Wees snel om te horen, langzaam om te spreken
„Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn”. — Jak. 1:19.
1. Wat is het voornaamste doel van de menselijke tong, en hoe worden vele tongen thans aldus gebruikt?
HET voornaamste doel van de menselijke tong is ’s mensen grootse Schepper, de Almachtige God, te verheerlijken. Als een instrument waarmee men God lof kan toebrengen, wordt de tong thans over de gehele wereld gebruikt om het opgerichte koninkrijk der hemelen aan te kondigen. Dit is het goede nieuws dat volgens Jezus „in de gehele wereld gepredikt [zou] worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”. Hoe kostbaar is de tong die deze blijde boodschap spreekt! „Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen”. Het is de rechtvaardige wil van God dat ware christenen altijd gereed zijn dit goede nieuws van het Koninkrijk aan anderen te vertellen: „Verkondig het woord, dring er op aan, gelegen of ongelegen”. — Matth. 24:14; Spr. 10:20; 2 Tim. 4:2.
2, 3. Wat bedoelde de discipel Jakobus in werkelijkheid toen hij de raad gaf „langzaam om te spreken” te zijn?
2 Het zal sommigen wellicht vreemd toelijken dat de discipel Jakobus ondanks de dringende noodzakelijkheid die er bestaat om de Koninkrijksboodschap bekend te maken, de volgende geïnspireerde raad gaf: „Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn”. Christenen moeten niet wat de prediking van het Koninkrijk betreft, ’langzaam zijn om te spreken’. De discipel Jakobus had iets anders in gedachten. — Jak. 1:19.
3 De strekking van de goddelijke raad in Jakobus 1:19 is dat wij door „snel . . . om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn” te zijn, erop toezien dat de zuivere aanbidding niet wordt bezoedeld en wij, vooral door het onjuiste gebruik van de tong, verderf over onszelf brengen. Wanneer er een christen zou zijn die de noodzaak van het in toom houden van de tong niet inziet, dient hij op de goddelijke waarschuwing acht te slaan: „Wanneer iemand in de mening verkeert dat hij een vormelijke aanbidder is en toch zijn tong niet in toom houdt, maar voortgaat zijn hart te misleiden, is de vorm van aanbidding van deze mens tevergeefs”. De christen die wenst te vermijden dat zijn aanbidding in Gods ogen tevergeefs is, dient niet alleen God te loven door zijn glorierijke koninkrijk bekend te maken, maar moet er ook voor zorgen dat zijn tong tot zegen van de mensheid wordt gebruikt. Als een hulp bij het breidelen van de tong, beveelt Jakobus aan „snel [te] zijn om te horen, langzaam om te spreken”. — Jak. 1:26, NW.
4. Hoe beschrijft Jakobus de tong en de uitwerking die ze kan hebben, en wat getuigt derhalve van wijsheid?
4 Wanneer wij beseffen welk een krachtige uitwerking de tong heeft, zien wij in welk een grote waarde Jakobus’ raad heeft. Het is waar dat de tong slechts een klein deel van het lichaam is, maar de toom van een paard en het roer van een schip zijn naar verhouding eveneens klein, terwijl de uitwerking ervan buitengewoon groot is: „Als wij paarden den toom in den bek leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen wij ook hun gehele lichaam besturen. Zie, ook de schepen, ofschoon zij zo groot zijn en door sterke winden voortgedreven worden, worden door een zeer klein roer gestuurd, waarheen maar het believen van den stuurman wil. Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hogen toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt. Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel [Gehenna, NW]. Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, maar de tong kan geen mens bedwingen”. Daar de manier waarop de christen zijn tong gebruikt leven of dood betekent, en daar niemand op aarde zijn tong volmaakt beheerst, getuigt het van wijsheid wanneer men niet haastig spreekt. — Jak. 3:3-8.
