Christenen hebben nauwkeurige kennis nodig
„Dit is goed en aangenaam in de ogen van onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen gered zullen worden en tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen.” — 1 Tim. 2:3, 4, NW.
1. Waarom is de juiste soort van kennis zo belangrijk voor christenen?
EEN lang geleden in Gods Woord opgetekende geïnspireerde spreuk luidt: „Dat de ziel zonder kennis zou zijn, is niet goed” (Spr. 19:2, NW). Vooral in deze tijd van het einde van de goddeloze wereld is het van levensbelang goddelijke leiding te ontvangen. Iemand die van plan is God te behagen, moet weten wat God van hem verlangt. Alleen door de vereiste kennis te verwerven, zal hij rechte paden voor zijn voeten kunnen maken, waardoor hij de plichtvergeten handelwijze der wereld zal vermijden en de belofte van eeuwig leven in Gods nieuwe wereld kan vastgrijpen.
2. (a) Welke voorzieningen heeft God getroffen ten einde in ’s mensen behoefte aan kennis te voorzien? (b) Welk oprechte verlangen dient iedereen die zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij heeft verbonden, te bezitten, en waarom?
2 Jehovah God heeft alle voorzieningen getroffen om in de behoefte van de mens aan juiste kennis te voorzien. „Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden.” In zijn geïnspireerde Woord, de bijbel, heeft hij een overvloedige hoeveelheid kennis over zichzelf en zijn voornemens beschikbaar gesteld, terwijl hij op liefderijke wijze zijn organisatie heeft verschaft om de aandacht van godvrezende mensen op de vervulling van profetieën die voor onze tijd werden geschreven, te vestigen, aan te tonen waarin de goddelijke wil voor ons bestaat en betreffende het veranderen der levenswijze ten einde in overeenstemming met die goddelijke wil te leven, het voorbeeld te stellen. Allen die zich nu of later met Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij verbinden, dienen het oprechte verlangen te koesteren om te leren, en wel om een nauwkeurige kennis te verkrijgen over de goddelijke wil. Zodoende zullen zij bewijzen dat zij tot de „vele natiën” behoren die thans zeggen: „Komt, laten wij opgaan naar den berg des HEREN, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen.” De omgang met leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij is belangrijk, maar niet voldoende. Iedereen moet onderlegd worden in de goddelijke wil en die vervolgens ten uitvoer brengen. — Jak. 1:5, SV; Jes. 2:3.
3. Wat is Gods wil ten aanzien van ons, en hoe kunnen wij van een juist respect voor zijn Woord, de bijbel, blijk geven?
3 De apostel Paulus, die een zeer duidelijke uiteenzetting van Gods wil ten aanzien van ons gaf, zei: „Dit is goed en aangenaam in de ogen van onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen gered zullen worden en tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen.” Door onze studie van Gods Woord te verwaarlozen of haastig wat in de bijbel te lezen zonder de betekenis ervan te begrijpen, geven wij er blijk van geen respect te hebben voor Degene die er de Auteur van is en niet overeenkomstig de goddelijke wil dat wij ’tot een nauwkeurige kennis der waarheid moeten komen’, te handelen. Het is belangrijk ’wijsheid te verwerven en bij al wat gij bezit inzicht te verwerven’. Aldus toegerust bezit men een stevig fundament voor een standvastig geloof en zal men in staat zijn dit geloof met anderen te delen. — 1 Tim. 2:3, 4, NW; Spr. 4:7.
WAT VALT ER OVER DE CHRISTENHEID TE ZEGGEN?
4. Wanneer mensen zich tot de religieuze organisaties der christenheid wenden, waarheen bemerken zij dan vaak dat hun gedachten en activiteiten worden geleid, en in welke opzichten schieten die organisaties ten opzichte van hun leden tekort?
