaren, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Via u zullen alle natiën worden gezegend.’ Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, tezamen met de gelovige Abraham gezegend” (Gal. 3:6-9). Dat alle natiën worden gezegend, is goed nieuws, een evangelie.
9. Op welke wijze is de rechtvaardigverklaring van mensen ten gevolge van geloof een zegen, en waarom is een getrouwe nieuwsweergave en -berichtgeving derhalve van het grootste belang?
9 Wanneer God bepaalde mensen van de natiën rechtvaardig verklaart, is dat een zegen. Het is derhalve goed nieuws, want doordat mensen van alle natiën rechtvaardig worden verklaard of worden gerechtvaardigd, wordt de basis gelegd op grond waarvan zij eeuwig leven in geluk kunnen ontvangen. In dit bijzondere geval zou God mensen van alle natiën ten gevolge van hun geloof in Hem en zijn belofte rechtvaardig verklaren. Thans worden de mensen in de gelegenheid gesteld van zulk een geloof in God blijk te geven. Deze rechtvaardigverklaring op grond van hun geloof geschiedt derhalve thans, voordat wij van een werkelijke volmaaktheid van de mens kunnen spreken. Daar dit geloof in Gods evangelische belofte geworteld dient te zijn, kunnen wij beseffen hoe waardevol het is zich op een waarachtige nieuwsbron te kunnen verlaten en een getrouwe, onvervalste nieuwsweergave en -berichtgeving te bezitten. De mensen hebben behoefte aan getrouwe evangelisten die door de oorspronkelijke Evangelist, Jehovah God, zijn uitgezonden om een opdracht te vervullen. Wanneer wij ons op leugenpropaganda verlaten, worden wij door leugenaars geknecht en tot onrechtvaardigheid en de dood geleid.
10. Welk argument bracht de leugenachtige propagandist in Eden te berde, en wat verloor Eva door niet in Gods wet te geloven?
10 Zie eens welk een zegen de rechtvaardigverklaring van mensen die geloof stellen in Gods belofte, voor hen inhoudt. De leugenachtige propagandist Satan de Duivel lasterde de Schepper Jehovah God in Eden door tot de vrouw Eva te zeggen dat God haar niet kon straffen door het leven dat zij bezat van haar af te nemen en dat God niet de enige Rechter van goed en kwaad was maar dat de man en zijn vrouw volgens hun eigen maatstaven van goed en kwaad konden leven. De Duivel zei door bemiddeling van de slang: „Gij zult beslist niet sterven, want God weet dat uw ogen nog op de dag dat gij ervan eet, stellig geopend moeten worden en gij stellig gelijk God moet zijn, kennend goed en kwaad” (Gen. 3:4, 5). Daar Eva door haar geloof in Gods wet te verliezen en de leugenachtige propaganda van de Duivel te geloven, tegen God in overtreding was, verloor zij haar rechtvaardigheid en begaf zij zich op de weg des doods.
11. Hoe gaf Adam van gebrek aan geloof in God blijk, en wat heeft dit voor ons allen tot resultaat gehad?
11 Nadat Eva van de verboden vrucht had gegeten, haalde zij haar echtgenoot Adam ertoe over van deze vrucht te eten. Tegen beter weten in stelde Adam de leugenachtige propaganda van de Slang ter wille van Eva niet veroordelend aan de kaak, maar liet hij zich als het ware door chantage naar de zijde van de lasteraar overhalen. Hij schaarde zich aan de zijde van Gods lasteraar en gaf er blijk van niet te geloven dat God bij machte was hem in deze crisis bij te staan. Door zijn gebrek aan geloof en gehoorzaamheid verloor hij zijn rechtvaardigheid en beging hij zijn eerste overtreding. Nadat God Adam en Eva ter verantwoording had geroepen en voor de eerste maal goed nieuws had bekendgemaakt (Gen. 3:15), verklaarde hij dat Eva en Adam onrechtvaardig waren, om welke reden hij hen tot de dood — het verlies van het leven, een terugkeer tot het stof waaruit Adam was genomen — veroordeelde. Van Adam en door bemiddeling van Eva hebben wij allen onrechtvaardigheid, en derhalve een veroordeelde toestand, een onderworpenheid aan de dood, geërfd. De apostel Paulus bericht hierover als nieuwscommentator: ’Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood heeft zich aldus tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd . . . de dood heeft als koning geheerst vanaf Adam.’ — Rom. 5:12-14.