TE SPRAAKZAAM
5. Welk ernstige gevaar bestaat er wanneer men teveel praat, en welk verband bestaat er tussen luisteren en leren?
5 Zelfs wanneer een christen er snel mee is woorden te spreken die op zichzelf niet onjuist zijn, kan dit voor hem schadelijk zijn. Men kan teveel van de tijd aan het woord zijn en aldus niet „snel zijn om te horen”. Er dient tussen het spreken en het horen een evenwicht te bestaan. Aangezien wij voornamelijk met betrekking tot Gods Woord der waarheid snel moeten zijn om te horen, gaan sommige personen niet voort tot geestelijke rijpheid omdat zij geen goede hoorders zijn. Zij besteden meer tijd aan praten dan goed voor hen is. Verschillende getuigen van Jehovah leiden als bedienaren van het evangelie al geruime tijd studiën bij mensen die praatziek of erg spraakzaam zijn. Doordat hun gepraat veel tijd kost, maken deze mensen geestelijk vaak maar heel weinig vorderingen. Zulke personen dienen te beseffen dat „die wijs is, zal horen, en . . . in lere toenemen”. De wijze waarop iemand luistert, staat dus rechtstreeks in verband met datgene wat men leert. Hoewel aan spreken ook een plaats toegekend moet worden, dient men nooit toe te staan dat het luisteren daardoor wordt verdrongen, vooral wanneer men in Gods Woord wordt onderwezen. Toen Maria, Martha’s zuster, „aan de voeten van de Meester neerzat”, was het voor haar de tijd om te leren. Daarom ’bleef zij naar zijn woord luisteren’. — Spr. 1:5, SV; Luk. 10:39, NW.
6. Waarom zijn sommige personen slechte luisteraars? Met welk gevolg?
6 Het valt in tegenwoordige gesprekken op dat vele personen geen goede luisteraars zijn. Zij willen het langst aan het woord zijn. Wanneer het tijd is om te luisteren en zij hardnekkig met praten blijven doorgaan, beroven zij zich van wat belangrijk onderricht kan zijn. Wanneer men dient te luisteren, is men maar al te vaak ergens anders met zijn gedachten, terwijl men steeds weer de woorden door zijn geest laat gaan die men zal uitstorten wanneer er zich een opening in het gesprek voordoet en men hier gebruik van kan maken. Het lijkt soms hopeloos zulke personen te onderwijzen, aangezien de bijbelse regel luidt: „Ziet gij iemand die met zijn woorden haastig is, voor een dwaas is meer hoop dan voor hem”. „De dwaas is het, die vele woorden gebruikt”. Geen wonder dat velen onmiddellijk nadat iemand iets heeft gezegd, de onnodige vraag stellen: „Wat zei u?” Als zij niet zo overdreven bezorgd waren geweest over wat zij zouden zeggen, zouden zij de spreker waarschijnlijk niet hebben hoeven vragen zijn woorden te herhalen. Wij moeten leren steeds aandachtiger te luisteren, want veel van wat wij leren, hangt daarvan af. — Spr. 29:20; Pred. 10:14.
AANDACHT SCHENKEN
7. Wanneer dient men speciaal snel te zijn om te horen, en waarom?
7 Wanneer men in Gods Woord wordt onderwezen, zoals op een gemeentevergadering of een grote vergadering van Jehovah’s volk, is het er niet de tijd voor bezoeken af te leggen en te praten. Jehovah’s Woord geeft dienaangaande de raad: „Behoed uw voet, als gij naar Gods huis gaat; immers, naderen om te horen is beter dan het offeren der dwazen, want die weten niet, dat zij kwaad doen. Wees niet overijld met uw mond”. Op grote vergaderingen spreken personen soms onnodig met elkaar, terwijl zij mensen opzoeken die zij lange tijd niet hebben gezien, enzovoorts — en dat allemaal wanneer er vanaf het podium belangrijke bijbelse waarheden worden besproken. Hierdoor geeft men er blijk van geen respect voor Gods Woord en zijn organisatie te hebben. Men dient gedurende de gemeentevergaderingen en op de congressen te „naderen om te horen”. Na afloop van de vergadering is het de geschikte tijd om bezoeken af te leggen. — Pred. 4:17; 5:1.