4 Er is in de afgelopen jaren veel over de vooruitgang der religie gezegd en ongetwijfeld hebben vele mensen die zeer beangstigd waren door de wereldtoestanden, zich tot de religieuze stelsels gewend ten einde er troost te vinden. Vinden zij er echter werkelijk hoop? Wordt er op Gods koninkrijk als ’s mensen enige hoop gewezen, terwijl er een krachtige, schriftuurlijke basis voor dat geloof wordt verschaft, of wordt hun gezegd dat de Verenigde Naties ’s mensen „laatste en beste hoop” is? Vinden zij in de kerken in plaats van op hun geestelijke noden niet veeleer het antwoord op hun sociale behoeften? In een artikel in de Saturday Evening Post van 4 oktober 1958 wordt dit duidelijk te kennen gegeven, want daar lezen wij: De kerken „zijn niet slechts heiligdommen, maar ook zalencomplexen met zondagsschoollokalen, toneelzalen en dansgelegenheden, en tevens vergaderlokalen met knusse hoekjes en hi-fi-geluidsweergave. Sommige hebben kegelbanen, vertrekken voor tafeltennis en tennisbanen. In de meeste zijn keukens aanwezig waarin het voedsel dat op gezellige avondjes wordt geserveerd, wordt bereid”. Hoevelen van hen die met de religieuze stelsels der christenheid zijn verbonden, weten werkelijk welke hoop er voor de mensheid is en stellen hier ook geloof in? Zijn zij toegerust om Petrus’ raad aan hen in de praktijk te brengen: „Heiligt den Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze”? — 1 Petr. 3:15.
5. Waardoor wordt bepaald of iemand een lidmaat van een der religieuze organisaties der christenheid is?
5 Het is interessant het lidmaataantal der kerken aan een korte beschouwing te onderwerpen. De basis voor het tellen van kerklidmaten varieert aanzienlijk, maar het feit of de afzonderlijke personen in de voetstappen van Christus Jezus treden en zijn bevel om zijn getuigen te zijn, gehoorzamen, is hierbij niet de maatstaf (Hand. 1:8). In de Rooms-Katholieke Kerk wordt men na zijn doop als kind, terwijl men hierin zelf geen enkele stem heeft gehad, toch als lidmaat meegeteld. In andere kerken wacht men hier vaak mee totdat de betreffende personen belijdenis hebben gedaan. Gezien de leeftijd waarop dit gebeurt van vijf of zes jaar tot even beneden de twintig kan variëren, is het niet gezegd dat het kind zulke dingen als het Onze Vader, de Tien Geboden en het antwoord op de vragen welke in de catechismus worden gevonden, kent. Men kan op deze manier dus een lidmaat van de kerk worden zonder dat het noodzakelijk is in de voetstappen van Christus Jezus te treden, wil men er een lidmaat van blijven. Was dit wel het geval, dan zouden de gevangenissen in de Verenigde Staten niet vol zitten met misdadigers waarvan 85 percent opgeeft bij de een of andere religieuze organisatie aangesloten te zijn.
6. Wat werkt bij een beschouwing van het aantal lidmaten van de Katholieke Kerk zeer verhelderend ten aanzien van de betekenis van deze getallen?
6 Volgens de getallen welke in de World Almanac werden gepubliceerd, had de Rooms-Katholieke Kerk van 1955 op 1956 over de gehele wereld een toename van 2,8 percent in het aantal lidmaten, waardoor het totaalaantal op 484.077.000 werd gebracht. Hierbij is natuurlijk de toename als gevolg van de normale bevolkingsaanwas inbegrepen, welke, naar werd bericht, gedurende dezelfde periode in de gehele wereld 1,7 percent bedroeg. Hoevelen van het resterende aantal zijn katholiek geworden omdat zij die religie persoonlijk hadden gekozen? Dit is moeilijk te zeggen, maar door de volgende feiten wordt er wel enig licht op de mate waarin er van een werkelijke groei van de organisatie sprake is, geworpen. Zoals in het tijdschrift Time wordt bericht, toont de katholieke bisschop S.S. Woznicki van Saginaw, te Michigan, V.S., aan dat grote aantallen van de katholieke bevolking geen praktizerende kerklidmaten zijn. Vervolgens zei hij: „Er is een grote vooruitgang geweest in de fysieke toestand der diocesen, maar of er ook een geestelijke vooruitgang is geweest, is een geheel ander punt.” En de 20th Century Encyclopedia of Religious Knowledge zegt in haar commentaren over Spanje, waar de Katholieke Kerk de staatskerk is: „Volgens de canonieke wet behoort iedereen die is gedoopt tot de Rooms-Katholieke Kerk, zelfs al scheidt hij zich later af.” Dat dit zo is, blijkt bijvoorbeeld onmiskenbaar in Italië. Enkele jaren geleden verkregen de communistische partij en aanverwante stromingen 35 percent van de stemmen, terwijl de katholieken ervoor waren gewaarschuwd dat het verkeerd was op de communistische partij te stemmen. Toch was het land volgens de Catholic Register van 29 september 1957 nog steeds voor 99,5 percent katholiek.