DE GODDELIJKE EVANGELIST
12. Door welke belofte werd Abrahams geloof speciaal op de proef gesteld?
12 Gezien de patriarch Abraham de eenentwintigste man in de afstammingslijn van de zondaar Adam was (Luk. 3:34-38), had hij natuurlijk tevens Adams onrechtvaardigheid geërfd. Hij had zich echter ook aan de bekendmaking welke God in Eden betreffende het Zaad van Gods vrouw, die de Slang in de kop zou vermorzelen, had gedaan, vastgegrepen. Toen God aanbood hem nauw met dit beloofde Zaad te verbinden, werd Abrahams geloof in de Almachtige God evenwel op de proef gesteld. Wederom in de hoedanigheid van de grote Evangelist, zei Jehovah God tot hem: „Ik zal een grote natie uit u maken [door u een zaad of nakomeling te geven], u zegenen en uw naam groot maken; en bewijs een zegen te zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle geslachten des aardbodems zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen” (Gen. 12:1-3). Voor een dergelijke belofte was geloof nodig.
13. In welke hoedanigheid handelde God door deze belofte te geven, en hoe zouden de natiën door bemiddeling van Abraham gezegend worden?
13 De nieuwscommentator Paulus zegt dat Jehovah God, de Auteur van de heilige Schrift, door deze belofte te geven ’vooraf goed nieuws aan Abraham bekendmaakte’. God trad aldus voor alle geslachten en natiën als een Evangelist of Gever van goed nieuws, van blijde tijdingen, op. Dit goede nieuws hield allereerst in dat God thans, voordat het Zaad van Gods vrouw de Slang in de kop zou vermorzelen, andere mensen net zo als Abraham zou behandelen. Wat zou hij dan doen? Mensen die tot natiën behoorden welke niet van Abraham afstamden, wegens hun geloof in God rechtvaardig verklaren. Dit zou een zegen voor hen zijn, daar zij op grond hiervan in Gods komende wereld van rechtvaardigheid eeuwig leven zouden kunnen verwerven.
14. Hoe werd Abraham om zijn geloof gezegend, en wat zal hem binnenkort ten deel vallen?
14 Abraham woonde reeds enige tijd in het Beloofde Land Kanaän toen Jehovah God hem gebood naar de ontelbare sterren te kijken en zei: „Aldus zal uw zaad [nakomelingschap] worden.” Geloofde Abraham dit goede nieuws? Het heilige Bericht antwoordt: „Hij stelde geloof in Jehovah en [Jehovah] ging ertoe over het hem als rechtvaardigheid toe te rekenen” (Gen. 15:3-6). Zelfs voordat Abraham in het vlees werd besneden, werd hij dus reeds rechtvaardig verklaard. Door zijn geloof in God, zoals hij dit door zijn rechtvaardige werken tot uitdrukking had gebracht, werd hij gezegend, rechtvaardig verklaard. Als gevolg van dit geloof zal de patriarch Abraham, die thans reeds 3802 jaren dood is, binnenkort uit de doden tot leven op aarde onder Gods koninkrijk worden opgewekt (Jak. 2:21-23; Rom. 4:9-14). Aldus beloont Jehovah hen die in hem als de grote Evangelist geloven en dit geloof bewijzen door in overeenstemming met het goede nieuws dat hij tevoren aan Abraham had geschonken, te handelen.