8. Waarom is het zo belangrijk aan het gehoorde aandacht te schenken, en wat zal in dit opzicht een hulp betekenen?
8 Snel te zijn om te horen, betekent dat wij aandacht moeten schenken aan wat wij horen en Gods waarheden diep in ons hart en onze geest moeten laten bezinken. Men kan wel luisteren zonder aan het gehoorde werkelijk aandacht te schenken. Men moet de geest niet toestaan af te dwalen. Deze aangelegenheid van het schenken van aandacht aan het onderwijs uit Gods Woord is zo belangrijk dat een van Christus’ apostelen de raad gaf: „Wij [moeten] meer dan gewone aandacht schenken aan hetgeen wij horen, opdat wij nooit zullen afdrijven”. De christen dient dus waakzaam te zijn wanneer hij bijbels onderricht ontvangt. Beseffend hoe belangrijk het is in geestelijk opzicht waakzaam te zijn, zal hij voordat hij naar de vergaderingen gaat, niet een te zwaar maal gebruiken, daar hij weet dat het moeilijk is om met een slaperige geest goed te luisteren. Men is ook beter in staat goed te luisteren wanneer er in vergaderplaatsen voor een goede ventilatie is gezorgd en er, indien mogelijk, een juiste temperatuur wordt gehandhaafd, zodat het er niet te koud of te warm is. Doe derhalve wat redelijk is opdat u aan Gods Woord der waarheid „meer dan gewone aandacht [kunt] schenken”. „Gelukkig is hij die naar mij luistert, doordat hij . . . wakker blijft”. — Hebr. 2:1; Spr. 8:34, NW.
REDELIJKHEID EN TERECHTWIJZING
9. In welk opzicht wordt men door snel te zijn om te horen geholpen redelijk te zijn, en waarom is dit vooral voor opzieners uiterst belangrijk?
9 Door snel te zijn om te horen, wordt men in het algemeen geholpen redelijk te zijn. Gods Woord zegt: „Uw redelijkheid worde aan alle mensen bekend”. Hoe zou u dit goed kunnen doen zonder te luisteren? In vele gevallen is het noodzakelijk om geduldig naar beide kanten van een zaak te luisteren in plaats dat men haastig met zijn woorden tussenbeide komt. Wanneer men niet genoeg luistert, zou men wel eens verkeerde conclusies kunnen trekken. De opzieners van de christelijke gemeenten moeten volgens Paulus „redelijk” zijn (1 Tim. 3:2, 3, NW). De opzieners moeten dus in hun omgang met hun christelijke broeders en zusters „snel zijn om te horen”. — Fil. 4:5, NW.
10, 11. (a) Welk gevaar schuilt erin wanneer men niet snel is om te horen, en hoe toont Gods Woord derhalve aan dat wij geoefende oren moeten hebben? (b) Wat valt er te zeggen over onze houding wanneer opzieners spreken of raad geven?
10 Door niet snel te zijn om te horen, bestaat het grote gevaar dat er een barrière wordt opgeworpen waardoor men geen voordeel kan trekken van raadgevingen en terechtwijzingen. Niemand vindt het van nature prettig terechtwijzingen te ontvangen, maar de christen moet zijn oren oefenen om in dit opzicht snel te zijn om te horen. „Bestraf den wijze, dan zal hij u liefhebben”. „Luister naar raad en neem vermaning aan, opdat gij ten slotte wijs wordt”. „Een berisping maakt op den verstandige meer indruk dan honderd slagen op een zot”. Wanneer men wijs en verstandig wil zijn, moet men ervoor zorgen dat men zijn oren geoefend heeft om snel raadgevingen en terechtwijzingen te horen, zonder dat men er beledigd of kwaad over is. „Het oor, dat luistert naar de terechtwijzing die ten leven is, zal vertoeven te midden der wijzen”. — Spr. 9:8; 19:20; 17:10; 15:31.