7. (a) Door welke feiten ten aanzien van de aantallen lidmaten van protestantse kerken wordt men geholpen de ware toestand van die organisaties te beoordelen? (b) Wat wordt er in de in Zacharia 8:23 opgetekende profetie over onze tijd voorzegd, en gaat ze ten aanzien van de christenheid in vervulling?
7 Wat valt er over de protestantse kerken te zeggen? In het door de Nationale Raad van de Kerken van Christus in de V.S. uitgegeven Yearbook of American Churches voor 1959 wordt aangetoond dat er in 1956 in de Verenigde Staten 60.148.980 protestanten waren en in 1957 59.823.777. Het verlies wordt aan het feit toegeschreven dat één groep, die wel in het bericht over 1956 was opgenomen, geen getallen over 1957 had verschaft, waarna wordt opgemerkt dat een toename van 2,1 percent de situatie beter weergeeft. Om te kunnen bepalen wat dit inhoudt, zijn de volgende punten van belang. Volgens getallen die in het boek The Church of England werden gepubliceerd, zou er naar schatting nog geen 8 percent van de leden van de Kerk van Engeland aan de avondmaalsvieringen op Pasen deelnemen. In een verhandeling over Amerika haalt Time de volgende woorden van dr. L. Pope, deken van de theologische faculteit der Yale-universiteit aan: „Er is in Amerika geen grote religieuze opleving en die zál er waarschijnlijk ook niet in de algemeen erkende betekenis zijn . . . In deze tijd van de grootste nooddruft schijnt de invloed van religie op de menselijke aangelegenheden indirect, en in het geheel genomen, minimaal te zijn.” Over de waarde van statistieken die grote aantallen lidmaten vermelden, zegt het World Christian Handbook: „In bepaalde gebieden . . . worden er door de betrokken regeringen tellingen gehouden met het doel de religieuze gezindheid der bevolking vast te stellen . . . De uitkomst vertoont vaak grote verschillen met de getallen die door de kerken zelf worden opgegeven, verschillen waardoor de kerken in zekere zin in verlegenheid worden gebracht. Zulke getallen zijn, en men kan hier blij om zijn of niet, niet over de gehele wereld voorhanden.” Verder wordt er in het boek gezegd: „In de meeste landen vormen de christenen een zeer kleine minderheid, die waarschijnlijk nog kleiner zal worden, daar de kerken der wereld over het geheel genomen niet in dezelfde verhouding toenemen als de bevolking.” Uit dit alles blijkt duidelijk dat de volgende profetie niet ten aanzien van de christenheid in vervulling gaat: „In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeesen man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.” — Zach. 8:23.
DE GROEI VAN DE NIEUWE-WERELDMAATSCHAPPIJ
8. (a) Wie zijn thans Gods dienstknechten op aarde, en welk werk verrichten zij? (b) Welk oordeel spreekt Jehovah tegen de valse herders uit, en waarom? (c) Aan wie behoren de „schapen” in werkelijkheid toe?
