Waarom „zulk een grote wolk van getuigen”?
IN HEBREEËN 12:1 lezen wij: „Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen allen last en de zonde, die ons zo licht in den weg staat, en met volharding den wedloop lopen, die vóór ons ligt.”
Men heeft de vraag gesteld: Waarom sprak de schrijver van Hebreeën van „zulk een grote wolk van getuigen” en niet van zulk een grote menigte van getuigen?
Met de woorden „Daarom dan”, verwijst de schrijver van Hebreeën naar het voorgaande hoofdstuk waar hij, na eerst een definitie van geloof te hebben gegeven, begint met een opsomming van de mensen des geloofs, vanaf Abel via de patriarchen, Mozes en de richteren tot en met de profeten, die er tot op de tijd van Christus waren, daar Johannes de Doper de laatste van de oude Hebreeuwse profeten was. De schrijver had naar hen allen kunnen verwijzen met het gewone Griekse woord okhlos, wat „een menigte” betekent, maar omdat hij zijn uiteenzetting zo krachtig mogelijk wilde maken, gebruikte hij een metafoor en sprak hij over hen als een „wolk”. In modern Nederlands wordt ook naar een grote zwerm sprinkhanen die de hemel verduistert, als naar een wolk van sprinkhanen verwezen.
Wat hij hiermee tracht te bereiken, komt wel bijzonder duidelijk tot uiting doordat hij hier niet eens het normale Griekse woord voor wolk, nephele, heeft gebruikt, waarvan het Nederlandse woord nebuleus is afgeleid en dat nevelachtig betekent. Dit woord nephele komt meer dan vijfentwintig maal in de christelijke Griekse Geschriften in het enkelvoud of meervoud voor. Voorbeelden zijn: „Dan zullen zij den Zoon des mensen zien komen op een wolk” (Luk. 21:27). „Een wolk onttrok Hem aan hun ogen” (Hand. 1:9). „Zij zullen den Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels” (Matth. 24:30). „Zie, Hij komt met de wolken.” — Openb. 1:7.
In plaats dat de schrijver van Hebreeën dit woord gebruikte, koos hij nephos en dit is de enige maal dat dit woord in de gehele christelijke Griekse Geschriften voorkomt. Het is een woord dat vaak bij wijze van beeldspraak door zowel Griekse als Latijnse schrijvers wordt gebruikt als „een dikke wolk van schilden” of „een wolk van speerdragers”. Over dit gebruik van nephos verklaart professor Wuest in Hebrews in the Greek New Testament:
„Het woord ’wolk’ hier is niet nephele, een aparte en scherp omlijnde wolk, maar nephos, een grote wolkenmassa die het gehele zichtbare oppervlak van de hemel bedekt en daarom geen bepaalde vorm heeft, of een enkele grote massa waarin de omtrekken niet goed uitkomen of te onderscheiden zijn. Het gebruik van het woordje ’wolk’ voor een massa levende wezens komt in de poëzie veelvuldig voor. Homerus spreekt over ’een wolk van voetknechten, een wolk van Trojanen’. Themistokles, die de Atheners toespreekt, zegt over het leger van Xerxes: ’Wij zijn zo gelukkig geweest zowel onszelf als Griekenland te redden door zulk een grote wolk van mannen terug te slaan.’”
Het onderscheid tussen nephos, „een wolkenmassa”, en nephele, „een wolk”, komt overeen met het onderscheid dat wordt gemaakt tussen petra, een rotsmassa, en Petros, dat betrekking heeft op één enkel stuk rots en als eigennaam wordt gebruikt.
Hieruit blijkt dus dat de schrijver van Hebreeën zorgvuldig een ongewoon woord, nephos, of wolkenmassa, heeft gebruikt om het grote aantal getuigen sterk te doen uitkomen, in overeenstemming met zijn opmerking: „En wat moet ik nog verder aanvoeren? Immers, de tijd zou mij ontbreken, als ik ging verhalen van Gideon”, enzovoorts. Ja, er waren er zo velen dat het niet mogelijk was hen allen op te sommen; zij vormden niet zo maar een menigte maar waren als een wolkenmassa. — Hebr. 11:32.
Het voorgaande is van meer dan louter academisch belang voor christenen; het betekent meer voor hen dan louter een interessante taalkundige bijzonderheid. Door het gebruik van dit woord nephos worden wij ervan doordrongen hoe groot het aantal wel was van degenen die getrouw van Jehovah God getuigden, hoe velen lichtende voorbeelden van geloof waren, zelfs al zouden wij van degenen die in de Schrift worden genoemd, kunnen zeggen dat het er betrekkelijk weinigen zijn. Zo verzekerde Jehovah Elia, toen deze dacht dat hij de enige was die voor Jehovah’s naam had geijverd, ervan dat Hij in Israël zevenduizend personen bezat die hun knieën niet voor Baäl hadden gebogen (1 Kon. 19:18). Daar wij als christenen door „zulk een grote wolk van getuigen” (martyron, „martelaren”), geen toeschouwers, zijn omgeven, kunnen wij moed vatten dat ook wij onze getrouwheid kunnen bewijzen wanneer wij ernaar streven de „Volmaker van ons geloof, Jezus”, te volgen. — Hebr. 12:2, NW.
Ook de zorg waarmee de schrijver van Hebreeën zijn woorden heeft gekozen, is vermeldenswaard, want hij heeft ongewoon expressieve beeldspraak gebruikt om het punt waar het om gaat te beklemtonen. In dit opzicht is zijn voorbeeld er één dat alle bedienaren van het evangelie die anderen met het gesproken of geschreven woord in een bepaalde richting willen stuwen, ten zeerste kunnen navolgen om zoveel mogelijk goed te doen. „Hoe goed is een woord op zijn tijd!” — Spr. 15:23.