11 Wanneer opzieners in dit opzicht iets tot uitdrukking brengen en terechtwijzingen geven of bestraffen, dienen wij speciaal snel te zijn om te horen. Jezus’ apostelen moesten snel zijn om te horen. Jakobus en Johannes waren eens snel tot toorn toen zij vuur van de hemel wilden roepen om de inwoners van een ongastvrij Samaritaans dorp te vernietigen. In Lukas 9:55 lezen wij dat Jezus ’zich omkeerde en hen bestrafte’. Zij waren hierdoor niet beledigd. Zij moesten snel zijn om te horen om van Jezus’ bestraffing voordeel te trekken. „Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt, maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen”. — Spr. 10:17.
HET ZACHTE ANTWOORD
12. Hoe zal de Koninkrijksbedienaar erop reageren wanneer misleide personen zich afkeurend tegenover hem uitlaten?
12 Degenen die snel zijn om Gods Woord, raadgevingen en instructies te horen, zijn het meest geneigd ’langzaam te zijn om te spreken, langzaam tot toorn’. Langzaam te zijn om te spreken, betekent dat men er niet snel bij is om een nijdig antwoord te geven wanneer men raad ontvangt of zelfs wanneer men onvriendelijk wordt behandeld. Wanneer men tot toorn wordt geprikkeld, dient men er speciaal langzaam mee te zijn te spreken of kwade woorden terug te zeggen. De evangeliebedienaar van God zal wanneer hij de Koninkrijksboodschap tot anderen brengt, af en toe zeer afkeurend worden toegesproken en het mikpunt worden van harde, veroordelende woorden. De Koninkrijksbedienaar zal zulke beledigingen echter goedgunstig over het hoofd zien; hij weet dat het niets goeds tot stand brengt om kwaad met kwaad te vergelden. Hij weet ook dat ’een zachte tong beenderen verbreekt’. Ook al is iemand zo hard als een been, dan kan deze harde, buitenste laag toch door milde taal zacht worden gemaakt. „Vriendelijke woorden zijn als honigzeem, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente”. Door toornige woorden met toornige woorden te beantwoorden, maakt men het voor de volgende Koninkrijksbedienaar alleen maar moeilijker wanneer hij er aan de deur komt. De tong van de Koninkrijksbedienaar geeft dus op een prettige, zachte en vriendelijke wijze antwoord: „Een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een krenkend woord wekt den toorn op. De tong der wijzen brengt degelijke kennis voort, maar de mond der zotten stort dwaasheid uit”. — Spr. 25:15; 16:24; 15:1, 2.
ER LANGZAAM MEE ZIJN TE KLAGEN
13. Waardoor worden wij ervoor behoed dwaze taal te bezigen en te klagen, en welke raad gaf Paulus betreffende onze spraak?
13 Wanneer wij langzaam zijn om te spreken, zullen wij niet als maar klagen of vitten. Wanneer onze geest met de Koninkrijkswaarheden is gevuld en er druk mee bezig is om deze waarheden onder woorden te brengen, het goede nieuws van het Koninkrijk te spreken, anderen met in de Koninkrijksdienst opgedane ervaringen aan te moedigen, onze bediening uit te breiden en anderen aan te moedigen hun bediening uit te breiden, zullen wij er niet zo gauw toe worden verleid onze tong een stortvloed van nutteloos gepraat, dwaze opmerkingen en geklaag te laten voortbrengen. Zulke woorden zijn niet opbouwend. Paulus gaf de raad: „Uit uw mond kome geen verdorven gezegde, maar elk gezegde goed tot opbouw, waar dit nodig mocht zijn, opdat het de hoorders iets gunstigs moge brengen”. — Ef. 4:29, NW.
14. Waarom is het onverstandig er vlug bij te zijn te klagen, en wat dienen wij derhalve te erkennen?
14 Wanneer men er vlug bij is om te vitten, draagt men er niet toe bij dat ’de hoorders iets gunstigs ontvangen’. Een klagende geest is een geweldige hindernis die met het oog op het beteugelen van de tong overwonnen moet worden. Het is waar dat niemand zijn tong volmaakt onder controle heeft en dat uw broeders en zusters fouten maken, maar dat doet ú ook. Verwacht geen volmaaktheid van hen, dan zal Jehovah het ook niet van u verwachten. Erken dat er met de tong fouten gemaakt zullen worden, maar beschouw ze terzelfder tijd zoals ze zijn, kleinigheden die vergeleken met de grote waarheden van het Koninkrijk, van weinig belang zijn.