8 Ongeacht het falen van de christenheid heeft Jehovah God toch zijn getuigen op aarde, terwijl dezen aan het belangrijkste opvoedkundige werk deelnemen dat thans wordt verricht en dat door zijn Zoon Christus Jezus werd voorzegd: „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matth. 24:14). Hoewel de geestelijken der christenheid ertegen mogen protesteren dat Jehovah’s getuigen hun weidegronden binnendringen en hun schapen wegnemen, beziet Jehovah deze aangelegenheid anders. Hij zegt tot die valse herders, die er verantwoordelijk voor zijn dat hun kudden de naam van Jehovah God vergeten en die hen erin zijn voorgegaan hun vertrouwen in de regeringen van mensen in plaats van in Gods koninkrijk te stellen en hen niet hebben onderwezen en toegerust om hun geloof in navolging van Christus Jezus in het openbaar bekend te maken maar hen voor hun eigen zelfzuchtige voordeel in bezit hebben gehouden: „Zie, Ik zál die herders! Ik eis mijn schapen van hen terug, en Ik zal een eind maken aan dat schapen-weiden van hen. De herders zullen niet langer zichzelf weiden, Ik zal mijn schapen uit hun mond redden, zodat die hun niet meer tot voedsel dienen” (Ezech. 34:10). Zij zijn Jehovah’s „schapen”, die hij thans in zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij bijeenbrengt.
9. Door middel waarvan is het aantal getuigen van Jehovah toegenomen?
9 Wanneer men de geweldige groei van de Nieuwe-Wereldmaatschappij gadeslaat, móet men wel beseffen welk een verantwoordelijkheid er op Jehovah’s getuigen rust. Gedurende de afgelopen paar jaren hebben honderdduizenden geïnteresseerde personen hun oude levenswijze vaarwel gezegd en zich met Jehovah’s getuigen verbonden. Het is interessant hierbij op te merken dat volwassen mensen, die over een eigen denkvermogen beschikken, hun standpunt voor waarheid en rechtvaardigheid innemen. Deze mensen, die de groep met Jehovah’s getuigen verbonden personen doen toenemen, zijn niet door middel van de kinderdoop of een andere betekenisloze ceremonie tot een deel van de organisatie geworden, maar hebben zelf over deze dingen nagedacht en hun eigen beslissingen genomen.
10. Hoeveel nieuwelingen zijn er gedurende 1958 mee begonnen met Jehovah’s getuigen een aandeel aan het predikingswerk te hebben, en waarom?
10 Alleen al in het afgelopen jaar 1958 zijn er 81.425 personen geweest die zich bij Jehovah’s getuigen hebben aangesloten en datgene wat zij hebben gehoord en geleerd, zijn gaan prediken. Zij waren zó enthousiast over de nieuwe levenswijze die in Gods Woord voor hen was uiteengezet, dat zij ook anderen hierover wilden vertellen. Deze enorme toevloed van mensen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij plaatst echter een verantwoordelijkheid op alle andere leden van deze Maatschappij om erop toe te zien dat deze nieuwelingen een nauwkeurige kennis der waarheid verkrijgen. Deze nieuwelingen hebben waardering voor het Koninkrijk, zij hebben het lief en weten dat het mogelijk is door bemiddeling van Christus Jezus, hun Heer, de prijs van het eeuwige leven te verwerven. Zij zijn tot het inzicht gekomen dat zij Jehovah God, hun Levengever, exclusieve toewijding moeten schenken en dat zij geen twee heren — God en de Duivel — kunnen dienen.
11. (a) Wat hebben deze nieuwelingen om met de organisatie verbonden te blijven, nodig, en hoe zullen zij dit verkrijgen? (b) Welke kernachtige raad gaf Petrus in verband met deze aangelegenheid?
11 Al deze beginnelingen moeten ermee worden geholpen verdere kennis te verkrijgen. Opdat al deze nieuwe verkondigers van het Koninkrijk in Jehovah’s theocratische organisatie kunnen blijven en zijn naam voortdurend kunnen loven, moeten zij hulp ontvangen. Daar Paulus, die deze hulp wilde geven, zijn medechristenen inderdaad bijstond, kon hij zeggen: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” (1 Kor. 11:1). Voor allen die reeds jarenlang getuigen van Jehovah zijn, vormt het een uitdaging zich van hun verantwoordelijkheid te kwijten erop toe te zien dat alle 798.326 personen die thans met de organisatie zijn verbonden tot rijpheid groeien en sterke, standvastige christenen worden. Allen in de organisatie dienen dezelfde mening als Petrus te zijn toegedaan, die zei: „Indien zij, na door een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus aan de verontreinigingen van de wereld te zijn ontkomen, opnieuw in deze zelfde dingen worden verwikkeld en worden overwonnen, zijn de laatste toestanden stellig slechter voor hen geworden dan de eerste. Want het zou voor hen beter zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig gekend te hebben dan zich nadat zij het nauwkeurig kenden, af te wenden van het heilige gebod dat hun werd overgeleverd. Hun is overkomen wat een ware spreuk zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de zeug die werd gewassen, tot het rollen in de modder.’” — 2 Petr. 2:20-22, NW.
