Een liefdevol gebruik van wat ons is gegeven
1. Wat zijn de gaven van de geest die in het 12de hoofdstuk van Eén Korinthiërs worden genoemd, en met welk doel werden ze gegeven?
NADAT Paulus de Korinthiërs had geschreven over de noodzaak met anderen rekening te houden in verband met voedsel, besprak hij vele andere dingen. In het twaalfde hoofdstuk brengt hij verscheidene gaven van de geest ter sprake die aan de vroege christelijke gemeenten werden geschonken. Deze gaven werden aan de afzonderlijke christenen gegeven, doch niet slechts voor hun eigen genoegen of voordeel, maar in het belang van anderen. Zo schrijft Paulus in hoofdstuk twaalf de verzen zeven tot en met elf: „Aan een ieder wordt de openbaring van den Geest gegeven tot welzijn van allen. Want den een wordt door den Geest gegeven met wijsheid te spreken, en den ander met kennis te spreken krachtens denzelfden Geest; den een geloof door denzelfden Geest en den ander gaven van genezingen door dien enen Geest; den een werking van krachten, den ander profetie; den een het onderscheiden van geesten, en den ander allerlei tongen, en weer een ander vertolking van tongen. Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil.”
2. Hoe wilde Jehovah dat deze gaven gebruikt zouden worden?
2 Alle christenen waren leden van één lichaam en alles wat van God werd ontvangen, was ten voordele van de gehele organisatie. Iedereen had zijn plaats in het lichaam zoals het God behaagde, maar nu kwam het er op aan hoe zij datgene wat God hun als medewerkers in het bouwprogramma had gegeven, gebruikten. God is een grote bouwer die uitermate liefdevol is; zij die met hem samenwerken, moeten derhalve ook liefde de aandrijvende kracht voor hen laten zijn. Ook al had iemand een gave van de geest ontvangen, zodat hij bijvoorbeeld in vreemde talen kon spreken of kon profeteren, betekende dit nog niet dat hij in Jehovah’s ogen aanvaardbaar was, tenzij hij de gave op de juiste wijze en met de juiste beweegreden gebruikte. Paulus zei: „Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets.” — 1 Kor. 13:1-3.
3. (a) Waarom zouden de gaven ophouden? Wanneer? (b) Welke hoedanigheid zou daarentegen blijven bestaan, en hoe wordt die hoedanigheid door christenen tot uitdrukking gebracht?
3 Er moest na de dood van Christus Jezus een bouwprogramma worden voortgezet. Nu werden er speciale gaven door de geest van God verschaft om vele mensen van de Koninkrijksboodschap te doordringen. Deze gaven waren gedurende de tijd dat de apostelen leefden, in de vroege christelijke kerk werkzaam, maar met de dood van de apostelen kwam er een einde aan het schenken van deze gaven. De apostel Paulus wist dat er een einde aan zou komen, zodat hij in 1 Korinthiërs 13:8 kon schrijven: „Profetieën, zij zullen afgedaan hebben, tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben.” Zolang zij deze gaven hadden, moesten zij ze echter in liefde gebruiken ten einde anderen erdoor op te bouwen. Liefde wordt ten opzichte van anderen tot uitdrukking gebracht en is een hoedanigheid die blijvend onder christenen zal worden aangetroffen. De gaven van de geest mogen dan zijn voorbijgegaan, met de liefde is dit niet het geval. De liefde vergaat nimmer, zegt de apostel. Ten einde aan te tonen hoe de liefde tot uitdrukking wordt gebracht, schreef Paulus: „De liefde is lankmoedig en dienstvaardig. De liefde is niet afgunstig, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen, gedraagt zich niet onbetamelijk, is niet op eigenbelang uit, wordt niet geërgerd. Ze houdt het onrecht niet in gedachten. Ze verheugt zich niet over onrechtvaardigheid, maar verheugt zich met de waarheid. Ze verdraagt alles, gelooft alles, hoopt alles, verduurt alles.” — 1 Kor. 13:4-7, NW.
4. Waarom zijn er door middel van de Schrift zoveel inlichtingen over de wonderbaarlijke gaven van de geest ter onzer overdenking bewaard, indien het overdragen van deze gaven toch met de dood van de apostelen eindigde?