GODS ZOON EEN EVANGELISERENDE ZENDELING
15. Wie behalve mensen heeft God als evangelisten gebruikt, en wat zei Gabriël als bewijs hiervan?
15 Het mag ons misschien een nieuwe gedachte toelijken, maar toch is het een oude waarheid dat de grote Evangelist, Jehovah God, heilige engelen uit de hemel als evangelisten of brengers van goed nieuws heeft gebruikt. Voordat hij zijn eniggeboren Zoon naar deze aarde zond, voorzag hij in een voorloper voor zijn Zoon, namelijk Johannes de Doper, de zoon van de bejaarde levitische priester Zacharia. In dit geval gebruikte God zijn engel Gabriël als een evangelist of brenger van goed nieuws. In het jaar 3 (v. Chr.) verscheen Gabriël aan de kinderloze priester Zacharia, die in het heilige van Jehovah’s tempel te Jeruzalem dienst verrichtte, waarna hij hem meedeelde dat hij bij zijn bejaarde vrouw Elizabet een zoon zou krijgen die hij Johannes moest noemen. Als bewijs van zijn evangelische boodschap zei Gabriël tot de twijfelende Zacharia: „Ik ben Gabriël, die dicht voor God staat, en ik ben uitgezonden om met u te spreken en het goede nieuws van deze dingen aan u bekend te maken.” — Luk. 1:8-19.
16. Hoe maakte Gabriël een nog groter goed nieuws bekend?
16 Toen Gabriël ongeveer zes maanden later aan Maria, een joodse maagd van de stam Juda, verscheen, was hem een nog groter goed nieuws toevertrouwd. Hij verblijdde haar hart door haar te vertellen dat zij was uitverkoren om de moeder van Gods Zoon te worden (Luk. 1:26-38, 46-56). Negen maanden later werd er een engel uitgekozen om als een evangelist de werkelijke menselijke geboorte van Gods beloofde Zoon te Bethlehem bekend te maken.
17. Hoe maakte deze engel zijn ambt van evangelist openbaar?
17 Over deze engel die door de grote Evangelist werd gebruikt om goed nieuws te brengen, lezen wij: „Er waren in diezelfde landstreek ook herders die buitenshuis verbleven en ’s nachts de wacht hielden over hun kudden. Plotseling stond Jehovah’s engel bij hen en Jehovah’s heerlijkheid omstraalde hen, en zij werden zeer bevreesd. De engel zei hun echter: ’Vreest niet, want ziet! ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde welke alle volken ten deel zal vallen, want heden werd u in Davids stad een Redder geboren, die is Christus de Heer. En dit is een teken voor u: gij zult een kind vinden in zwachtels van doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.’” Wat was dat een goed nieuws! Ja, want het Bericht zegt vervolgens: „Plotseling verscheen er bij de engel een menigte der hemelse legerschare, die God loofde en zei: ’Glorie in den hoge aan God en op aarde vrede onder mensen van goede wil [mensen die hij goedkeurt].’” — Luk. 2:8-14, voetnoot.
18. Wanneer alleen zou de geboorte van Jezus goed nieuws blijken te zijn, en wat werd zijn voorloper?
18 De geboorte van deze Zoon van God zou echter geen speciaal goed nieuws zijn als niet zou blijken dat hij iets zou doen waar alle mensen voordeel van zouden kunnen trekken en wat hun dientengevolge grote vreugde zou schenken. Als timmerman in het onaanzienlijke Nazareth vormde Jezus, de Zoon van God, geen bron van speciale vreugde voor alle mensen, zelfs niet voor de familie van zijn aardse moeder Maria. Dit alles veranderde echter voor Jezus toen zijn voorloper Johannes een evangelist of prediker van goed nieuws was geworden. „In die dagen begon Johannes de Doper in de woestijn van Judea te prediken, zeggende: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’” (Matth. 3:1, 2). Daar het prediken van Gods koninkrijk in Gods Woord evangelisatie of het brengen van goed nieuws wordt genoemd, zegt de verslaggever Lukas over de evangelist Johannes de Doper: „Hij gaf derhalve ook vele andere vermaningen en bleef goed nieuws aan het volk bekendmaken.” — Luk. 3:18, NW; NBG; PB; PC.