12. Wat was volgens Petrus de reden waarom hij tot hen die de waarheid hadden aangenomen, schreef, en welke goede raad gaf hij?
12 Petrus hielp de eerste christenen door hun op duidelijke wijze over Gods Woord te vertellen en aan te tonen welke handelwijze zij moesten volgen. In deze tijd moeten christenen precies hetzelfde doen. In een brief aan hen die de waarheid reeds hadden aanvaard, zei Petrus: „Geliefden, dit nu is de tweede brief die ik u schrijf, waarin ik, evenals in mijn eerste, door middel van herinnering uw vermogen de dingen helder te overdenken, opwek, opdat gij de woorden die tevoren door de heilige profeten zijn gesproken en het gebod van de Heer en Redder door bemiddeling van uw apostelen zoudt gedenken” (2 Petr. 3:1, 2, NW). Zij hadden een nauwkeurige kennis nodig, en Petrus verlangde ernaar hen hierbij te helpen. Hij waarschuwde hen tegen een verkeerde denkwijze en drukte hun op het hart hun dienst naar juiste waarde te schatten. Petrus bracht dezelfde gedachte onder woorden die in Openbaring 16:15, onze jaartekst, wordt gevonden en waarin er de nadruk op wordt gelegd dat wij waakzaam moeten zijn, daar wij anders naakt uitgekleed zullen worden omdat wij op onze post, waar wij christelijke plichten hadden te vervullen, in slaap zijn gevallen. Hij legde hier de nadruk op toen hij zei: „Nu gij dit alles verwacht, moet gij uw best doen, om smetteloos en onbevlekt te worden bevonden, in vrede met Hem. . . . weest op uw hoede, opdat gij niet door de dwaling der goddelozen wordt meegesleept en uw eigen vastheid verliest” (2 Petr. 3:14, 17, PC). Hoe noodzakelijk is het dan wel niet voor een ieder om vlak voor de strijd van Armageddon op zijn hoede en waakzaam te zijn! Voor alle nieuwelingen is dit net zo belangrijk als voor hen die reeds langer in de waarheid zijn. Elkeen moet zijn bovenkleren van de bediening behouden.
13. Wat betekent het voor hen die reeds Jehovah’s getuigen zijn dat thans een grote schare „andere schapen” de organisatie binnenkomt?
13 Iemand die zijn bedieningsklederen niet aanhoudt, geeft er blijk van tot de bezoedelingen van de oude wereld, waarvan hij eens was gered, teruggekeerd te zijn. Ongetwijfeld zal niemand met een nauwkeurige kennis der waarheid zichzelf, of iemand anders, graag in die toestand willen zien terugvallen. Naarmate Jehovah’s getuigen de eindstrijd en de tijd voor de volledige rechtvaardiging van Jehovah’s naam steeds dichterbij zien komen, schenkt het ons hart vreugde dat een grote schare „andere schapen” de organisatie binnenkomt. Dit betekent echter ook meer werk, harder werk, van de zijde van hen die reeds Jehovah’s getuigen zijn. Deze nieuwelingen moeten van goed, geestelijk voedsel worden voorzien en een nauwkeurige kennis verkrijgen. Daarom dient iedereen die zich aan Jehovah God heeft opgedragen zich van de verantwoordelijkheid bewust te zijn die op de gehele organisatie van Jehovah’s getuigen rust om elkaar, en vooral deze 81.425 die de organisatie het afgelopen jaar zijn binnengekomen, te helpen.