4 Hoewel de gaven der talen, profetieën en gezondmaking met de dood van de apostelen eindigden en deze gaven thans niet worden beoefend, wordt er in de Schrift toch veel over geschreven. Waarom heeft God deze geschriften ter onzer overdenking bewaard? Ofschoon de wonderbaarlijke gaven van de geest met de dood van de apostelen eindigden, wordt ons een les geleerd door het onderricht dat in verband met het gebruik van deze gaven wordt gegeven. In hoofdstuk veertien brengt Paulus het najagen van liefde en het gebruik van de geestelijke gaven met elkaar in verband en maakt hij in zeker opzicht een vergelijking, waarbij hij aantoont dat sommige gaven begeerlijker waren dan andere. De gaven waren in de vroege christelijke gemeente bijzonder nuttig, aangezien de christenen wanneer zij bijeenkwamen om elkaar op te bouwen, niet allen zo volkomen waren toegerust dat elkeen in het bezit was van een volledige bijbel en veel verklarende lectuur en tijdschriften die hen erbij konden helpen de bijbel te bestuderen, zoals De Wachttoren dit in onze tijd doet. Aan welke van deze gaven diende de voorkeur te worden gegeven?
5. Aan welke gave werd de voorkeur gegeven, en waarom?
5 Er werd de voorkeur gegeven aan de gave om te profeteren. Waarom was de gave om te profeteren echter verkieslijker dan de gave der gezondmaking of de gave der talen? „Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door den Geest spreekt hij geheimenissen. Maar wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend. Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente” (1 Kor. 14:2-4). Deze raad is bijzonder praktisch. Paulus toonde aan hoe iemand die in een vreemde taal sprak, zichzelf opbouwde, terwijl de gemeente er — tenzij er iemand was die als vertolker of vertaler kon optreden — in het geheel geen opbouwende voordelen door ontving. Hij vergelijkt het spreken in vreemde talen met oorlogsbazuinen die onduidelijke geluiden voortbrengen. Het is veel beter om in een taal te spreken die gemakkelijk wordt begrepen, zodat degenen die luisteren er de betekenis van zullen begrijpen en er voordeel van zullen hebben. Indien iemand dus de gave der talen had, spoorde Paulus hem in vers dertien aan: „Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen.” Hij legt er dus de nadruk op dat de mensen datgene wat wordt gezegd, moeten kunnen begrijpen, en iedereen die belangstelling heeft voor anderen en niet slechts voor zichzelf, zal stellig graag iets doen wat nuttig is voor de anderen. In vers zestien vestigt Paulus zeer krachtig de aandacht op het danken in een vreemde taal en werpt hij de vraag op: „Hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt.” Het is in een gemeente derhalve beter om vijf woorden met verstand te spreken en anderen mondeling te onderwijzen, dan tienduizend woorden te spreken in een taal die anderen toch niet verstaan.
6, 7. (a) Waarom gaf God de gave der talen aan de vroege christenen? (b) In welk opzicht was profeteren nuttig? (c) Op welke liefderijke wijze diende een christen volgens het 14de hoofdstuk van Eén Korinthiërs de door God geschonken gaven of bekwaamheden te gebruiken?
6 Waarom gaf God de gave der talen dan aan de vroege christenen? Klaarblijkelijk om aan te tonen dat zij Gods ware dienstknechten waren. Paulus zei: „Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen” (1 Kor. 14:22). Nadat Paulus dit argument had aangevoerd, legt hij uit op grond van welke goede redenen aan het profeteren de voorkeur gegeven diende te worden. Het verdient de voorkeur uit consideratie voor medechristenen, of broeders en zusters, of degenen die Jehovah wensen te dienen. Door te profeteren of het goede nieuws met verstand of bevattelijk te prediken en anderen te onderwijzen, ontvangen allen in de gemeente en zelfs ongelovigen hier voordeel van; ook mensen die uit belangstelling zo eens zouden binnenlopen, konden op deze wijze worden onderricht en leren hoe zij Jehovah God moesten aanbidden. „De profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven. Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt? Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is.” — 1 Kor. 14:22-25.