15. Hoe zou iemand wanneer hij er snel bij is om te klagen, kunnen handelen, en waarom is zulk een handelwijze verkeerd?
15 Wanneer iemand er vlug bij is om te klagen, zou hij wel eens de door het gemeentelijke dienstcomité genomen beslissingen in twijfel kunnen trekken. Hij zou er zelfs met anderen over kunnen praten en er vlug bij kunnen zijn om zich tegenover zoveel mogelijk anderen te beklagen. Zo iemand heeft geen waardering voor de theocratische organisatie die Jehovah hier op aarde bezit, terwijl zulk een handelwijze in werkelijkheid tegen de wil van God in gaat. Jehovah heeft deze dienaren door bemiddeling van zijn heilige geest aangesteld en zij dragen de verantwoordelijkheid voor de gemeente te zorgen, waarbij zij deze rein en geestelijk gezond moeten houden. Als deze dienaren niet op juiste wijze voor de Koninkrijksbelangen zorgdragen, zal Jehovah hen op dezelfde wijze verwijderen als zij werden aangesteld, namelijk, door middel van zijn zichtbare organisatie. Wees er derhalve niet snel mee afbrekende woorden te spreken. Thans leven wij in de tijd dat wij ’elkaar elke dag moeten blijven vermanen, zolang het nog „Heden” genoemd kan worden’. — Hebr. 3:13, NW.
’OVER NIEMAND NADELIG SPREKEN’
16. Welk altijd aanwezige gevaar bestaat er wanneer er over personen wordt gesproken, en hoe luidt de bijbelse raad dienaangaande?
16 Langzaam zijn om te spreken, betekent dat wij erop zullen toezien van niemand nadelig te spreken. Wanneer er over anderen wordt gesproken, bestaat altijd het gevaar dat iemands goede naam nadeel wordt berokkend. Aangezien niemand volmaakt is, is het niet moeilijk om iemands fouten, ja, ook die van de betrokkene zelf, aan het licht te brengen. Paulus gaf derhalve de raad: „Ga voort hen eraan te herinneren . . . over niemand nadelig te spreken”. Men moet de goede naam van anderen respecteren en deze niet schaden door de feiten opzettelijk of zonder er bij stil te staan te verdraaien en daardoor in de geest van de luisteraars een verkeerde indruk te wekken. Het feit dat iemand gedachteloos heeft gesproken, doet niets af van de schade die iemands goede naam wordt toegebracht. Zelfs als de feiten niet worden verdraaid of overdreven, maakt men anderen, door hun fouten aan het licht te brengen, tot onderwerpen van openlijke schande, waardoor het voor hen moeilijk is vrienden te behouden: „Een nietswaardig man delft boosheid op, op zijn lippen is het als verzengend vuur. Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden”. Iemand die over christelijke liefde beschikt, zal de fouten van zijn broeder niet rondbazuinen, want liefde „kwetst niemands gevoel”. „Wie een overtreding bedekt, jaagt liefde na; maar wie een zaak ophaalt, brengt scheiding tussen vrienden”. Maak het voor anderen niet moeilijk vrienden te behouden. — Tit. 3:1, 2, NW; Spr. 16:27, 28; 1 Kor. 13:5; Spr. 17:9.
17, 18. Hoe werd er nadelig over Paulus gesproken, en welke terechtwijzing gaf hij aan hen die hun tong op onjuiste wijze hadden gebruikt?
