Het boek van het ’Eeuwige goede nieuws’ is nuttig
„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig.” — 2 Tim. 3:16, NW.
1. Voor welk doel wordt de bijbel in vele delen van de aarde vaak gebruikt?
HEBT u ooit, bijvoorbeeld in Schotland, Canada of de Verenigde Staten, tijdens een rechtszaak in de getuigenbank plaatsgenomen? Voordat u in de gelegenheid werd gesteld een verklaring af te leggen, werd u beëdigd om de waarheid, de gehele waarheid en niets dan de waarheid te vertellen. Waarom moest u echter, toen u zwoer dat u de naakte waarheid zou spreken, uw rechterhand op een exemplaar van de Heilige Schrift of bijbel leggen? Omdat dat boek als Gods Boek, als het geschreven Woord van God, als het boek dat hem vertegenwoordigt, wordt beschouwd. Wanneer iemand dus met zijn hand op de bijbel zweert dat hij een waarheidsgetrouw getuigenis zal afleggen, zweert hij in werkelijkheid voor het aangezicht van God, de Auteur van de bijbel, zodat hij Hem verantwoording verschuldigd is voor wat hij onder ede zegt.
2. Wat kan er, met het oog op het feit dat God onmogelijk kan liegen, over zijn Woord de bijbel worden gezegd?
2 De Auteur van de bijbel is de „God der waarheid” en ’God kan onmogelijk liegen’; wanneer wij dus voor Zijn aangezicht zweren, verwacht Hij dat wij de zuivere waarheid zullen spreken, terwijl ook de rechtbank van ons verwacht dat wij de waarheid zullen spreken (Ps. 31:5; vs. 6, NBG, Hebr. 6:18; Tit. 1:2, NW). Als de „God der waarheid” zou hij nooit de Auteur van een boek vol leugens kunnen zijn. Hoe zouden wij, wanneer zijn Boek, de bijbel, een boek vol leugens, mythen, sprookjes en „oudevrouwenpraat” was, in alle oprechtheid met onze rechterhand op een dergelijk boek kunnen zweren dat wij de waarheid zullen vertellen? Wij zouden dit niet kunnen en het zou ons er ook niet toe stimuleren de waarheid te spreken. Jezus Christus zei in gebed tot God over de Heilige Schrift: „Uw woord is waarheid.” Indien wij werkelijk zijn volgelingen zijn, zullen wij gebedsvol hetzelfde over de bijbel zeggen. Wij zullen de bijbel streng gescheiden zien van mythen en fabels. — Joh. 17:17, NW.
3. Hoe wordt de Schepper van hemel en aarde in de bijbel verheerlijkt, en wat dient de gehele mensheid in deze tijd te doen?
3 Waarom is de Heilige Schrift, de bijbel, beslist het enige Boek van de ene en enige ware God? De ware God is geen schepping, geen schepsel. Hij bestond reeds eeuwig voordat hij begon te scheppen. Zoals betamelijk is, begint de bijbel, als Zijn Boek, met een verslag over Hem als de Schepper. De beginwoorden van de bijbel luiden dan ook: „In den beginne schiep God den hemel en de aarde” (Gen. 1:1). Alhoewel het laatste boek van de bijbel zestienhonderd jaar na het eerste boek werd geschreven, wordt deze zelfde Schepper tot in het allerlaatste boek van de bijbel de eer geschonken die hem overeenkomstig zijn belangrijkheid en waardigheid toekomt. In dit laatste boek worden de volgende woorden tot Hem op zijn hemelse troon gericht: „Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.” En er wordt een engel gezien die „zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is” (Openb. 4:11; 10:5, 6). Weer een andere engel zegt tot alle bewoners der aarde: „Vreest God en . . . aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (Openb. 14:6, 7, NW). Dit is de juiste soort van conclusie die men van Gods Boek mag verwachten.
4. (a) Wat doet de bijbel van alle andere boeken verschillen? (b) Is het feit dat God de Auteur van een Boek is, iets vreemds?