7 Alhoewel de gaven die Jehovah destijds schonk alle ergens goed voor waren en voordelen afwierpen, moest deze gave der profetie boven de andere gaven worden verkozen omdat ze zo buitengewoon nuttig was voor het opbouwen van de broeders en zusters en de mensen er zo goed door in de aanbidding van Jehovah onderwezen konden worden. Ongeacht welke gave van de geest iemand ontving, in alle gevallen trad het beginsel van liefde op de voorgrond; en uit de wijze waarop deze gaven gebruikt dienden te worden, kan worden opgemaakt dat er rekening met anderen gehouden moest worden en dat de gaven anderen tot voordeel moesten strekken. Dit is het geval met alles wat Jehovah God aan degenen verschaft die hem dienen. „Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting [opbouw, NW] geschieden” (1 Kor. 14:26). Uit alles blijkt dat de ware christelijke houding is: laat alles tot opbouw van anderen geschieden.
HET TEGENWOORDIGE BOUWPROGRAMMA
8. Welke voorziening is er tot opbouw van de huidige christelijke gemeenten getroffen, aangezien de wonderbaarlijke gaven van de geest thans niet door de gemeenten worden gebruikt?
8 Uit de Schrift blijkt duidelijk dat er met de dood van de apostelen een einde kwam aan het schenken van de wonderbaarlijke gaven van de geest, welke tot opbouw van de vroege christelijke gemeente dienden. De gaven van de gezondmaking en het spreken in vreemde talen, worden thans niet door ware christenen gebruikt. Er zijn voor het opbouwen van de christelijke gemeente thans andere middelen beschikbaar. Jehovah heeft zijn Woord, de bijbel, gegeven, welk boek thans in meer dan duizend talen verkrijgbaar is. Bovendien zijn er vele theocratische publikaties die als een gids dienen bij de onderwijzings- en bouwwerkzaamheden. Jehovah trof een voorziening voor deze tijd door te gebieden: „Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw. Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en juiste werken aan te sporen, het vergaderen niet nalatend, zoals sommigen gewoon zijn, maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” — Hebr. 10:23-25, NW.
9. Hoe tonen wij door regelmatig op de gemeentevergaderingen aanwezig te zijn, dat wij rekening met anderen houden?
9 Op het regelmatig bijeenkomen op gemeentevergaderingen dient krachtig de nadruk te worden gelegd. De afzonderlijke christenen dienen zichzelf discipline op te leggen om de gemeentevergaderingen te bezoeken en zij moeten elkaar hiertoe aanmoedigen, vooral in deze boze dagen, nu wij steeds dichter bij het einde van Satans goddeloze samenstel van dingen komen. Iemand die zich op zijn eigen verstand verlaat, zou kunnen redeneren dat hij zijn tijd veel nuttiger zou kunnen doorbrengen door deze aan persoonlijke studie te besteden. Wat doet hij echter door een dergelijke handelwijze aan de dag te leggen? Het ligt voor de hand dat hij geen rekening houdt met anderen maar alleen aan zichzelf denkt. Door regelmatig op de gemeentevergaderingen aanwezig te zijn, geven wij er blijk van dat wij met anderen rekening houden, dat wij belangstelling voor anderen koesteren en hen liefhebben. Wij gaan er niet slechts in ons eigen belang naartoe door te luisteren naar wat anderen hebben te zeggen of om onderricht te ontvangen, maar om er een aandeel aan te hebben elkaar op te bouwen. Op deze bijeenkomsten geven wij hoorbaar uitdrukking aan onze hoop, zodat anderen hierdoor opgebouwd kunnen worden. Onze openbare bekendmaking dient niet spontaan te geschieden of zonder dat wij er van tevoren over hebben nagedacht, alsof ze geïnspireerd zou zijn. Aangezien wij ons in een ordelijke, theocratische organisatie bevinden, weten wij welk thema wij aan een beschouwing gaan onderwerpen, en wij bereiden ons eerst voor om zodoende tot nut van allen opbouwende gedachten bij te dragen. Dit is de voorziening welke Jehovah in deze moderne tijd voor al zijn dienstknechten heeft getroffen.
10. Hoe kan de gemeente worden opgebouwd doordat wij belangstelling voor anderen tonen en op liefderijke wijze onze bezittingen gebruiken?
