„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 17
Nadat Jezus door Johannes de Doper in de rivier de Jordaan was ondergedompeld, doopte Jehovah God hem van de hemel uit met heilige geest, ten einde hem tot de Koning die in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid gehoorzaamheid aan de opperste wil afdwingt, aan te stellen. Hij werd de symbolische „rotsmassa” waarop zijn gemeente van volgelingen gebouwd zou worden en begon volgelingen bijeen te vergaderen die de heiligen die met hem in zijn hemelse koninkrijk over de nieuwe wereld zullen regeren, zouden worden. Op donderdagavond, de avond van het Pascha, de 14de Nisan van het jaar 33 n. Chr., vierde hij met zijn elf getrouwe discipelen eerst het joodse Pascha. Daarna stelde hij het zogenaamde „avondmaal des Heren” in. Hij brak een ongezuurd brood en gaf het hun te eten, zeggende dat het zijn volmaakte menselijke lichaam voorstelde, dat ten behoeve van menselijke zondaars geofferd zou worden. Daarna gaf hij hun een beker wijn te drinken en sprak hierbij de volgende woorden, waaruit blijkt dat de wijn zijn bloed voorstelde. „Dit betekent mijn ’bloed van het verbond’, dat ten behoeve van velen tot vergeving van zonden vergoten zal worden.” — Matth. 26:27, 28.
10. Naar welk verbond verwees Jezus in verband met zijn bloed, en wat zou, zoals hij hierdoor te kennen gaf, onmiddellijk volgen?
10 Dit bloed was nodig voor het verbond dat Jezus hier onder de aandacht van de apostelen bracht. Maar welk verbond was dit eigenlijk? Niet het oude Wetsverbond, dat door bemiddeling van de profeet Mozes bij de berg Sinaï met God was gesloten. Tegen de tijd van het avondmaal des Heren was dat Wetsverbond ruim vijftienhonderd jaar van kracht geweest, want het was in werking gesteld doordat het bloed van dierlijke slachtoffers was vergoten. De apostel Paulus zegt hierover: „Ook het eerste verbond [is] niet zonder bloed ingewijd. Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk, zeggende: Dit is het bloed van het verbond, dat God u heeft voorgeschreven. En ook den tabernakel en al het gereedschap voor den eredienst besprengde hij evenzo met bloed. En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving” (Hebr. 9:18-22). Toen Jezus over zijn eigen levensbloed als het „bloed van het verbond” sprak, betekende dit derhalve dat er zeer binnenkort een nieuw en grootser verbond, gebaseerd op zijn volmaakte menselijke bloed, gesloten zou worden. Overeenkomstig Lukas 22:20 (NW) zei Jezus: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden.”
11. Aan welke profetie moeten Jezus’ apostelen, toen hij het nieuwe verbond ter sprake bracht, zijn herinnerd, en op welke basis moet dit verbond rusten om vergeving van zonden te kunnen bewerkstelligen?
11 Toen Jezus dit „nieuwe verbond” ter sprake bracht, gebruikte hij dezelfde woorden die Mozes had gebezigd toen hij het oude Wetsverbond met het natuurlijke Israël inwijdde, namelijk, „het bloed van het verbond”, zodat de apostelen aan Jehovah’s in Jeremia 31:31-34 opgetekende belofte herinnerd moeten zijn: „Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. . . . Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent den HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van den kleinste tot den grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.” Dit nieuwe verbond kon voor Jehovah God alleen maar een basis verschaffen op grond waarvan menselijke zonden en ongerechtigheden vergeven konden worden en niet meer gedacht zouden worden wanneer het op het vergoten bloed van een volmaakt menselijk slachtoffer, dat gelijk stond met de volmaakte man Adam in het Edense heiligdom, was gebaseerd. Doordat de volmaakte man Jezus zijn zondeloze bloed in de dood uitgestort liet worden, trad hij als de middelaar van dit nieuwe verbond tussen God en de mens op.