19. Wat weerhield Johannes er aanvankelijk van Jezus te dopen, en wat werd Jezus bij zijn zalving?
19 Johannes de Doper verklaarde: „Hij die na mij komt, is sterker dan ik.” „Na mij komt er een man, die voor mij uit is gegaan, omdat hij voor mij bestond” (Matth. 3:11; Joh. 1:30). Dit weerhield Johannes er aanvankelijk van Jezus te dopen en was de reden waarom Jezus Johannes ervan moest overtuigen dat hij door dit te doen juist goed handelde. Ten bewijze hiervan werd Jezus met Gods geest uit de hemel gezalfd. Toen Jezus uit het water van de rivier de Jordaan, waarin hij was gedoopt, was opgestegen, „zag [hij] Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Ziet! ook zei een stem uit de hemelen: ’Deze is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd’” (Matth. 3:13-17). De gezalfde Jezus zou nooit sterker dan Johannes de Doper kunnen zijn wanneer hij terzelfder tijd niet evenals Johannes een evangelist was. Jezus werd dus een evangelist, iemand die van Jehovah God, die hem had gezalfd, de opdracht tot prediken had ontvangen en was uitgezonden.
20. Hoe bracht Jezus de bewoners van zijn vroegere woonplaats ervan op de hoogte dat hij een evangelist was geworden?
20 Ten einde kenbaar te maken dat hij van timmerman evangelist was geworden, ging Jezus terug naar Nazareth, waar hij in de stadssynagoge opstond om te lezen. Bij deze gelegenheid werd hem het boek van de profetie van Jesaja overhandigd, waarin (61:1, 2) zijn komst als een brenger van goed nieuws was voorzegd. „Hij opende de rol en vond de plaats waar stond geschreven: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen bevrijding te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de onderdrukten bevrijd heen te zenden, om Jehovah’s aangename jaar te prediken.’ Nadat hij dit had gezegd, rolde hij de rol op, gaf ze aan de bediende terug en ging zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren oplettend op hem gericht. Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden wordt deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’” — Luk. 4:14-22.
21. Wat bewees Jezus ondanks de houding der Nazareners te zijn, en waartoe leidde hij zijn discipelen op?
21 Als bewijs dat het goede nieuws niet door alle mensen als goed wordt aanvaard, namen de Nazareners aanstoot aan Jezus’ prediking. Zij wierpen hem uit de stad en trachtten hem zelfs te doden (Luk. 4:22-30). Jezus kwam zijn opdracht als evangelist echter getrouw na en ging, op zoek naar mensen die waardering hadden voor het van God afkomstige goede nieuws, naar een andere plaats. Het bericht zegt ons hierover: „En het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ééne stad en vlek tot de andere, predikende en evangeliseerende het koninkrijk Gods; en de twaalven waren met Hem” (Luk. 8:1, kanttekening in de Keurbijbel van 1895; Mark. 1:14, 15). Jezus was niet alleen zelf een evangelist van Gods koninkrijk, maar leidde ook zijn twaalf apostelen door middel van onderwijs op om evangelisten van dit koninkrijk te zijn. Toen hij hen als zendelingen uitzond, gaf hij hun de volgende instructies: „Wanneer gij gaat, predikt, zeggende: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” — Matth. 10:1-7.
EVANGELISERENDE ZENDELINGEN
22. Waarom lieten Jezus’ vijanden hem ter dood brengen, en hoe werd hij in staat gesteld zijn evangelisatiewerk voort te zetten, en wie gebruikte hij hierbij als leiders?
