Respect voor de heiligheid van bloed
„Vlees met zijn ziel — zijn bloed — moet gij niet eten.” — Gen. 9:4, NW.
1. (a) Welke houding die door de wereld wordt aangenomen, vereist van christenen dat zij geloof in God en zijn wet tonen? (b) Welk bericht met betrekking tot bloed heeft de wereld op haar naam staan?
DAAR christenen in een wereld leven welke zich doof houdt voor Gods Woord, worden zij dagelijks met situaties geconfronteerd die hun geloof in God en de rechtvaardigheid van zijn wet op de proef stellen. God stelt respect voor de heiligheid van bloed als een vereiste. De wereld is echter zo ver van zijn paden afgedwaald, dat velen zich er niet van bewust zijn dat er ten aanzien van aangelegenheden zoals het gebruik van bloed, een goddelijke wet bestaat, en zij die de wet wél kennen, overtreden haar dikwijls zonder enig schuldgevoel. Met de zegen van de geestelijkheid hebben zij op het slagveld het levensbloed van een onnoemelijk groot aantal mensen vergoten, en hierbij God nog in hun gebeden gevraagd of hij met hen wilde zijn. Als zij horen dat in vele delen van de wereld geregeld het bloed van dieren als voedsel wordt genuttigd, of wanneer zij in winkels waar zij komen, bloedprodukten zien verkopen, zien hij hier niets abnormaals in. En wanneer zij berichten horen over de enorme stijging in het aantal bloedtransfusies — thans ruim vijf miljoen per jaar — dan beschouwen zij dit als een kenmerk van medische vooruitgang.
2. (a) Hoe hebben de openbare pers en de geestelijken zich uitgelaten over hen die respect voor de heiligheid van bloed tonen? (b) Hoe beschouwen niet ingelichte personen ten gevolge van deze verkeerde voorstelling Gods wet, maar hoe dienen wij de zaak te bezien?
2 In scherpe tegenstelling tot de onverschilligheid van de wereld is het verslag van bijna een miljoen personen overal op deze aardbol die werkelijk Gods wet betreffende de heiligheid van bloed gehoorzamen. Zij hebben de beproeving op hun geloof doorstaan en zijn standvastig gebleven. De openbare pers heeft hen echter — speculerend op de onwetendheid van de mensen — als religieuze fanatici afgeschilderd, en dit wel speciaal in verband met hun verwerping van bloedtransfusie. Ook de geestelijken van de christenheid en het jodendom hebben zich hierover uitgesproken en verklaard dat Gods wet in deze gevallen waarin het leven van een individu op het spel staat, niet van toepassing is. Het gevolg is, dat vele niet ingelichte personen God en zijn Woord als onredelijk en liefdeloos beschouwen en zich tegen beide hebben gekeerd. Hoe kan echter de Bron van alle wijsheid zelf onredelijk zijn? Hoe kan God, die liefde is en die de mens met de hoedanigheid van liefde heeft toegerust, zelf liefdeloos zijn? Hij kán het niet en ís het ook niet! Zíjn weg is de juiste weg, en een zorgvuldige beschouwing van zijn Woord helpt ons om de zaak vanuit het juiste gezichtspunt te bezien. Als de Levengever vertelt hij ons wat wij moeten doen ten einde in leven te blijven. Door zijn wetten beschermt hij ons er op liefdevolle wijze voor om in onwetendheid dingen te doen welke onszelf schade zouden kunnen toebrengen, ja, zelfs het verlies van ons leven zouden kunnen teweegbrengen. De feiten tonen dat dit ten aanzien van zijn wet betreffende bloed inderdaad het geval is. — Spr. 2:6; 1 Joh. 4:16; Ps. 25:4.