14, 15. (a) Welke groei was er de afgelopen tien jaar in de Nieuwe-Wereldmaatschappij waar te nemen? (b) In welke opzichten hebben de nieuwelingen vooral hulp nodig?
14 Deze zware verantwoordelijkheid is niet plotseling op onze schouders gelegd, want de genoemde grote schare heeft van jaar tot jaar, zoals duidelijk uit het volgende bericht blijkt, van haar bestaan blijk gegeven.
DE GROEI VAN DE NIEUWE-WERELDMAATSCHAPPIJ
1948 tot en met 1958
Dienstjaar
Gem. aantal verkondigers
Toename over voorg. jaar
Percentage van toename
Hoogtepunt verkondigers
1948 230.532 49.461 27 260.756
1949 279.421 48.889 21 317.877
1950 328.572 49.151 18 373.430
1951 384.694 56.122 17 442.380
1952 426.704 42.010 11 456.265
1953 468.106 41.402 10 519.982
1954 525.924 57.818 12 580.498
1955 570.694 44.770 8,5 642.929
1956 591.556 20.862 3,6 640.347
1957 663.273 61.717 10 716.901
1958 717.088 63.815 9,8 798.326
15 Gedurende de afgelopen tien jaar is er een voortdurende inzameling van de „andere schapen” geweest, een inzameling die van jaar tot jaar van 40.000 tot ruim 60.000 per jaar is toegenomen. Bij een beschouwing van de gemiddelde jaarlijkse toename in het aantal van hen die het goede nieuws van het Koninkrijk verkondigen, blijkt duidelijk dat de groei snel gaat. Gedurende het afgelopen jaar, 1958, bedroeg het verschil tussen het gemiddelde aantal verkondigers en het hoogtepunt ruim 81.000. Dit houdt een nog grotere verantwoordelijkheid voor Jehovah’s organisatie in. Daar wij ons er bewust van zijn welk een groot predikings- en onderwijzingswerk er in deze tijd van het einde verricht moet worden, willen wij graag dat al dezen, en nog vele anderen die rechtvaardigheid liefhebben, tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen en gedurende het dienstjaar 1959 en de daaropvolgende jaren elke maand geregeld aan de bediening deelnemen. Dit betekent dat zij de hulp van de rijperen in de organisatie nodig hebben. Bent u bereid net zoals de apostel Paulus te handelen en uw christelijke broeder de behulpzame hand te bieden en hem aan te moedigen ’tot rijpheid voort te gaan’? (Hebr. 6:1, NW) Deze nieuwelingen moeten goede gewoonten op het gebied van bijbelstudie — zowel persoonlijk als in de gemeente — aankweken, terwijl hun waardering voor het voorrecht Gods getuigen te mogen zijn, moet blijven groeien. Zulke pas actief geworden personen zijn in een bijzondere betekenis onze naasten geworden, en wij dienen onze naasten even lief te hebben als onszelf door hen erbij te helpen Jehovah’s rechtvaardige beginselen ten volle te waarderen en te beseffen hoe men in de voetstappen van Christus Jezus kan treden.
16. (a) Hoeveel personen meer hebben er gedurende het afgelopen jaar geregeld aan de verkondiging van het goede nieuws deelgenomen, en hoeveel werden er gedoopt? (b) Hoevelen van degenen die reeds aan het predikingswerk deelnemen, moeten nog dusdanige vorderingen maken dat zij besluiten zich te laten dopen?