22 Daar Jezus Gods goede nieuws bekendmaakte en met andere woorden een getrouwe evangelist was, lieten de vijanden van het goede nieuws van Gods koninkrijk hem onder beschuldiging dat hij zich in strijd met de Caesar van Rome tot koning had willen maken, onschuldig ter dood brengen (Joh. 19:12-16). De Almachtige God wekte Jezus echter op de derde dag uit de doden op en liet hem veertig dagen later naar de hemel terugkeren om hem aan zijn rechterhand te laten plaatsnemen. Van hieruit zou Jezus zijn evangelisatiewerk voortzetten en het werk van zijn evangelisten leiden. Zijn twaalf apostelen namen hierbij op aarde de leiding over het Koninkrijksaankondigingswerk op zich. Hoewel de religieuze vijanden van het goede nieuws zich bitter en heftig verzetten, lezen wij over Jezus’ apostelen: „Zij bleven zonder ophouden iedere dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.” — Hand. 5:42.
23. Waren de apostelen de enige evangelisten, en wanneer werd het antwoord op deze vraag voor iedereen duidelijk zichtbaar?
23 De apostelen waren niet de enige evangelisten van de christelijke gemeente, want op alle leden van de gemeente die in het bezit van het goede nieuws waren en hun opdracht aan God door middel van de waterdoop hadden gesymboliseerd, rustte de verantwoordelijkheid dit nieuws aan anderen door te geven en te verbreiden en zo als evangelisten werkzaam te zijn. Dat dit zo is, trad zelfs in een tijd waarvan men zou denken dat een berichtgever er wel mee zou ophouden nieuws bekend te maken waardoor hij in moeilijkheden kwam te verkeren, namelijk in een tijd van religieuze vervolging, duidelijk op de voorgrond.
24. Wat zegt het Bericht als bewijs hiervan over de vervolgden?
24 Deze vervolging trad in nadat de joden Stefanus, een van de zeven mannen die waren aangesteld om als speciale assistenten van de apostelen in de gemeente te Jeruzalem te dienen, hadden gestenigd. Over dit evangeliseren onder hevige vervolging staat geschreven: „Saulus [van Tarsen] stemde zijnerzijds met de moord op hem in. Op die dag ontstond er een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem; allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, behalve de apostelen. Eerbiedige mannen droegen Stefanus echter ten grave en zij weeklaagden zeer over hem. . . . Zij die verstrooid waren, gingen evenwel door het land en maakten het goede nieuws van het woord bekend. Zo daalde Filippus af naar de stad Samaria en begon de Christus tot hen te prediken. Toen zij Filippus, die het goede nieuws van Gods koninkrijk en van de naam van Jezus Christus bekendmaakte, geloofden, werden zij vervolgens gedoopt, zowel mannen als vrouwen” (Hand. 8:1, 2, 4, 5, 12). In dit geval evangeliseerden niet de apostelen, die te Jeruzalem bleven, maar de verstrooide discipelen. Zij genoten allen de eer en de vreugde evangelisten te zijn.
25. Welke christenen werden tot „evangelisten” aangesteld, en hoe was deze gave voorzegd?
25 Hoewel allen die zich aan God hebben opgedragen en zijn gedoopt, de leidinggevende Evangelist Jezus Christus als evangelisten navolgen en terecht als zodanig worden betiteld, waren er in de gemeente van de eerste eeuw personen die speciaal voor deze dienst werden uitgekozen en aangesteld. Deze mensen, die speciaal door de titel „evangelist” werden onderscheiden, vormden gaven welke de Here Jezus Christus nadat hij uit de doden was opgewekt en ten hemel was opgestegen om daar aan de rechterhand van de grote Evangelist Jehovah God plaats te nemen, had geschonken. Dat deze levende gaven in de vorm van mensen geschonken zouden worden, was lang geleden in Psalm 68:18 (vs. 19, SV) met de volgende woorden voorzegd: „Gij zijt naar boven opgestegen; gij hebt gevangenen weggevoerd; gij hebt gaven in de vorm van mensen genomen, ja, zelfs de weerspannigen; om onder hen te wonen, o Jah God.”