12. Wie worden, in tegenstelling met hen die zich onder het oude wetsverbond bevonden, in het nieuwe verbond opgenomen, en in welk opzicht worden hun eenheid en gelijke voorrechten getoond?
12 In het door bemiddeling van Mozes gesloten oude Wetsverbond waren Israëlieten opgenomen die overeenkomstig het vlees natuurlijke joden waren. Zij die in het nieuwe verbond worden opgenomen, moeten geestelijke Israëlieten zijn, innerlijke joden, die in hun hart en niet in hun vleselijke voorhuid zijn besneden en aldus tot het huis van het geestelijke Israël en het huis van het geestelijke Juda behoren (Rom. 2:28, 29). Deze Israëlieten of joden naar de geest vormen de gemeente die Jezus Christus volgens zijn zeggen op zichzelf als de „rotsmassa” of petra zou bouwen. Daar deze geestelijke Israëlieten of joden in het nieuwe verbond één gemeente vormen, tonen zij hun eenheid en hun gelijke voorrechten door dezelfde speciale dingen te eten en te drinken, evenals zij die het volk van Jehovah onder leiding van Mozes uitmaakten, „allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen denzelfden geestelijken drank dronken.” — 1 Kor. 10:3, 4.
13. Hoe zegt Paulus dat de gemeente — hoewel ze uit vele leden is samengesteld — bij de viering van het avondmaal des Heren van haar eenheid blijk geeft?
13 Dit feit als een argument gebruikend voor de eenheid welke er tussen de geestelijke Israëlieten onderling en tussen hen en hun God Jehovah bestaat, zegt Paulus vervolgens met betrekking tot de viering van het avondmaal des Heren: „Is de kelk der zegening, die wij zegenen, geen deelgenootschap aan het Bloed van Christus; is het brood, dat wij breken, geen deelgenootschap aan het Lichaam van Christus? Omdat het één Brood is, daarom zijn wij, hoe talrijk ook, één lichaam; want allen hebben wij deel aan het éne Brood” (1 Kor. 10:16, 17, PC). Alhoewel de gemeente van het geestelijke Israël uit vele leden — ten slotte 144.000 leden — bestaat, vormen dezen toch één integrerend, verenigd lichaam. Deze eenheid als een lichaam spreiden zij tentoon door aan het ene ongezuurde brood, dat bij de jaarlijkse viering van het avondmaal des Heren wordt opgediend, deel te hebben of het te eten. Dat ene brood is een symbool van het geofferde lichaam van Jezus Christus, dat zij in gemeenschappelijks deelname nuttigen door hun actieve, vruchtdragende geloof elke dag van het jaar tentoon te spreiden. Die symbolische beker waarvoor zij God zegenen, beeldt eveneens iets af waarin zij gemeenschappelijk delen, namelijk, het kostbare levensbloed van Jezus Christus. Door geloof in zijn bloed te hebben, verwerven zij vergeving van zonden en worden zij gerechtvaardigd of komen zij in een rechtvaardige verhouding tot Jehovah God te staan. „Christus [is] voor ons . . . gestorven terwijl wij nog zondaren waren. Veeleer zullen wij daarom, aangezien wij thans rechtvaardig zijn verklaard door zijn bloed, door bemiddeling van hem van toorn worden gered” (Rom. 5:8, 9, NW). Ras, kleur, aardse nationaliteit, taal of maatschappelijke positie kunnen de eenheid van deze ene gemeente niet verbreken. — Gal. 3:28, 29.
14. Waarop wordt door het brood en de beker eigenlijk de aandacht gevestigd, en met wie hebben de deelnemers feitelijk gemeenschap, en waarom mogen zij derhalve geen afgoderij beoefenen?