10 Daar wij weten dat de geregelde bijeenkomsten van Jehovah’s dienstknechten tot de opbouw bijdragen, dienen wij uit liefde voor onze naaste, onze familie en personen van goede wil het verlangen te koesteren hen uit te nodigen om te zamen met ons de vergaderingen te bezoeken. Ja, wij dienen ons zelfs extra moeite te getroosten en ons in te spannen om aandacht te schenken aan de geestelijke zwakheden van degenen die de belangrijkheid van de vergaderingen niet inzien en te trachten hen op te zoeken en met ons mee te nemen. Wanneer wij een auto bezitten, zouden wij die heel goed kunnen gebruiken om personen van goede wil op te halen, ook al betekent dit dat wij er wat extra tijd voor moeten afnemen en kilometers moeten omrijden ten einde hen te helpen. Indien wij een telefoon bezitten, kunnen wij anderen opbellen en hen op liefdevolle wijze aan de vergaderingen herinneren. De anderen in de gemeente dienen waardering te hebben voor onze krachtsinspanningen en wij dienen op onze beurt van onze waardering blijk te geven voor de krachtsinspanningen welke anderen hebben gedaan om mensen van goede wil naar de vergaderingen te brengen. Wij dienen er vlug bij te zijn om vreemdelingen die in ons midden komen, te verwelkomen en moeten belangstelling hebben voor anderen. — Fil. 2:1-4.
11. Hoe laat een christen, ofschoon hij het heel druk kan hebben met het afhandelen van dienstaangelegenheden, zich door liefde bewegen wanneer er vreemdelingen op de gemeentevergadering komen?
11 Om nu tot de praktische toepassing te komen, zouden wij kunnen zeggen dat iedere getrouwe dienstknecht van Jehovah het in deze tijd erg druk heeft. Als hij naar zijn geregelde vergaderingen gaat, heeft hij aan vele dingen te denken die hij moet doen: zich in het bezit stellen van lectuur en benodigdheden voor zijn toekomstige dienst, rapporten afgeven over zijn bedieningsactiviteiten, nieuwe abonnementen inleveren of gebied halen waarin hij zijn bedieningswerk ten uitvoer kan brengen. Zodra hij de Koninkrijkszaal binnenkomt, zal hij ermee beginnen zijn plan ten uitvoer te brengen. Zal hij, als hij liefdevol en attent is, deze dingen echter vóór het welzijn van de vreemdeling stellen, die wellicht voor de eerste keer aanwezig is? Als hij er alleen maar aan denkt hoe vlug hij zijn persoonlijke aangelegenheden kan afwikkelen en na afloop van de vergadering de zaal kan verlaten, zal hij misschien zo haastig mogelijk alles klaar zien te krijgen zonder aan de vreemdeling te denken. Zo bouwt hij de organisatie echter niet op. Het kost echt niet zoveel tijd om de vreemdelingen te verwelkomen en hun het gevoel te geven dat hun aanwezigheid wordt gewaardeerd. Liefde is expressief, demonstratief. Het is niet alleen de taak van de opzieners om de vreemdelingen te begroeten, hoewel zij definitieve regelingen dienen te treffen ten einde dit verwelkomen van de vreemdeling soepel te laten verlopen. Op deze wijze kunnen wij de vreugde die wij van Jehovah hebben ontvangen, met anderen delen. Ja, ook al zou iemand zich extra moeite getroosten om de vreemdelingen te verwelkomen, dan kan hij er zeker van zijn dat hij na afloop van de studievergadering voldoende tijd zal overhebben om al het nodige te doen zodat hij zich op de dienst in de komende dagen kan voorbereiden. — 1 Tim. 3:2; 1 Petr. 4:8, 9.
12. Waarom zijn vreemdelingen werkelijk welkom in de groep bouwers?
12 Een opgedragen bouwer beseft dat iedere vreemdeling die in de gemeente komt en een lid van de gemeente wordt, aan de bouwwerkzaamheden zal gaan deelnemen en de last zal helpen dragen, en op deze wijze voorziet Jehovah God in meer helpers voor het bouwprogramma. Hier dienen wij dagelijks om te bidden en voor te werken. De vreemdelingen dienen dus werkelijk welkom te worden geheten in de groep bouwers. — Matth. 9:37, 38.