26. Welk argument voert Paulus aan als hij deze profetie op zijn tijd van toepassing brengt?
26 Paulus, die commentaar leverde op het goede nieuws, toonde aan hoe deze profetie in zijn tijd van toepassing was toen hij tot de christelijke gemeente of het „lichaam van de Christus” zei: „Aan een ieder van ons nu werd onverdiende goedgunstigheid gegeven, naar de wijze waarop de Christus de vrije gift heeft toegemeten. Daarom zegt hij: ’Toen hij naar boven opsteeg, nam hij een schare gevangen; hij gaf gaven in mensen.’ Wat betekent de uitdrukking ’hij steeg op’ anders dan dat hij ook tot de lagere gebieden, dat wil zeggen, tot de aarde, is neergedaald? Hij die is neergedaald, is precies dezelfde als hij die tot ver boven alle hemelen is opgevaren, opdat hij alles tot volheid mocht brengen. Hij heeft sommigen [sommige gaven] gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als zendelingen [of, evangelisten], sommigen als herders en leraars, met het oog op de opleiding der heiligen tot het bedieningswerk, tot de opbouw van het lichaam van de Christus.” — Ef. 4:7-12, voetnoot, AT.
27. Waarom werden deze mensen terecht „evangelisten” genoemd, en waarom kon er derhalve worden gezegd dat zij „zendelingen” waren?
27 Wij merken hier op dat de evangelisten of zendelingen die God door bemiddeling van de verheerlijkte Jezus Christus gaf, in rang na de apostelen en de profeten, maar vóór de herders en leraars worden genoemd. Waarom werden deze mensen die als gaven aan de gemeente waren geschonken, van de overige leden van de gemeente die evangelisatiewerk deden door het goede nieuws bekend te maken, onderscheiden? Dit moet wel zijn omdat zij op buitengewone wijze of op grotere schaal evangelisatiewerk verrichtten of in een groter of speciaal gebied werkzaam waren. Het ligt voor de hand dat zij speciaal waren uitgezonden om het goede nieuws bekend te maken, zodat zij terecht zendelingen van het goede nieuws genoemd konden worden.
28. Hoe wordt in Filippus’ geval uiteengezet dat die evangelisten een speciale klasse vormden?
28 Dat zij als een bijzondere gave van God door bemiddeling van zijn ten hemel opgevaren Christus een speciale klasse vormden, blijkt wel hieruit dat de genoemde Filippus een evangelist werd genoemd. In zijn verslag over Paulus’ laatste bezoek aan Jeruzalem, schrijft zijn reisgenoot Lukas: „De volgende dag gingen wij op reis en kwamen te Cesarea aan, en wij betraden het huis van Filippus de zendeling [of, evangelist], die een van de zeven mannen was, en overnachtten bij hem. Deze man had vier dochters, maagden, die profeteerden.” — Hand. 21:8, 9, voetnoot.
29. Hoe bleek en werd getoond dat Filippus geen apostel van het Lam was, en hoe was hij desondanks als een evangelist gebruikt?
29 Deze Filippus was niet evenals Paulus een apostel, noch de jongeman Timotheüs, aan wie Paulus schreef: „Verricht zendingswerk, volbreng uw bediening ten volle” (2 Tim. 4:5). Daarom kon Filippus nadat hij door vervolging uit Jeruzalem was verdreven en naar de stad Samaria was gegaan, de gelovige besneden Samaritanen alleen maar in water dopen, zonder hun door handenoplegging de gaven van de heilige geest te kunnen schenken. Dit betekent niet dat zij niet door Gods geest waren verwekt om zijn geestelijke kinderen met een hoop op het hemelse koninkrijk te worden, maar het duidt er slechts op dat zij niet de wonderbaarlijke gaven van de geest ontvingen waardoor zij konden profeteren, wonderen verrichten, in vreemde talen spreken of deze verklaren. Opdat deze Samaritanen de wonderbaarlijke gaven van de geest zouden kunnen ontvangen, moest Filippus de apostelen waarschuwen die in Jeruzalem waren achtergebleven. Petrus en Johannes werden naar Samaria gezonden, en nadat zij de Samaritanen die zich hadden opgedragen en waren gedoopt, de handen hadden opgelegd, ontvingen zij de heilige geest. Aldus bleek en werd getoond dat „door middel van het opleggen van de handen der apostelen de geest werd gegeven” (Hand. 8:12-18). Toch was de evangelist Filippus speciaal door God en door bemiddeling van Christus gebruikt om de besneden Samaritanen het goede nieuws van Gods koninkrijk te brengen.