14 Door het avondmaal des Heren wordt krachtig de aandacht gevestigd op het slachtoffer van Jezus Christus, en wel in het bijzonder zoals dit ten behoeve van zijn gemeente van geestelijke Israëlieten wordt gebracht. Wegens dit volmaakte menselijke slachtoffer, dat aan Jehovah God werd gebracht en waaraan zij door geloof deel hebben, kunnen zij aan geen enkele soort van afgoderij meedoen maar moeten God exclusieve toewijding schenken. De tafel van het avondmaal des Heren met de wijnbeker stelt zinnebeeldig de „tafel van Jehovah” met de „beker van Jehovah” voor. De beker beeldt Jezus’ bloed van het verbond af, dat door het bloed van de dierlijke slachtoffers waarmee Mozes het oude Wetsverbond lange tijd voordien had ingewijd, werd voorschaduwd. Volgens het in Exodus 24:3-8 (NW) opgetekende verslag hield het bloed dat werd gebruikt om dat oude verbond van kracht te doen worden, eveneens het bloed van vredeoffers of „gemeenschapsoffers aan Jehovah” in. Wanneer er nu een vrede- of gemeenschapsoffer werd gebracht, werden het bloed, het vet en de edele organen van het slachtoffer aan Jehovah geofferd; de priester die bij het altaar dienst deed, kreeg een voorgeschreven gedeelte, terwijl degene die het offer bracht, en nog andere personen met hem, dat wat overbleef, opaten (Lev. 3:1-17; 7:11-15, 28-34, NW). Doordat de Israëlieten uit de oudheid aldus gemeenschapsoffers brachten, aten zij in gemeenschap met Jehovah God aan zijn met een altaar overeenkomende tafel. Insgelijks hebben de geestelijke Israëlieten, wanneer zij het avondmaal des Heren vieren, niet alleen gemeenschap met elkaar maar, wat het belangrijkste is, met God. Zij kunnen niet terzelfder tijd afgoderij beoefenen en zodoende gemeenschap met demonen hebben. Paulus zegt:
15. Hoe zet Paulus dit aan vierders van het avondmaal uiteen?
15 „Ziet naar Israël in vleselijk opzicht: Delen degenen die de offers eten niet met het altaar? Wat zal ik dan zeggen? Dat hetgeen een afgod wordt geofferd, iets is, of dat een afgod iets is? Neen, ik zeg dat hetgeen de natiën offeren, zij aan demonen offeren, en niet aan God, en ik wil niet dat gij deelgenoten met de demonen wordt. Gij kunt niet de beker van Jehovah en de beker der demonen drinken; gij kunt niet aan ’de tafel van Jehovah’ en aan de tafel der demonen deel hebben.” — 1 Kor. 10:18-21, NW; Mal. 1:6-8, 12.
16. Waarvan dient dit jaarlijkse avondmaal de vierders derhalve te weerhouden, en ter gedachtenis waaraan vieren zij het?
16 De jaarlijkse viering van het avondmaal des Heren op de veertiende dag van de maand Nisan volgens de maankalender, dient hen die er aan deel hebben te sterken zich van elke vorm van afgoderij te onthouden en de enige levende en waarachtige God Jehovah, die zijn Lam Jezus Christus voor ons heeft verschaft, exclusieve toewijding te schenken. Daar het vieren van menselijke verjaardagen heidens was, gebood Jezus zijn volgelingen niet zijn geboortedag — waarvan de precieze datum niet in de bijbel staat vermeld — te herdenken, maar hij gaf zijn getrouwe gemeente van geestelijke Israëlieten wel de opdracht iets anders te vieren, namelijk, het „avondmaal des Heren”, dat hij op die Pascha-avond in Jeruzalem instelde. Hij nam „een brood . . . en, na gedankt te hebben, brak hij het en zei: ’Dit betekent mijn lichaam dat ten behoeve van u is. Blijft dit ter mijner gedachtenis doen.’ Evenzo deed hij ook ten aanzien van de beker, nadat hij het avondmaal had gebruikt, en hij zei: ’Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed. Blijft dit ter mijner gedachtenis doen, zo vaak als gij hem drinkt.’” De apostel Paulus geeft hierop het volgende commentaar: „Want zo vaak als gij dit brood eet en deze beker drinkt, blijft gij de dood des Heren bekendmaken, totdat hij komt” (1 Kor. 11:23-26, NW). Aldus zei Jezus ons dat wij zijn dood en niet zijn geboorte moesten vieren.