17 In de dagen van de apostel Paulus waren er enkele belijdende christenen die hun tong op onnuttige wijze gebruikten. Paulus werd zelf een slachtoffer van tongen die zich roerden en er vlug bij waren om nadelige dingen te zeggen. Hij was hier verontwaardigd over, zoals de Schrift zegt: „De noordenwind verwekt stortregen, heimelijk gepraat toornige aangezichten”. Daarom schreef hij ook: „Gij ziet aan, wat voor ogen is. . . . Want al ging ik nog iets verder in het roemen op onze bevoegdheid, die de Here gegeven heeft om u op te bouwen en niet om af te breken, ik zou niet beschaamd uitkomen. Anders kon het den schijn hebben, dat ik u met mijn brieven vrees wilde aanjagen. Want zijn brieven, zegt men, zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken betekent niets. Laat, wie zo iets zegt, bedenken, dat wij van dichtbij, als het op daden aankomt, zó zijn, als wij uit de verte door onze brieven spreken”. „Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet, maar wij hebben die alleszins en in alle opzichten bij u openbaar gemaakt”. „Want ik vrees, dat ik misschien bij mijn komst u niet zó zal vinden, als ik wens, en zelf door u zó zal gevonden worden, als gij niet wenst. Ik vrees voor twist, naijver, opwellingen van toorn, van zelfzucht, voor laster, oorblazerij, verwatenheid en ongeregeldheden”. „Ik heb hen, die vroeger in zonde geleefd hebben, en al de overigen vooraf gewaarschuwd en waarschuw hen nog, . . . dat ik, als ik nog eens kom, niets zal ontzien; gij zoekt nu eenmaal het bewijs, dat Christus in mij spreekt”. — Spr. 25:23; 2 Kor. 10:7-11; 11:6; 12:20; 13:2, 3.
18 Omdat leden van die gemeente te Korinthe snel waren om te spreken, hetgeen niet betamelijk was, hadden zij een terechtwijzing nodig. Paulus was moedig genoeg hun deze rechtvaardige terechtwijzing te geven. Hoewel hun gevoelens er wellicht een tijdlang door gekwetst zouden zijn, zou het hun goed doen, terwijl zij die terechtwijzing na verloop van tijd zouden gaan waarderen. „Wie een ander vermaant, zal later meer dank oogsten dan wie vleit met gladde tong”. — Spr. 28:23.
19. Wat dient iemand die veel wil praten, te bedenken?
19 Degenen die hun tong zodanig willen gebruiken dat zij erg veel spreken, dienen te bedenken dat zij de vruchten van hun tong moeten eten: „Van de vrucht van iemands mond wordt zijn binnenste verzadigd; hij verzadigt zich van de opbrengst van zijn lippen. Dood en leven zijn in de macht der tong, wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht eten”. Wanneer de vrucht in Koninkrijksvruchten — de prediking van het goede nieuws — bestaat, leidt dit tot eeuwig leven in Gods nieuwe wereld, maar wanneer men er snel mee is om verdorven, nadelige en dwaze dingen te spreken, zal het zijn zoals Jezus de Farizeeën waarschuwde: „Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op den dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden”. Hoe waar is de uitspraak: „Wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, weerhoude zijn tong van het kwade, en zijn lippen van bedrog te spreken”! — Spr. 18:20, 21; Matth. 12:36, 37; 1 Petr. 3:10.
„VERDRAAGZAAM JEGENS ELKAAR”