30. Hoe bleek in verband met Paulus’ bezoek dat Filippus niet een „gave” in de vorm van een profeet was?
30 Filippus was niet een christelijke profeet, door de geest begiftigd om zijn medechristenen belangwekkende en gewichtige gebeurtenissen te voorzeggen. Zijn vier maagdelijke dochters waren echter door middel van Gods geest profetessen geworden. Dit wilde niet zeggen dat Filippus voor deze vrouwen in de christelijke organisatie onderdeed of minder dan hen was. Hoewel zij af en toe met gesluierd hoofd profeteerden, zoals vrouwen die zich hadden opgedragen dit volgens Paulus onder inwerking van Gods geest in de gemeente deden, hebben zij de apostel Paulus net zo min als hun vader Filippus ooit profetische inlichtingen gegeven (1 Kor. 11:4, 5). Een zekere profeet Agabus, die naar Cesarea kwam, deed dit echter wel en voorzei Paulus wat hem te Jeruzalem zou overkomen (Hand. 21:10, 11). Doordat Agabus een geïnspireerde profeet was, behoorde hij tot de levende „gaven in de vorm van mensen”.
31. Hoe bleek Filippus na zijn werk in Samaria een „gave” in de vorm van een aangestelde „evangelist” te zijn?
31 Toch was Filippus als een aangestelde evangelist ook een gave van de ten hemel gevaren Christus. Hij had niet alleen de apostelen in Jeruzalem geassisteerd, maar was ook voor het ten uitvoer brengen van een speciale evangelisatieopdracht door de engel van Jehovah God uitgezonden. Nadat Filippus in Samaria zulk een prachtig werk had verricht, „sprak [Jehovah’s engel] . . . tot Filippus, zeggende: ’Sta op en reis naar het zuiden, naar de weg die van Jeruzalem naar Gaza loopt.’” Toen hij zich daar aan de kant van de weg bevond, werd hij door Gods geest geleid om de naderende wagen van een getrouwe proseliet van het judaïsme, een Ethiopische eunuch die de schatbewaarder van koningin Candace van Ethiopië was, te bestijgen. Op de wagen evangeliseerde Filippus tot deze man die de profetie van Jesaja bestudeerde. „Filippus opende zijn mond en beginnend met deze schriftuurplaats, verklaarde hij hem het goede nieuws omtrent Jezus.” Op verzoek van de gelovige eunuch doopte Filippus hem in water.
32. Welk werk verrichtte de eunuch in Ethiopië, maar welke zendingsopdracht bleef Filippus vervullen?
32 De eunuch ontving niet de wonderbaarlijke gaven van de geest, maar er was geen apostel voor nodig om te bewerken dat hij door Gods geest werd verwekt om tezamen met Christus een medeërfgenaam in het hemelse koninkrijk te worden. In Ethiopië verrichtte de gedoopte eunuch ongetwijfeld het evangelisatiewerk dat alle christenen die zich hebben opgedragen en zijn gedoopt ten uitvoer moeten brengen, doch Filippus vervolgde zijn reis als iemand die was uitgezonden om een evangelisatieopdracht te vervullen. „Filippus werd in Asdod aangetroffen, en hij trok door het gebied en bleef het goede nieuws aan alle steden bekendmaken, totdat hij te Cesarea aankwam” (Hand. 8:26-40). Hij verrichtte hetzelfde zendingswerk waartoe Timotheüs later de opdracht kreeg. — 2 Tim. 4:5.