DE GODDELIJKE WETGEVING INZAKE BLOED
3. Wanneer werd Gods wet betreffende bloed voor het eerst gegeven, en wat wordt hierdoor van de mensheid geëist?
3 Deze kwestie is niet nieuw; het is niet iets wat speciaal bij deze twintigste eeuw met haar onderzoek naar het medische gebruik van bloed, behoort. Meer dan 4300 jaar geleden, toen Noach en zijn huisgezin, de enige menselijke overlevenden van de wereldomvattende vloed, uit de ark kwamen, gaf God hun zijn wet betreffende bloed. Tot aan die tijd had de mens alleen maar zielloos plantaardig voedsel en vruchten gegeten, maar nu verleende God de mens met de volgende woorden voor het eerst toestemming hier vlees aan toe te voegen: „Alle kruipende dieren die levend zijn, mogen u tot voedsel dienen. Zoals in het geval van de groene plantengroei, geef ik het alles aan u. Alleen vlees met zijn ziel — zijn bloed — moet gij niet eten” (Gen. 9:3, 4, NW). De wet is duidelijk. Vlees mag gegeten worden, maar niet met het bloed er nog in, want het bloed vertegenwoordigt de ziel of het leven van het schepsel. De mens moet respect tonen voor de heiligheid van bloed en aldus van zijn respect voor de Levengever, Jehovah God, blijk geven.
4. Hoe werd de Israëlieten nadrukkelijk bekendgemaakt welke regel ten aanzien van bloed gold, en welke reden voor het verbod werd hun gegeven?
4 Ongeveer acht eeuwen later, toen de Israëlieten, die kort daarvoor in Egypte voor de vernietiging bewaard waren gebleven, bij de voet van de berg Sinaï bijeenwaren, legde Jehovah nogmaals de nadruk op de beperking ten aanzien van bloed. „In al uw woonplaatsen is het voor onbepaalde tijd een verordening voor uw geslachten: Gij moogt in het geheel geen vet of bloed eten” (Lev. 3:17, NW). Er werd geen onderscheid gemaakt op grond van de bron van het bloed; of het nu dierlijk of menselijk bloed was, het mocht niet als voedsel in het lichaam worden opgenomen. Men mocht het zelfs niet eens bewaren of opslaan, wat blijkt uit hetgeen God vervolgens zei: „En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die in uw midden vertoeven, die een stuk wild of gevogelte jaagt, dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde. Want, wat de ziel van alle vlees betreft — het bloed er van is zijn ziel” (Lev. 17:13, 14). De reden werd duidelijk onder woorden gebracht. De ziel of het leven van het vlees bevindt zich in het bloed, en door gehoorzaamheid aan Gods wet betreffende bloed zou de juiste achting voor de heiligheid van het leven en voor de Bron van het leven te kennen worden gegeven.
5. Is men gerechtvaardigd om in geval van nood, wanneer er menselijk leven bij betrokken is, de goddelijke wet ten aanzien van het gebruik van bloed terzijde te schuiven, en waarom?
5 Men besefte dat men zelfs in tijden van nood niet gerechtvaardigd was de goddelijke wet betreffende de heiligheid van bloed opzij te schuiven. Dit blijkt uit een gebeurtenis welke plaatsvond toen het leger van Israël onder koning Saul tegen de Filistijnen streed. Het was een zware strijd geweest en de mannen waren zeer uitgeput. „Daarom viel het volk aan op den buit; zij namen kleinvee, runderen en kalveren, slachtten die op den grond, en het volk at er van met bloed en al.” Dit was niet iets onbetekenends, iets wat deze mannen vanwege hun lichamelijke toestand wel vergeven zou worden. Men deelde Saul namelijk mee: „Zie, het volk zondigt tegen den HERE door te eten met bloed en al” (1 Sam. 14:32, 33). Zij bezagen de aangelegenheid niet zoals bepaalde rabbi’s van thans, die theoretiseren dat elk vereiste van de Wet terzijde kan worden geschoven wanneer het redden van een leven erbij betrokken is. Wat genoemde mannen deden, was een zonde tegen God, en er werden onmiddellijk stappen gedaan om hieraan een einde te maken.
EEN CHRISTELIJKE VERPLICHTING
6. Waarom is de wet betreffende bloed op christenen, die niet onder het wetsverbond staan, van toepassing?
6 Natuurlijk staan christenen niet onder het met Mozes als middelaar gesloten wetsverbond. Toen door middel van Jezus Christus’ bloed het nieuwe verbond werd aangegaan, hield het oude wetsverbond op te bestaan, omdat dit zijn doel had gediend. Betekent dit dat ook de beperkingen ten aanzien van het gebruik van bloed tot het verleden behoren? Beslist niet! Wat het wetsverbond over het onthouden van het eten van bloed had te zeggen, legde namelijk alleen maar de nadruk op het vereiste dat in de wet welke God aan Noach gaf, wordt uiteengezet, en hetwelk voor de gehele mensheid bindend is. Ten einde bij alle christenen — zowel joden als heidenen — van wie niemand meer onder de Wet stond, elke twijfel weg te nemen, richtte het christelijke besturende lichaam te Jeruzalem hun aandacht op de verplichtingen welke ten aanzien hiervan op hen overgingen, zeggende: „Want het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke: onthouding van hetgeen den afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte [het gedode waaruit men het bloed niet heeft laten wegvloeien, NW] en van hoererij; indien gij u hiervoor wacht, zult gij wèl doen [voorspoedig zijn, NW].” — Hand. 15:28, 29.