13. Welke belangstelling dient te worden getoond voor een ieder die fysiek of geestelijk ziek is?
13 Hoe druk de christelijke bedienaar van het evangelie het ook heeft, hij dient het niet te druk te hebben om op te merken dat iemand er niet is. Wanneer een gemeentelid niet aanwezig is, wat mankeert er dan aan? Is hij ziek geworden? Heeft hij troost nodig? Men kan bij de opziener hiernaar informeren, en als iemand ziek is geworden, kan dit op juiste wijze aan de gemeente bekendgemaakt worden, zodat de gebrekkige leden opgebouwd en aangemoedigd kunnen worden. Daarentegen zou er ook wel iemand kunnen zijn die zijn waardering voor geestelijke aangelegenheden enigszins is gaan verliezen en het in het bouwprogramma wat langzamer aan is gaan doen. Wellicht is hij in andere aangelegenheden verwikkeld geraakt en heeft hij toegelaten dat hij hierdoor niet geregeld de vergaderingen kan bezoeken. Dit zou ondanks het in Hebreeën 10:23-25 gegeven bevel kunnen geschieden. Hier is voor de ijverige bouwer wederom een gelegenheid om te trachten de wankelende broeder te helpen. Wanneer er tijd en aandacht aan hem wordt geschonken, kan zijn waardering voor geestelijke zaken opnieuw worden aangewakkerd en kan hij weer in de bediening worden hersteld. Wij leven in een tijd van vele afleidende factoren en strikken; het materialisme is een listige vijand. Enkele passende, opbouwende woorden kunnen voor iemand die voor de een of andere verkeerde invloed is bezweken, veel goeds bewerkstelligen. Zo zien wij dat de Grote Bouwmeester, Jehovah, door middel van de gemeenteorganisatie regelingen heeft getroffen om degenen die hem liefhebben, op te bouwen. — Jak. 5:19, 20.
AANDACHT VOOR HET BOUWWERK
14. (a) Waaruit blijkt of een verstandige bouwer zich voor zijn werk interesseert? (b) Hoe kan iemand zijn gesprekken in zulke banen leiden dat anderen erdoor worden opgebouwd?
14 Iemand die goed bouwt, interesseert zich voor zijn bouwwerkzaamheden, en niet slechts drie of vier uur per week, maar elke dag is datgene wat hij bouwt, in zijn gedachten. Het is belangrijk en hij blijft eraan werken. Hij spreekt erover. Voordat hij iets doet, heeft hij hiervoor zijn plannen uitgewerkt. Hij weet wat voor soort van fundament er is gelegd en wat er op dit fundament gebouwd moet worden, en hij blijft er onder het bouwen steeds aan denken (1 Kor. 3:10; 1 Tim. 4:15). In zijn omgang met andere bouwers handelen zijn gesprekken steeds over datgene wat hij aan het bouwen is. Zo moet het ook met de geestelijke bouwer gesteld zijn. Hij is een geestelijke bouwer van beroep en hij denkt en werkt er voortdurend aan. Wanneer hij in het gezelschap van anderen verkeert, is zijn conversatie opbouwend. Hij volgt het voorbeeld van Jehovah en Christus Jezus na en bouwt anderen door zijn gesprekken altijd op. Er zijn elke dag vele goede dingen waarover gesproken kan worden. Wij hebben voor elke dag een tekst met commentaar welke ons wat geestelijk voedsel geeft zodat wij geholpen worden Jehovah gedurende de dag te dienen. Ook al hebben wij de stof al eens eerder gelezen, dan is ze nog opbouwend. Kunt u, nu u dit leest, zich de tekst met het commentaar herinneren welke u deze morgen aan een beschouwing hebt onderworpen? In sommige gezinnen maken ouders er een gewoonte van om onder de avondmaaltijd de tekst aan te halen die ’s morgens werd besproken, ten einde te zien of de gezinsleden zich de belangrijke les welke zij die dag hebben geleerd, nog kunnen herinneren. Er zijn vele onderwerpen waarover christenen kunnen spreken. Degenen die op de bedieningsschool zijn ingeschreven, ontvangen toewijzingen, terwijl iedereen aan overzichten kan deelnemen. Spreek over mooie ervaringen die u tijdens uw activiteit in het veld hebt opgedaan. Ook kunnen vragen worden besproken welke door mensen die wij van huis tot huis ontmoeten of bij wie wij een studie leiden, zijn opgeworpen. Verder lezen wij buitengewoon belangrijke onderwerpen in de publikaties van het Genootschap. Het treft ons wanneer wij ze door iemand horen herhalen en hem over de nieuwe geleerde punten horen spreken. Het is verfrissend om over geestelijke dingen te blijven denken en spreken. — Kol. 3:7, 8, 16, 17; Fil. 4:8, 9.