17. Wanneer en hoe vaak hebben Jehovah’s hedendaagse getuigen het avondmaal des Heren gevierd, en volgens de berichten sinds welke datum?
17 In gehoorzaamheid aan deze regeling en dit gebod van de Here Jezus Christus heeft Jehovah’s opgedragen, door de geest verwekte volk, dat hij in zijn nieuwe verbond heeft gebracht, volgens de gepubliceerde berichtena zo ongeveer sedert het jaar 1870 jaarlijks het avondmaal des Heren op de gedenkdag waarop Jezus het instelde, namelijk op de 14de Nisan, gevierd.
18. Hoe hebben zij getracht van de symbolen te gebruiken zonder een oordeel over zichzelf te brengen?
18 In het ongezuurde brood en de wijn, welke bij die gelegenheid beide worden gebruikt, hebben zij met diepe dankbaarheid het volmaakte menselijke lichaam en het bloed van de Here Jezus onderscheiden. Zij hebben getracht het juiste respect en de juiste waardering ten aanzien van deze kostbare voorzieningen voor redding te tonen, opdat zij niet op een zodanige wijze van de symbolen zouden gebruiken dat deze dingen hierdoor werden onderschat. Zij hebben de waarschuwing van de apostel Paulus in gedachten gehad: „Al wie dientengevolge onwaardig het brood eet en de beker des Heren drinkt, zal aan het lichaam en het bloed des Heren schuldig zijn. Men zij eerst in zijn eigen geest overtuigd nadat men zich nauwkeurig heeft onderzocht, en men ete dan van het brood en drinke van de beker. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tegen zichzelf een oordeel, wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er velen onder u zwak en krank, en vrij velen slapen in de dood. Wanneer wij echter zouden onderscheiden wat wij zelf zijn, zouden wij niet worden geoordeeld. Wanneer wij echter worden geoordeeld, worden wij door Jehovah streng onderricht, opdat wij niet met de wereld zullen worden veroordeeld.” — 1 Kor. 11:27-32, 20, 21, NW.
19. Welke grote schare heeft, vooral sinds 1932, de viering van het avondmaal des Heren bijgewoond, en waarom?
19 Vooral sedert het avondmaal des Heren dat op zondag 20 maart 1932 na zonsondergang werd gevierd, hebben vele op schapen gelijkende personen — de „andere schapen” van de Juiste Herder Jezus Christus — de jaarlijkse viering bijgewoond, niet om van de symbolen te gebruiken maar om de viering gade te slaan. Tijdens de viering op donderdag 3 april 1958 na zonsondergang waren er, volgens de berichten, over de gehele wereld bijvoorbeeld 1.150.000 personen in de vergaderplaatsen van Jehovah’s getuigen aanwezig. Van dit totale aantal gebruikten slechts 15.000 van het brood en de beker. De „grote schare” andere schapen gebruikte niet van de symbolen, daar zij die van deze klasse deel uitmaken beseften dat zij niet tot de gemeente van geestelijke Israëlieten — die in het nieuwe verbond, dat door Jezus’ bloed werd bekrachtigd, zijn opgenomen — behoren. Zij weten eveneens dat Jezus dit avondmaal met hen die in het verbond voor het Koninkrijk opgenomen zouden worden, instelde. In het tafelgesprek dat Jezus na het nieuwe avondmaal voerde, zei hij tot de elf getrouwe apostelen: „Gíj zijt . . . in mijn beproevingen steeds bij mij gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen Israëls te oordelen” (Luk. 22:28-30, NW). De toeziende „andere schapen” weten voor zichzelf aan de hand van de aanwijzingen in de Schrift, dat zij niet in dat Koninkrijksverbond zijn opgenomen.
20. Wat deed Jezus ten aanzien van de elf apostelen die, toen hij verraden werd, van hem wegvluchtten, en wanneer werden zij in de natie van het geestelijke Israël opgenomen?