7, 8. Welke argumenten worden door theologische commentators aangevoerd in een poging om de toepassing van de apostolische regel betreffende bloed te beperken, en waardoor wordt getoond dat deze argumenten niet deugdelijk zijn?
7 Verschillende theologen die commentaar op deze tekst leveren, verklaren echter dat deze niet op ons van toepassing is. ’Het was slechts iets tijdelijks’, zo zeggen zij, ’in het leven geroepen om te voorkomen dat joodse bekeerlingen aanstoot zouden nemen. Daar de noodzaak van een dergelijk verbod niet meer bestaat, begrijpt men, zelfs hoewel het niet uitdrukkelijk wordt gezegd, dat het is ingetrokken.’ Wij stellen echter de vraag: Wélke noodzaak bestaat niet meer? Er zijn nog steeds natuurlijke joden met de christelijke gemeente verbonden, zodat er niet kan worden gezegd dat hun afwezigheid de noodzaak heeft weggenomen. De Schrift maakt duidelijk dat de mens zich van bloed moest onthouden omdat het leven zich in het bloed bevindt. Is dit nu minder waar dan toen? En indien men het argument gebruikt dat respect voor het offerandelijke gebruik van bloed niet langer een bindende verplichting vormt omdat van christenen niet wordt gevraagd dierlijke offers te brengen, laat men er dan aan denken dat zestien jaar vóór de uitvaardiging van het apostolische decreet een dergelijk gebruik van dierlijke slachtoffers onder Christus’ volgelingen reeds was opgehouden. Voorts beweren degenen die betogen dat de regel betreffende bloed tenietgedaan is door Jezus’ lering dat ’niet wat den mond binnengaat, den mens onrein maakt, maar wat den mond uitkomt’, in feite dat de regel over christelijke onthouding van bloed — welk verbod onder leiding van Gods heilige geest werd verschaft — werd ingetrokken voordat deze werd uitgevaardigd; Jezus deed de verklaring waarnaar hier wordt verwezen, namelijk zeventien jaar voordat het besluit betreffende bloed door de raad te Jeruzalem werd bekendgemaakt. — Matth. 15:11.
8 Het besturende lichaam dat dit besluit ten aanzien van bloed uitvaardigde, was niet van mening dat het alleen maar gezien de toenmalige situatie passend was, en dat men het later wel weer kon opheffen. Indien het verbod van bloed tijdelijk was, moet de rest van het besluit in dezelfde categorie vallen, hetgeen zou betekenen dat ook de onthouding van afgoderij en hoererij van tijdelijke aard was en alleen maar in het leven was geroepen ten einde te vermijden de gevoelens van pasbekeerden te kwetsen. Bestaat de noodzaak van deze verboden thans echter niet meer, zodat hoererij en afgoderij nu wel door christenen mogen worden beoefend? Beslist niet! De terminologie van het decreet wijst niet op een tijdslimiet; de beperkingen zijn thans net zo ’noodzakelijk’ als toen. Bij een bespreking van Genesis 9:4 merkt Clarke’s Commentary terecht op: „Dat het verbod onder de christelijke bedeling is hernieuwd, kan door niemand in twijfel worden getrokken die onpartijdig Handelingen xv. 20, 29 en xxi. 25 leest, waar zelfs de heidense bekeerlingen, niet slechts uit naam van de apostelen, maar uit naam van de Heilige Geest, wordt opgelegd zich ervan te onthouden, . . . niet uit vrees om bekeerde joden tot struikelen te brengen, hetgeen een valse uitleg van theologen is, maar omdat het één . . . van die noodzakelijke punten van de last . . . van gehoorzaamheid was, waarvan zij niet konden worden vrijgesteld.”