16 Wanneer u het bericht van de groei van de Nieuwe-Wereldmaatschappij bekijkt, zult u bemerken dat er in 1958 63.815 personen meer geregeld elke maand aan de prediking van het goede nieuws hebben deelgenomen dan in het voorafgaande jaar, terwijl er in dit jaar in totaal 62.666 als symbool van hun opdracht aan Jehovah God in water werden ondergedompeld. Wanneer wij aannemen dat de gedoopten tot hen zijn gaan behoren die geregelde verkondigers werden, bedraagt het verschil slechts 1149, wat betekent dat, wanneer wij het hoogtepunt in het aantal verkondigers in aanmerking nemen, er over de gehele wereld ruim 82.000 personen zijn die nog een grotere waardering voor Gods Woord moeten verkrijgen en gedoopt moeten worden. Voordat zij worden gedoopt, dienen zij echter het Woord van God te leren kennen en te weten wat de juiste handelwijze is die zij moeten volgen. Zij dienen de hoge standaard die God voor christenen heeft vastgesteld, naar juiste waarde te schatten. Hoewel deze inlichtingen voor allen beschikbaar zijn, is de rijpe christen er verantwoordelijk voor erop toe te zien dat zij deze inlichtingen verkrijgen en er vóór hun doop over lezen, en niet noodzakelijkerwijs erna, daar dit meestal te laat is.
17. Welke veranderingen dient iemand in zijn levenswijze aan te brengen voordat hij wordt gedoopt, en wat valt er van te zeggen wanneer men is gedoopt voordat men deze veranderingen heeft aangebracht?
17 Jehovah wil een reine, vredige en gezonde organisatie hebben, bestaande uit mensen die hem volledig zijn toegewijd en die zich van hun verantwoordelijkheden als bedienaren van het evangelie bewust zijn. Wanneer men de bezoedelingen van de wereld niet is ontvlucht en men zich nog steeds met haar slechte praktijken blijft bezighouden, is men net als de christenheid nog steeds in slaap. Iemand die de verantwoordelijkheden van een christen op zich neemt, moet wakker blijven; alleen zij die wakker en rein zijn en hun verantwoordelijkheden in het oog houden, komen er voor in aanmerking als Jehovah’s getuigen gedoopt te worden. Is dit niet het geval, dan is hun opdracht aan Jehovah God niet waarachtig maar huichelachtig, en wordt deze niet door de God der heiligheid aanvaard.
18. Wat dient iemand allemaal te leren, en in welk opzicht dient hij voordat hij wordt gedoopt, van zijn oprechtheid blijk te geven?
18 Voordat iemand zich, om zijn opdracht te symboliseren, wil laten dopen, dient hij dus meer dan de beloften over Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid te hebben bestudeerd. Wellicht wenst hij te blijven leven, maar wil hij zich ook naar Jehovah’s rechtvaardige vereisten schikken? Is hij er volledig van overtuigd dat de bijbel Gods Woord is? Weet hij wat de bijbel over dronkenschap, de juiste verhouding tussen de sexen onderling en een afgescheiden houding ten aanzien van de oude wereld zegt? Heeft hij lang genoeg gestudeerd om het verschil tussen de ware religie en valse leerstellingen in te zien? Wil hij werkelijk een door God gebruikte bedienaar van het evangelie zijn die in Christus Jezus’ voetstappen treedt door in het openbaar en in de huizen van andere mensen over het Koninkrijk te prediken? Is het slechts een gril van voorbijgaande aard of heeft hij van zijn oprechtheid blijk gegeven door aan het werk deel te nemen en de gemeentevergaderingen, waar men in de bediening wordt opgeleid, te bezoeken? Voordat hij wordt gedoopt, dient hij goed te weten wat hij doet.
19, 20. (a) Hoeveel onderricht hadden de Ethiopische eunuch en zij die met Pinksteren werden gedoopt, vóór hun doop ontvangen, en in welk opzicht is de situatie thans anders? (b) Wat dient men duidelijk te beseffen voordat men de stap van de doop doet?