15. Hoe kunnen christelijke activiteiten tot opbouw van anderen zijn?
15 Indien wij juist denken en datgene wat wij uit Jehovah’s Woord hebben geleerd, in praktijk brengen, kunnen wij door ons dagelijkse voorbeeld en onze activiteiten opbouwend zijn. Dit is vooral waar met betrekking tot het opleidingsprogramma dat in alle gemeenten is georganiseerd. Ook op dit gebied spreken liefde en consideratie jegens anderen weer een belangrijk woordje mee. Wanneer iemand de toewijzing ontvangt om aan het opleidingsprogramma een aandeel te hebben door enkele nog niet zo ervaren personen te helpen hun bediening in het veld te verbeteren, zal hij aan de persoon met wie hij werkt, tijd, energie en aandacht moeten besteden. Het kan betekenen dat hij een behoorlijke afstand moet afleggen om de andere persoon te ontmoeten, maar dit is goed voor de algemene opbouw van de christelijke organisatie. Wanneer iemand alleen maar aan zichzelf denkt, zal hij er heel tevreden mee zijn een eigen gebied of gemeenschap te hebben om in te werken en alleen op stap gaan. Natuurlijk schenken wij aandacht aan ons eigen onderwijs, maar wij willen ook anderen helpen zodat zij gered zullen worden. „Zie [voortdurend, NW] toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” — 1 Tim. 4:16.
16. (a) Waarom is het dwaas wanneer iemand al zijn tijd aan oude-wereldbezigheden besteedt? (b) Hoe handelt de christelijke bouwer wijselijk?
16 Wanneer wij ervoor kunnen zorgen dat wijzelf en anderen met ons, druk bezig blijven in het Koninkrijks-bedieningswerk, zal dit ons ervoor behoeden in de activiteiten van deze wereld — welke door Jehovah is veroordeeld — verwikkeld te geraken. Wat zouden wij denken van iemand die, alhoewel hij heeft vernomen dat het gemeentebestuur van de plaats waarin hij woont een gebouw heeft afgekeurd en aldaar, nadat men het heeft afgebroken, een grote verkeersweg gaat aanleggen, het gebouw toch koopt, het verft, opknapt en mooi maakt en zeer veel tijd aan de herstelwerkzaamheden besteedt? Kort daarna eist de stad het gebouw op en wordt het vernietigd. Iedereen zou de persoon die aan dat gebouw werkte, dwaas vinden. Precies hetzelfde kan echter van degene gezegd worden die al zijn tijd aan wereldse activiteiten begint te besteden en niet langer aandacht aan zijn bediening schenkt. Wellicht gelooft hij zelfs nog dat hij iets opbouwends doet in zijn gemeenschap en iets goeds opbouwt, maar waar bouwt hij feitelijk op? Wanneer hij op het oude-wereldfundament bouwt, bouwt hij aan een bouwwerk dat is afgekeurd en binnenkort zal worden afgebroken. Alle tijd die erin is gestoken, zal verloren tijd zijn en de dwaze bouwer kan zelfs zijn leven verliezen. Zo gaat het met het najagen van wereldse activiteiten. Deze slokken alleen maar tijd en energie op, terwijl er niets blijvends door tot stand wordt gebracht. De christen moet echter evenwichtig blijven en in gedachten houden dat de bediening zijn beroep en roeping is. Paulus geeft ons in Kolossenzen 4:5, 6 (NW) de raad: „Ga voort in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend. Laten uw uitspraken altijd minzaam zijn, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven.” Hoe meer iemand zich met de wereld ophoudt, des te groter zijn de kansen dat hij in wereldse aangelegenheden verwikkeld raakt of wegens invloeden van buitenaf zelfs moreel onrein wordt. Wijselijk dient hij zoveel tijd uit te kopen als maar mogelijk is om in het voeren van opbouwende gesprekken te verbeteren en aan het actieve bouwprogramma dat thans onder leiding van Christus wordt uitgevoerd, een aandeel te hebben.
17. Wat wordt er over de gehele wereld wegens christelijke eenheid tot stand gebracht, en wie dienen in het handhaven van eenheid de leiding te nemen?