9, 10. (a) Welke geschiedkundige feiten tonen aan dat de vroege christenen onthouding van bloed als een ernstige aangelegenheid beschouwden? (b) Wat zeiden christelijke schrijvers in de derde eeuw hierover? (c) Hoe beziet de Oosterse Kerk de aangelegenheid betreffende bloed, zoals blijkt uit een verklaring die nog in het jaar 692 werd gedaan?
9 De geschiedkundige feiten bevestigen dit begrip van de aangelegenheid. De vroege christenen beschouwden het verbod betreffende bloed niet alleen maar van belang ten einde te vermijden joodse bekeerlingen aanstoot te geven. Zij waren niet de mening toegedaan dat het wel opzij geschoven kon worden wanneer nakoming ervan hun leven in gevaar zou brengen. Zelfs onder de christenvervolgers was het heel goed bekend dat christenen geen bloed zouden eten, en ten einde te bepalen of iemand werkelijk een christen was, namen zij niet alleen de proef op de som door er bij hem op aan te dringen wierook aan de heidense goden van Rome te offeren, maar soms ook door hem ertoe te overreden bloedworst te eten. Deze aangelegenheid was zo beslissend dat het eten van bloed als een verloochening van het christelijke geloof werd beschouwd. Tertullianus, die in het begin van de derde eeuw leefde, sprak hierover toen hij zich in zijn geschriften tot de Romeinse wereld richtte. Hij zei: „Dat de christenen uw fout aan de kaak stellen, want wij gebruiken zelfs geen dierlijk bloed in ons natuurlijke voedsel. Wij onthouden ons dientengevolge van het verstikte of van hetgeen uit zichzelf gestorven is, opdat wij in geen enkel opzicht door bloed bevlekt mogen worden, ook al is het in het vlees verborgen. Wanneer u christenen op de proef stelt, biedt u hen tenslotte worst aan waarin veel bloed is verwerkt; natuurlijk weet u heel goed dat dit onder hen verboden is; maar u wilt hen een overtreding laten begaan.”a Ook Origenes, een andere christelijke schrijver, verklaarde ter verdediging van de christelijke leringen: „Wat het verstikte betreft, de Schrift verbiedt ons hiervan te nemen, omdat het bloed zich er nog in bevindt.”b
10 Nog in het jaar 692 verklaarde een religieus concilie te Constantinopel (de Synode van Troullos), in zijn 67ste canon: „Wij dienen degenen een passende berisping toe, die op de een of andere wijze een maal bereiden met gebruikmaking van het bloed van enig dier en dit dus eten ten einde de gulzige buik tevreden te stellen. Indien iemand daarom van nu af aan op welke wijze dan ook het bloed van enig dier zal trachten te eten, zal hem, indien hij een priester is, het gewaad van geestelijke worden ontnomen, of zal hij, indien hij een leek is, worden geëxcommuniceerd.”c In de Oosters Orthodoxe Kerk gelooft men nog steeds in de belangrijkheid van het apostolische bloedverbod.
11. Welke gebeurtenissen toonden aan dat er in de kerk van Rome steeds meer van geringschatting voor de beperkingen betreffende bloed blijk werd gegeven?
11 In het Westen begon geringschatting voor de goddelijke wet betreffende bloed echter vanaf de vierde eeuw sterk aan de dag te treden. Augustinus, die er eveneens aan meewerkte dat Plato’s leer van de onafscheidelijk met de mens verbonden onsterfelijkheid der ziel ingang vond, betoogde dat het decreet zijn belangrijkheid had verloren aangezien het doel ervan was bereikt.d Ten slotte was de kerk van Rome in de vijftiende eeuw zó ver van het gezichtspunt der eerste christenen afgeweken, dat men zich niet het bloed van dieren, maar van drie jonge jongens toeëigende in een onsuccesvolle poging om de zieke paus van Rome, Innocentius VIII, tot nieuw leven te brengen, dit ten koste van de levens van alle drie de bloeddonors. Hieruit blijkt duidelijk dat de onverschilligheid van de huidige christenheid ten aanzien van de heiligheid van bloed niet een weerspiegeling is van het christelijke geloof, maar dat dit het resultaat is van de afval van het geloof. — 1 Tim. 4:1.