4 Critici van de bijbel hoeven ons er niet op te wijzen dat dit boek door louter mensen is geschreven. De bijbel zelf licht ons hier heel eerlijk over in. Wat dit boek echter van alle andere door mensen geschreven boeken doet verschillen, is het feit dat de bijbel „door God [is] geïnspireerd”, dat wil zeggen, ’door God geademd’, zoals een van de bijbelschrijvers het beschrijft. Het was alsof God de geest van de negenendertig godvrezende mannen die de bijbel samenstelden door een onzichtbare adem met datgene wat zij moesten schrijven en met de waarheden die zij moesten optekenen, vervulde. Dit feit maakt God de Schepper werkelijk tot de Auteur van dit Boek. Dit is niet vreemd. Het was voor hem even gemakkelijk een boek te scheppen als hemel en aarde en de hersenen in ’s mensen hoofd te scheppen.
5. (a) Waarom is het noodzakelijk de naam van de God die de bijbel heeft geschreven, te kennen? (b) Hoe luidt zijn naam, en hoe vaak komt deze naam in de bijbel voor?
5 Er worden thans zeer vele goden door de bewoners der aarde aanbeden. Om deze reden staan wij erop te weten wie van al deze goden de bijbel heeft geschreven. Hoe heet de goddelijke Auteur van de bijbel? In de christenheid treft men geestelijken en ook personen die de bijbel in andere talen vertalen aan, die zeggen dat God niet door een naam geïdentificeerd behoeft te worden omdat hij een universele God is, en dat het voor hem voldoende is alleen maar God zonder een naam te zijn. God de Schepper is het echter niet met zulke geestelijken en bijbelvertalers eens en hij inspireerde zijn oorspronkelijke bijbelschrijvers ertoe zijn naam duizenden malen te gebruiken. Hij wilde niet dat zijn naam te eniger tijd verborgen zou worden, waardoor hij een naamloze God zou worden. De bijbel maakt het de lezers van Gods Woord gemakkelijk door de Inspirator van dit boek van het eerste bijbelboek hoofdstuk twee tot en met het vreugdevolle halleluja-geroep in het op drie na laatste hoofdstuk van het laatste bijbelboek, dat wil zeggen, in Openbaring 19:1, 3, 4, 6, ongeveer zevenduizend maal bij name te noemen. De uitroep Halleluja betekent „Looft Jah” en de naam Jah is een afkorting van de naam Jehovah, of Jahweh zoals sommige kritische geestelijken de naam thans bij voorkeur uitspreken. Hij inspireerde zijn profeet Jesaja ertoe te schrijven: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam” (Jes. 42:8, NW). Hij vereert zichzelf met een naam.
6. (a) Wat is uniek met betrekking tot de oordelen, wetten, profeten en profetieën van de bijbel? (b) Wat heeft Jehovah, als de levende God, ten aanzien van het schrijven van de bijbel gedaan waardoor dit Boek zo anders is?
6 De bijbel is in Gods naam, Jehovah, geschreven. De erin opgetekende oordelen en wetten zijn in zijn naam uitgesproken. De erin genoemde profeten zijn in zijn naam uitgezonden en hun profetieën zijn op grond van zijn naam uitgesproken en met zijn naam als waarborg ondertekend. De bijbel doet Gods naam eer aan. Welk ander boek vertelt ons zo veel over deze God de Schepper? In welk ander boek wordt hij zo volledig beschreven of zo levendig voorgesteld? Hij is niet een god die ons in onhistorische en niet te dateren mythologieën en onredelijke religieuze tradities welke het produkt van ’s mensen verbeeldingskracht zijn, wordt beschreven. Hij is een God die vanaf het allereerste begin van de mens tot nu toe rechtstreeks met de menselijke geschiedenis is verbonden, want Hij is ’s mensen Schepper. Hij heeft niets met mythen of religieuze mythologieën te maken. Als een levende God verweeft hij zijn toespraken, zijn profetieën, zijn daden en zijn handelwijze rechtstreeks met de gedateerde, levensechte geschiedenis van de mensheid en schenkt hij niet alleen aandacht aan zijn uitverkoren dienstknechten of volk, maar ook aan natiën, geen enkele thans bestaande natie uitgezonderd.