17 In eenheid ligt kracht. Doordat Jehovah’s getuigen met verenigde krachtsinspanningen Jehovah’s wil ten uitvoer brengen, hebben zij een aandeel aan de wereldomvattende bekendmaking van het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk van Jehovah. Dat koninkrijk wordt door één God geregeerd, die er de grote Bouwmeester van is. Hij heeft Christus Jezus tot Koning aangesteld om de activiteiten van degenen die deelhebbers zijn in het Koninkrijk, op liefdevolle wijze te leiden. In hoofdstuk vier van zijn brief aan de Efeziërs zegt Paulus tot zijn medechristenen dat zij in overeenstemming met hun roeping waardig moeten wandelen en dat zij moeten volharden, liefdevol met elkaar moeten blijven omgaan en de eenheid van de geest moeten handhaven in de verenigende band des vredes. Hij vestigt er de aandacht op dat afzonderlijke dienaren, zoals zendelingen, herders en leraars, vele verantwoordelijkheden opgedragen hebben gekregen, en dat zij hun toewijzing allemaal hebben gekregen met het oog op het opleiden van bedienaren van het evangelie en tot opbouw van het lichaam van Christus. Er wordt geen twijfel overgelaten dat de opzieners in de Nieuwe-Wereldmaatschappij thans de grootste verantwoordelijkheid hebben in het bouwprogramma. Zij moeten opleiders en onderwijzers zijn die een goed voorbeeld van leiderschap stellen in het veld en voortdurend belangstelling hebben voor jong en oud, mannen en vrouwen, ja, alle personen waaruit de Nieuwe-Wereldmaatschappij thans bestaat. Dit geven in geestelijk opzicht schenkt geluk (Hand. 20:35). Ofschoon er in sommige landen oppositie tegen de christelijke bouwwerkzaamheden wordt gevoerd, moeten de getuigen er toch mee voortgaan, en de opzieners kunnen in dit opzicht het voorbeeld van Nehemia ter harte nemen (Neh. 4:8, 9, 21; Tit. 2:1-15). De gemeenteleden kijken terecht naar de opzieners op om hun te leren hoe zij anderen kunnen opbouwen, en door de hulp die de opzieners in deze tijd van Jehovah’s organisatie ontvangen, zijn zij goed voor die dienst toegerust. Mogen zij zich gewillig van deze taak kwijten. — Hebr. 13:7.
18. (a) Waarom moeten allen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij samenwerken ten einde sterkte en eenheid te handhaven? (b) Hoe kunnen wij in dit verband op liefdevolle wijze de ons door Jehovah geschonken waarheid gebruiken?
18 Laat iedereen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij thans een aandeel hebben aan de verantwoordelijkheid voor het geestelijke opbouwwerk. De geestelijke bouwwerkzaamheden die thans worden verricht, zijn blijvend (Ef. 2:21, 22). De afzonderlijke personen worden met geestelijke stenen vergeleken die in het lichaam van Christus worden opgebouwd, terwijl zij door de band van liefde en consideratie worden bijeengehouden. Het is duidelijk dat één of twee stenen die ergens verspreid in een veld liggen, geen gebouw vormen. Een gebouw is daarentegen een georganiseerde rangschikking van stenen die door middel van cement stevig met elkaar zijn verbonden. De aanbidders van Jehovah vormen thans een organisatie, een Nieuwe-Wereldgebouw. Jehovah heeft hen in deze laatste dagen van Satans heerschappij in eenheid bijeenvergaderd, en ieder afzonderlijk lid moet het zijne doen om een geestelijk sterk gebouw te handhaven en zich nauw verenigen met anderen die tot hetzelfde gebouw zullen behoren. Wanneer elke steen geestelijk sterk wordt gemaakt, zal dit voor de anderen voordelen afwerpen, want het gehele bouwwerk zal hierdoor sterk blijven. In de grote storm van Armageddon zal het gebouw dan niet omvallen, hoe hard de goddeloze Satan en zijn horden er ook tegen mogen beuken. De eenheid en kracht van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, waartoe ook de leden van Christus’ lichaam behoren, kan op veilige wijze worden gehandhaafd door liefdevol de ons door Jehovah geschonken waarheid te gebruiken om elkaar op te bouwen: „Laten wij echter, de waarheid sprekend, door liefde opgroeien in alles in het hoofd, Christus. Uit hem leidt het hele lichaam, doordat het harmonisch is samengevoegd en zo is gemaakt dat het samenwerkt door middel van elk gewricht, dat naar de werking van elk respectief lid in de juiste mate het nodige doet, de groei van het lichaam tot opbouw van zichzelf in liefde.” — Ef. 4:15, 16, NW.