MISBRUIK VAN BLOED ALS VOEDSEL
12. Wat zijn enkele der hedendaagse praktijken waardoor de heiligheid van het leven wordt geschonden en die christenen vermijden?
12 Dit alles maakt het voor ware christenen, willen zij het juiste respect voor de heiligheid van bloed tonen, in deze tijd van het einde uitermate belangrijk op hun hoede te zijn. Zij moeten het wereldse misbruik van bloed vermijden. Zo zijn er bijvoorbeeld in Afrika bepaalde inheemse volkeren die hun dieet aanvullen door bloed te drinken uit de halsader van hun koeien. In vele plaatsen staan mannen voor slachthuizen in de rij om het bloed van pasgeslacht rundvee te drinken, daar zij veronderstellen dat het hen van bepaalde kwalen zal genezen. Er zijn in het Verre Oosten vele landen waar bloed bij de bereiding van bepaalde soepen en jus een van de belangrijkste ingrediënten is. In Zuid-Amerika bestaat een veelgegeten gerecht bestaande uit varkensbloed, gemengd met rijst of aardappelen en kruiden, terwijl bloed zelfs als een versnapering wordt verkocht en genuttigd. Bijna overal kan men onder verschillende namen bloedworst krijgen. Al deze praktijken geven blijk van een grove veronachtzaming van de heiligheid van het leven, want ze vormen een overtreding van de wet van de Levengever ten aanzien van bloed.
13. Waarom moet er zorg worden betracht ten opzichte van het op juiste wijze doden van dieren voor de consumptie, en wat zou dit voor een christen derhalve nodig kunnen maken?
13 De wet betreffende bloed sluit ook het eten van iets dat door wurging is gestorven, uit, daar men het bloed er niet uit heeft laten wegvloeien. Daarom is geen der dieren die men gestikt of dood in een val vindt, of die doodgeschoten zijn maar die men niet onmiddellijk heeft laten leegbloeden, geschikt om te eten. Ook de gewoonte in vele landen om kippen door wurging te doden — waarbij men ze de nek breekt, maar deze niet afsnijdt — maakt ze ongeschikt voor consumptie door christenen. Sommige slagers die zich niets van de goddelijke wet in deze aantrekken, laten de dieren welke zij voor de verkoop klaarmaken, niet op de juiste wijze uitbloeden; het kan zelfs zijn dat zij het wegvloeien van het bloed opzettelijk belemmeren ten einde het vlees zwaarder te maken. Indien een christen bemerkt dat zijn slager geen aandacht schenkt aan het wegvloeien van het bloed, zal hij zijn inkopen ergens anders doen, of — indien er niets anders beschikbaar is — er zelfs van afzien om vlees te eten. Evenzo zal een gewetensvol persoon in een restaurant geen vlees eten indien hij weet dat het de plaatselijke gewoonte is om niet op het juiste uitbloeden te letten. Indien een christen onder dergelijke omstandigheden vlees wil eten, kan het nodig zijn dat hij een levend dier koopt en dit zelf slacht.
14. Op welke andere manieren wordt bloed in voedselprodukten misbruikt, en wat dienen christenen derhalve zorgvuldig te doen?
14 Gods wet wordt overal in zo’n sterkte mate veronachtzaamd, dat bloed, bloedplasma en bloedfracties in talloze produkten die als voedsel worden verkocht, vrij worden gebruikt. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat bepaalde fabrikanten die ingeblikt vlees op de markt brengen, bloed in worstsoorten en vleesbroden verwerken. Hoewel dit misschien niet door allen van hen bloed wordt genoemd, is het desondanks verkeerd indien er bloed of een onderdeel hiervan bij betrokken is. Niet alle vleesconservenfabrikanten volgen echter deze methode. Naar men weet worden ’hamburgers’ in bepaalde plaatsen grotendeels uit vet met toevoeging van bloed vervaardigd. In Rusland heeft men enige jaren geleden bloedbakkerijen geopend, waar broden worden gebakken van zeven delen roggemeel vermengd met drie delen ontvezeld ossebloed. In andere landen gebruiken sommige bakkers voor het maken van gebak gedroogd plasmapoeder als een vervangingsmiddel voor eiwit. Voorts kan men bij verschillende versterkende preparaten en tabletten die bij de drogist worden verkocht, op de verpakking lezen dat ze een onderdeel van bloed, zoals hemoglobine, bevatten. Daarom moet men op zijn hoede zijn, de gebruiken in zijn woonplaats kennen, daar waar men vlees koopt in redelijke mate informeren en de opschriften op de verpakking van bepaalde artikelen lezen en begrijpen. Daar de oude wereld een steeds onverschilliger houding ten aanzien van Gods wet betreffende bloed aanneemt, is het voor christenen belangrijk om, ten einde zich ’onbesmet van de wereld te bewaren’, steeds voorzichtiger te zijn. — Jak. 1:27.