GOED NIEUWS IN DE „TIJD VAN HET EINDE”
33. Hoe werd het speciale evangelisatiewerk dat thans wordt verricht, door Jezus voorzegd, en door bemiddeling van wie gaat zijn profetie in vervulling?
33 Thans leven wij in de tijd waarin een speciaal evangelisatiewerk verricht moet worden, namelijk het werk dat Jezus in zijn profetie over het einde van deze wereld of dit samenstel van dingen heeft voorzegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” (Matth. 24:14). Wordt deze profetie door evangeliserende engelen vervuld, zoals door Jehovah’s engel Gabriël of door de engel die Jezus’ menselijke geboorte aan de herders aankondigde of de menigte engelen die zei: „Glorie in den hoge aan God en op aarde vrede onder mensen van goede wil”? Neen; sinds 1914 n. Chr., toen de natiën door het „begin der smarten” werden overvallen, is er niets voorgevallen dat er op duidt dat engelen aan mensen zijn verschenen. Door wie is Jezus’ profetie met betrekking tot het grootste evangelisatiewerk dat tot dusverre in de menselijke geschiedenis is verricht, dan sinds het einde van de eerste Wereldoorlog vervuld? Door Jehovah’s getuigen. Bij het ten uitvoer brengen van hun wereldomvattende prediking van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk in 175 of meer landen en eilanden, zijn zij onder de vijfentachtig bijkantoren van de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania, hun wettelijke en administratieve werktuig of dienstknecht, werkzaam.
34, 35. (a) Wat hebben wij thans niet als „gaven in de vorm van mensen” en hoe hebben wij toch evangeliserende zendelingen? (b) Wanneer vond de grootste diploma-uitreiking aan zendeling-studenten plaats, en onder welke omstandigheden?
34 Thans hebben wij geen „gaven in de vorm van mensen”, zoals bijvoorbeeld Christus’ twaalf apostelen of de geïnspireerde christelijke profeten of evangelisten die evenals Filippus en Timotheüs met de apostelen waren verbonden. Toch hebben wij ook in deze tijd evangeliserende zendelingen. Hoe dat zo?
35 In het jaar 1943 richtten Jehovah’s getuigen een opleidingsschool voor zendelingen, namelijk de Wachttoren Bijbelschool Gilead op, terwijl het hoofdgebouw van de school Gilead, dat „Getuigenishoop” betekent, werd genoemd. Van 1 februari 1943 af zijn er tot nu toe elk jaar twee groepen evangeliserende zendelingen afgestudeerd. In de zomer van het jaar 1958 werd de feestelijkste diploma-uitreiking gehouden waarvan men ooit sinds de oprichting van de school getuige was geweest. Dit geschiedde toen de 103 studenten van de eenendertigste klas van deze opleidingsschool voor bedienaren van het evangelie op zondagmiddag, 27 juli 1958 in het Yankee-stadion in de stad New York hun diploma in ontvangst namen. Deze studenten, die van vierenzestig landen en eilanden afkomstig waren, ontvingen toewijzingen om op posten in tweeënvijftig landen evangelisatiewerk te verrichten. Voordat de studenten van deze afstuderende klas hun diploma ontvingen, werd er echter ten aanhoren van 180.291 afgevaardigden op de internationale ’Goddelijke wil’-vergadering van Jehovah’s getuigen, die niet alleen alle plaatsen in het Yankee-stadion maar ook die in de nabijgelegen Polo Grounds bezetten, door verschillende sprekers het woord tot hen gericht. Met betrekking tot de hierboven afgedrukte bespreking over zendelingen of evangelisten die met een speciale diensttoewijzing worden uitgezonden, hield een der sprekers de volgende toespraak.