20. Welke neiging bestaat er thans in de wereld, en waarom moeten christenen niet zo zijn?
20 Zowel in de gemeente als in de gezinskring zijn er vele kleine aangelegenheden ten aanzien waarvan het er eigenlijk niet toe doet of ze nu op de ene of op de andere wijze worden gedaan. Iemand die er vlug bij is om betreffende deze onbelangrijke aangelegenheden aanmerkingen te maken, geeft er blijk van onevenwichtig te zijn. Ook blijkt hieruit een gebrek aan liefde, want liefde „is niet op eigenbelang uit”. In de wereld bestaat thans de neiging om er vlug bij te zijn op zijn eigen wijze van doen te staan door snel aanmerkingen te maken en te zaniken of te vitten. Er zijn dwingelanden die over kleinigheden woorden vuil maken. Geen wonder dat een geestige man van de wereld zei: „Mijn vrouw is te mooi voor woorden — maar niet voor woordentwíst!” Zulk een gevit moet niet onder christenen voorkomen. Houd u aan Gods in Filippenzen 2:14 (NW) opgetekende wil: „Blijft alles zonder murmureren en woordentwist doen”. Doe toch waartoe de apostel ons aanmoedigde: „Blijft verdraagzaam jegens elkaar en elkaar vrijelijk vergeven wanneer de een jegens een ander reden tot klagen heeft”. Wanneer deze raad wordt opgevolgd, zal er zowel in de gezinskring als in de gemeente een aangename sfeer van eenheid bestaan. „Zie, hoe goed en aangenaam is het dat broeders in eenheid te zamen wonen!” — 1 Kor. 13:5; Kol. 3:13; Ps. 133:1, NW.
VERMIJD HET OVERHAAST TE SPREKEN WANNEER U BOOS BENT
21. Waarom moeten wij vooral wanneer wij tot toorn geprikkeld zijn, ’langzaam zijn om te spreken’, en door welk voorbeeld wordt aangetoond hoe dwaas het is snel te spreken wanneer men toornig is?
21 Vooral wanneer de christen tot boosheid is geprikkeld, dient hij ’langzaam te zijn om te spreken’, want anders zou dwaze, betreurenswaardige en overhaaste taal er het gevolg van kunnen zijn. Vooral wanneer men tot toorn is geprikkeld, geldt de regel: „In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig”. Hoe gemakkelijk men met de tong kan zondigen wanneer men kwaad is, blijkt uit het voorbeeld van Mozes. Door het gemurmureer van de Israëlieten „wekten zij [bij het water van Meriba] opnieuw zijn toorn op, en moest Mozes lijden om hunnentwil. Omdat zij zijn gemoed zó verbitterden, dat hij met zijn lippen in onbedachtzaamheid misdeed”. Toen de Israëlieten water nodig hadden, gebood Jehovah Mozes zijn staf te nemen en uit een steile rots water voort te brengen. Mozes deed dit, maar omdat hij kwaad was op de klagende Israëlieten, was hij er snel bij om te zeggen: „Hoort toch, wederspannigen, zullen wij uit deze rots voor u water te voorschijn doen komen?” Later zei Jehovah tot Mozes: „Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef”. Dit was een dure prijs voor zijn overhaast spreken. — Spr. 10:19; Ps. 106:32, 33, KB; Num. 20:10, 12.
22. Waarom waren Mozes’ haastige woorden niet door een opstandig of trots hart veroorzaakt, en welke les kunnen wij hier derhalve uit leren?
22 Er kan van Mozes niet worden gezegd dat hij in zijn hart opstandig was. Het was veeleer zo dat hij in een ogenblik van toorn te snel tot spreken overging. Wat hij zei was niet ter verheerlijking van God. Door Mozes’ woorden werd de indruk gegeven dat hij en Aäron voor het volk zorgden, terwijl Jehovah gedurende al die jaren in de woestijn voor hen had gezorgd. Ook was Mozes niet trots en arrogant. „Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op den aardbodem”. Toch zondigde hij met zijn tong. Zelfs de nederigste dienstknecht van God moet zijn tong bewaken: „Wie zijn mond in toom houdt, bewaart zijn leven; wie zijn lippen openspert, hem wacht het verderf”. — Num. 12:3; Spr. 13:3.
23. Hoe zullen wij door Jakobus’ raad worden geholpen?
23 Neem derhalve Jakobus’ raad ter harte: ’Wees snel om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn’. U zult hierdoor worden geholpen vruchten voort te brengen die in Gods ogen aanvaardbaar zijn en uw tong tot heerlijkheid van de Schepper te gebruiken. Ja, u zult erdoor worden geholpen de in Romeinen 14:19 tot uitdrukking gebrachte goddelijke wil ten uitvoer te brengen: „Laten wij dan najagen hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert”.