BLOEDTRANSFUSIE
15. Wat zijn de ontwikkelingen geweest in het gebruik van bloed bij medische behandelingen?
15 In de loop der eeuwen heeft het misbruik van bloed door de mens vele vormen aangenomen. In vroeger tijden gebruikten Egyptische vorsten menselijk bloed om zichzelf te verjongen. Anderen dronken het bloed van hun vijanden. Pas na Harvey’s onderzoek van de bloedsomloop in de zeventiende eeuw werden er echter op uitgebreide schaal pogingen gedaan om bloed in de bloedsomloop van een ander schepsel over te brengen. Nadat de bloedtransfusie door verscheidene gevallen met dodelijke afloop een ernstige terugslag te verwerken had gekregen, kwam ze tenslotte in het begin van deze twintigste eeuw — toen onderzoekingen het mogelijk maakten bepaalde bloedgroepen te identificeren — gunstiger bekend te staan. De twee wereldoorlogen en de Koreaanse oorlog gaven de doctoren voldoende gelegenheid om met het therapeutische gebruik van bloed te experimenteren, en deze methode is thans dermate tot ontwikkeling gekomen dat artsen, al naar de mate waarin zij dit nodig vinden, niet alleen zuiver bloed en bloedplasma — de bijna kleurloze vloeistof waarin de bloedcellen zich bevinden — gebruiken, maar ook rode bloedcellen nadat ze van het plasma zijn gescheiden, en de verschillende plasmaproteïnen.
16. Is het medische gebruik van bloed ten einde een leven in stand te houden, een overtreding van Gods wet?
16 Wordt Gods wet door een dergelijk medisch gebruik van bloed overtreden? Is het verkeerd het leven door infusies van bloed, plasma, rode bloedlichaampjes of de verschillende bloedfracties in stand te houden? Ja! De wet welke God aan Noach gaf en die op al zijn nakomelingen van toepassing is, maakt het voor iedereen tot iets verkeerds om bloed te eten, dat wil zeggen, het bloed van een ander schepsel te gebruiken ten einde zich ermee te voeden of zijn leven in stand te houden. De huidige christen zal ten aanzien hiervan eenzelfde redenatie volgen als de eerste christenen, wier gezichtspunt door Tertullianus in zijn Apologeticum werd beschreven, namelijk, dat indien dit verbod op dierlijk bloed van toepassing is, het zelfs nog krachtiger op menselijk bloed betrekking heeft. Het omvat „in het geheel geen . . . bloed”. — Lev. 3:17, NW.
17. Hoe bewijzen de geschiedkundige feiten dat menselijk bloed in vroeger tijden werd misbruikt en derhalve bij het verbod dat door het besturende lichaam van de eerste christelijke gemeente werd uitgevaardigd, was inbegrepen?
17 Door het argument dat het verbod betreffende het gebruik van bloed dat door het besturende lichaam van de eerste christelijke gemeente werd uitgevaardigd, geen menselijk bloed maar alleen dierlijk bloed omvatte, wordt van onbekendheid met de geschiedkundige feiten blijk gegeven. In het oude Rome, dat in de eerste eeuw het Middellandse Zeegebied beheerste, stormden toeschouwers bij de gladiatorengevechten na de strijd de arena in om het bloed dat uit de hals van de overwonnen gladiator stroomde, op te zuigen. Volgens de berichten aten sommige Scythen hun dode familieleden op. Onder bepaalde volken was het de gewoonte bij het sluiten van een verdrag gezamenlijk een gedeelte van elkaars bloed op te drinken; voorts werd er ter bezegeling van de inwijding in de riten van de heidense godin Bellona menselijk bloed in de hand opgevangen en genuttigd. Toen de apostelen dus onder leiding van de heilige geest verklaarden dat christenen zich vrij van bloed moesten houden, hadden zij ook menselijk bloed in gedachten.