19 Wellicht rijst de vraag: Hoe lang heeft de opleiding en het onderricht geduurd dat de drieduizend die Petrus op de dag van het pinksterfeest hoorden en op diezelfde dag werden gedoopt, van te voren hadden ontvangen? Hoe staat het met de Ethiopische ambtenaar in dienst van koningin Candace, die na slechts een kort onderhoud tijdens een rit in zijn wagen, werd gedoopt? Hadden zij voor hun doop een juist onderricht ontvangen? Het antwoord moet Ja luiden. Bedenk dat zij allen joden waren of proselieten die tot de door de joden beoefende religie waren bekeerd. Als zodanig waren zij in Gods Woord onderwezen, daar zij het geregeld in hun synagogen hoorden prediken. Het was zelfs zo dat zij die met Pinksteren werden gedoopt, voor een viering in Jeruzalem waren welke in de Wet, die God door bemiddeling van Mozes had gegeven, was voorgeschreven. Jezus heeft zelf gezegd: „De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben zich gezet op den stoel van Mozes. Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat, maar doet niet naar hun werken, want zij zeggen het wel, maar doen het niet” (Matth. 23:2, 3). Zij waren dus met de inhoud van de Schrift, voor zover toen beschikbaar, op de hoogte, maar toch was er nog iets anders wat zij vóór hun doop moesten leren, en dat was dat Christus Jezus de Zoon van God, de Messias, is, degene door bemiddeling van wie Jehovah een voorziening voor redding heeft getroffen. Nadat zij de bewijzen hiervoor hadden vernomen en van de waarachtigheid ervan waren overtuigd, beseften zij dat zij niet langer deel konden uitmaken van een organisatie die er niet in geloofde en, wat nog erger is, voor de dood van Gods Zoon verantwoordelijk was. Zij hadden er berouw van dat zij er mede schuldig aan waren doordat zij tot het religieuze stelsel hadden behoord wiens leiders en volgelingen om Jezus’ dood aan de paal hadden geroepen, beleden vrijmoedig hun geloof in Christus Jezus en waren gereed er anderen over te vertellen.
20 In deze tijd van het einde zijn de meeste leden van de religieuze stelsels der christenheid niet in de bijbel onderwezen. Onderzoekingen tonen aan dat slechts weinigen de vier evangeliën kunnen opnoemen, laat staan dat zij de inhoud ervan kennen. Zij moeten nodig in de elementaire waarheden worden onderricht, en voordat zij deze dingen hebben geleerd, bevinden zij zich niet in de positie zich op te dragen. Zij dienen goed te weten wat zij gaan doen, dat zij zich niet slechts bij een kerk aansluiten, maar dat zij in een heilige verhouding tot Jehovah God komen te staan, dat zij de waarheid aan anderen zullen gaan onderwijzen en dat zij, welke consequenties dit ook voor hen mag meebrengen, in hun rechtschapenheid moeten blijven wandelen. Voordat zij die stap doen, dienen zij een open oog voor de betekenis van de christelijke doop te hebben en vastbesloten te zijn er met Gods hulp in overeenstemming mee te leven.
21. Hoe kunnen wij hen die tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij willen behoren, helpen zodanig vorderingen te maken dat zij zich kunnen laten dopen en daarna tot rijpheid blijven voortgaan?
21 Op allen die zich hebben opgedragen en een nauwkeurige kennis der waarheid bezitten, rust de verantwoordelijkheid deze personen, die nog niet alle bezoedelingen der wereld zijn kwijtgeraakt maar tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij wensen te behoren, te helpen zich te reinigen en met „de nieuwe persoonlijkheid, die door nauwkeurige kennis wordt vernieuwd overeenkomstig het beeld van degene die ze schiep”, te bekleden (Kol. 3:10, NW). Laat hen ten volle beseffen waarin Jehovah’s vereisten bestaan. Zij dienen van iemand die rijp in de waarheid is, persoonlijk onderricht te ontvangen bij het bestuderen van de boeken „God zij waarachtig” en „Dit betekent eeuwig leven”. Ook dienen zij de inhoud van het laatste, in De Wachttoren gepubliceerde boek „Uw wil geschiede op aarde”, te kennen. Zelfs nadat zij zich hebben opgedragen, dient iemand hen te helpen deze inlichtingen, die zo belangrijk voor hun gestadige vooruitgang tot rijpheid zijn, te verwerven. „Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten” (Gal. 6:10). Wanneer wij hen deze blijvende hulp bieden, zal het ons vreugde schenken te zien dat zij zich van hun verantwoordelijkheid als christelijke getuigen kwijten en bekwame leraars der waarheid worden. Daar zij eerst het Koninkrijk en Gods rechtvaardigheid zoeken, zullen hun grotere dienstvoorrechten worden geschonken.