20 Toen Jezus later op die avond in de hof van Gethsemane werd gearresteerd, zijn deze elf apostelen weliswaar op de vlucht geslagen en hebben zij hem verlaten, maar nadat Jezus op de ochtend van de 16de Nisan uit de doden werd opgewekt, verscheen hij aan zijn bevreesde discipelen, die ondergronds waren bijeengekomen. Veertig dagen later verscheen hij voor de laatste maal aan hen. Hij vertelde hun dat Gods koninkrijk niet ten aanzien van de aardse natie Israël hersteld zou worden en gaf hun instructies om in Jeruzalem te blijven totdat Gods heilige geest op hen kwam. Toen steeg hij voor hun ogen naar de hemel op en verdween uit hun gezicht. Twee engelen die vervolgens verschenen, zeiden tot hen: „Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de hemel, zal aldus op dezelfde manier komen als gij hem de hemel hebt zien ingaan” (Hand. 1:1-11, NW). Tien dagen later, op de Pinksterfeestdag te Jeruzalem, begon Jezus Christus, die aan de rechterhand van zijn Vader in de hemel was gezeten, met de heilige geest te dopen. Door middel van een wonderbaarlijke demonstratie stortte hij de geest op de 120 bijeenvergaderde discipelen uit. Aldus werden zij door de geest verwekt om Gods geestelijke kinderen te zijn en werden zij in de pasgeboren natie van het geestelijke Israël opgenomen.
21. In welk verbond werden zij door Jezus’ bloed opgenomen, en voor welk doel werden zij gezalfd en geheiligd?
21 Als geestelijke Israëlieten werden zij door middel van het uitgestorte bloed van de Middelaar Jezus Christus in het nieuwe verbond opgenomen en tot het volk voor de naam van Jehovah, Zijn getuigen, gemaakt. Zij werden gezalfd om met Jezus Christus erfgenamen van het Koninkrijk te zijn en werden aldus met hem, de Erfgenaam en Heer van koning David, in het verbond voor het Koninkrijk opgenomen. Door deze zalving met de geest kregen zij eveneens de opdracht of werden zij geordineerd om het goede nieuws van het Koninkrijk tot alle natiën te prediken. Zij werden door de heiligende kracht van de heilige geest tot „heiligen”, tot „een heilige natie”, gemaakt. — Hand. 2:1-38; Rom. 8:15-17; 1 Joh. 2:20, 27; 1 Petr. 2:9.
DE GEMEENTE OP DE ROTSMASSA ORGANISEREN
22. Wanneer begon Jezus zijn gemeente op de rotsmassa te bouwen, en wie gebruikte hij als ondergeschikte fundamenten?
22 Op die pinksterdag waarop Jezus zijn volgelingen op aarde met heilige geest doopte, begon hij zijn gemeente op zichzelf als de rotsmassa (petra) te bouwen. Lang voordien had Jehovah de twaalf zonen van Jakob (Israël) gebruikt om als fundamenten van de natie Israël, die uit twaalf stammen was samengesteld, te dienen (Gen. 49:1, 2, 28). Dit als een voorbeeld navolgend, gebruikte Jezus Christus zijn twaalf getrouwe apostelen als ondergeschikte fundamenten die op hem zijn gebouwd. Hij beeldde zijn gemeente als een stad met twaalf fundamenten af: „De muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams” (Openb. 21:14, NW). Ten einde aan te tonen dat de verheerlijkte Jezus in de hemel het fundament is waarop alles steunt, zei de apostel Paulus echter tot de gemeente: „Gij zijt medeburgers van de heiligen en leden van het huisgezin Gods, en gij zijt gebouwd op het fundament van de apostelen en [christelijke] profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen van het fundament is. In eendracht met hem groeit het hele gebouw, harmonisch samengevoegd, op tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem wordt ook gij te zamen opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.” — Ef. 2:19-22, NW.
(Wordt vervolgd)
[Voetnoten]
a Zie Zion’s Watch Tower, de uitgave van april 1880, bladzijde 8, onder de titel „Christus ons Pascha”, paragraaf 3.