18. Waaruit blijkt dat bloedtransfusie hetzelfde is als zich met bloed te „voeden”?
18 Hierbij is het niet van belang dat het bloed in plaats van door de mond, via de aderen in het lichaam wordt opgenomen. Ook legt de bewering van sommigen dat het niet hetzelfde is als intraveneus voeden, geen enkel gewicht in de schaal. Waar het om gaat, is, dat het leven van het lichaam erdoor wordt gevoed of in stand wordt gehouden. In het boek Hemorrhage and Transfusion van G.W. Crile, A.M., M.D., die een brief van Denys, een Franse arts en vroege onderzoeker op het gebied van bloedtransfusie, aanhaalt, komt een verklaring voor welke hiermee in overeenstemming is. Deze luidt: „Het verrichten van een transfusie is niets anders dan voeden via een kortere weg dan de normale — dat wil zeggen, het in de aderen overbrengen van bloed komt geheel en al in de plaats van het eten van voedsel dat slechts na verscheidene omzettingen in bloed verandert.”
19, 20. (a) Hoe kan men, met het oog op de voortdurende ontwikkelingen op het gebied van de medische therapie, vaststellen of een behandeling waarbij het gebruik van bloed betrokken is, aanvaard of verworpen dient te worden? (b) Welk schitterende voorbeeld stelde David in dit opzicht, waardoor hij respect voor de heiligheid van bloed toonde?
19 Met het oog op de nadruk welke er in de medische wereld op het gebruik van bloed wordt gelegd, worden er in verband hiermee voortdurend nieuwe behandelingsmethoden aanbevolen. Ongeacht of het echter zuiver bloed of een bloedfractie betreft, of het eigen bloed of dat van iemand anders is, of het via een transfusie of per injectie wordt toegediend, de goddelijke wet is van toepassing. God heeft de mens geen bloed geschonken ten einde het net als andere stoffen te gebruiken; hij stelt respect voor de heiligheid van bloed als een vereiste.
20 Welk een schitterend voorbeeld van respect voor deze wet werd door de godvrezende koning David gesteld! Voordat de vijanden van Gods volk uit het land waren verdreven, lag er een Filistijns garnizoen in Bethlehem bij Jeruzalem, en bij een bepaalde gelegenheid kwam er „een verlangen bij David op en hij zeide: O, dat iemand mij water te drinken gaf uit den put van Bethlehem, die bij de poort is”. Ja, hij verlangde naar het ogenblik waarop de Filistijnen verdwenen zouden zijn, hij vrij naar die put toe zou kunnen gaan en zich door het water ervan zou kunnen laten verfrissen. Bij het horen van deze woorden, braken echter „drie [heldhaftige mannen] door het leger der Filistijnen heen, schepten water uit den put van Bethlehem, die bij de poort is, namen het mee en brachten het naar David”. Wat zij brachten, was niets meer dan water, maar zij deden het met gevaar voor hun leven, en David wist dit. „Maar David wilde het niet drinken, doch plengde het den HERE, en zeide: Mijn God beware mij er voor, dat ik dit zou doen! Zou ik het bloed van deze mannen drinken, voor den prijs van hun leven [zielen, NW]? Want met gevaar voor hun leven [zielen, NW] hebben zij het gebracht. En hij wilde het niet drinken” (1 Kron. 11:16-19; 2 Sam. 23:15-17). David respecteerde Gods wet. Hij onthield zich niet alleen van dierlijk bloed, maar vermeed ook nog de veel grotere overtreding van het consumeren van menselijk bloed. Ja, hij vermeed zelfs de dingen die slechts op een overtreding van die wet leken. Hij was een man naar Gods hart. Een soortgelijke uit het hart voortspruitende loopbaan van gehoorzaamheid brengt rijpe christenen er ook in deze tijd toe zich van elke praktijk waarbij misbruik van bloed betrokken is, geheel en al te onthouden. Uit liefde voor God tonen zij respect voor de heiligheid van bloed.
[Voetnoten]
a Apologeticum, door T.R. Glover in het Engels vertaald (1931).
b Origen — Contra Celsum, Anti-Nicene Christian Library, Deel 23 (1872).
c Great Greek Encyclopedia, van P. Drandakis, de bladzijden 708, 709.
d A History of the Councils of the Church, From the Original Documents (1896).