7. Waarom is de bijbel niet slechts een Boek van het verre verleden, en waarvan kunnen wij thans derhalve zeker zijn?
7 Gods betrekkingen met de mensheid zijn niet negentienhonderd jaar geleden met het schrijven van het laatste boek van de bijbel geëindigd. Aangezien dat allerlaatste boek profetisch is, projecteerde het, te zamen met alle andere profetische boeken en uitspraken van de gehele bijbel, Jehovah God in de tijd die destijds nog ver in de toekomst lag, ja, helemaal in onze huidige tijd. In het licht van deze profetieën kan duidelijk worden gezien dat Jehovah God voor vele wonderbaarlijke dingen die thans geschieden, verantwoordelijk is. Bepaalde haast ongelooflijke dingen kunnen alleen worden verklaard wanneer wij in gedachten houden dat ze aan Hem toegeschreven moeten worden. Van één ding kunnen wij absoluut zeker zijn: de Almachtige God Jehovah is thans druk bezig. Dit wordt door de vervulling van de bijbelse profetieën bewezen. Dit feit bewijst op zijn beurt weer dat de bijbel geïnspireerd is en dat het Gods Boek genoemd kan worden. — 2 Petr. 1:20, 21, NW.
8. Voor wie is het ’eeuwige goede nieuws’ bedoeld, en hoe waardevol is dat nieuws thans?
8 Waarom stellen wij er speciaal thans belang in te weten of de bijbel Gods Boek is en ’door God is geïnspireerd’? Wij willen dit weten omdat wij er graag zeker van willen zijn dat zijn glorierijke boodschap waar is. Het is een boek van „eeuwig goed nieuws” voor elke natie en stam en voor elk volk, ongeacht welke taal er wordt gesproken (Openb. 14:6, NW). Wat de bijbel bekendmaakt, was negentien eeuwen geleden, toen het schrijven van de bijbel werd voltooid, „goed nieuws”. Met het verstrijken van al deze eeuwen is het goede nieuws van de bijbel niet verouderd en heeft het zijn belangwekkendheid of aantrekkingskracht niet verloren. Dit nieuws is thans net zo goed als ooit tevoren, omdat het „eeuwig” goed nieuws is. Het verliest zijn waarde nooit. Het in de bijbel vervatte nieuws is thans zelfs actueler en belangwekkender dan het op enig tijdstip in het verleden is geweest! Waarom? Omdat de geïnspireerde bijbelse profetieën thans in vervulling gaan, waardoor wordt bewezen dat wij het einde van dit oude samenstel van dingen, waarin thans het slechte nieuws overheerst, hebben bereikt.
9. Welke goddelijke belofte schenkt ons thans veel geluk?
9 De feiten wijzen dus uit dat wij in de tijd leven waarin God zijn nieuwe orde van rechtvaardigheid, die Hij in zijn Woord heeft beloofd, zal invoeren. Alle rechtgeaarde mannen en vrouwen, allen die waarheid en oprechtheid liefhebben, verlangen naar zulk een door God in zijn bijbel beloofde nieuwe orde van dingen. Hij alleen is machtig genoeg om deze oude orde te verwijderen en door een volmaakt rechtvaardige nieuwe orde te vervangen. Wij willen graag door bemiddeling van Jezus Christus uit deze verdorven, de dood veroorzakende orde worden bevrijd. Wat vormt het voor ons een goed nieuws te weten dat thans voor de Almachtige God, Jehovah, de tijd is aangebroken om ons eruit te bevrijden en ons in zijn nieuwe orde te brengen, die gekenmerkt wordt door zegeningen als vrijheid van oorlog, voorspoed en overvloed, waarheid, zuivere aanbidding van God en het leiden van een gezond leven — zonder te sterven! — ja, de opstanding van onze gestorven geliefden!
’WIJS TOT REDDING’
10, 11. (a) Op welke wijze toonde Paulus de waarde van Gods Boek aan toen hij aan Timótheüs schreef? (b) Waaruit bestonden de „heilige geschriften” destijds?
10 Indien wij wijs genoeg willen worden om die redding deelachtig te worden, hebben wij het enige boek dat ons erover vertelt, Gods Boek, de Heilige Schrift, nodig. De christelijke apostel Paulus legde hierop de nadruk tegenover een jongere christelijke opziener, Timótheüs genaamd, toen hij schreef: „Blijf gij echter in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, wetend van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus” (2 Tim. 3:14, 15, NW). Timótheüs had de dingen die hij door overtuiging was gaan geloven, onder andere van zijn grootmoeder Lóïs en zijn moeder Euníce, die een jodin was, geleerd. Van Timótheüs’ kinderjaren af aan kon vooral Euníce haar zoontje de „heilige geschriften” leren, want haar echtgenoot was een Griek. Zij heeft hem ongetwijfeld meegenomen naar de joodse synagoge.
11 De heilige geschriften die toen voor Timótheüs’ onderricht beschikbaar waren, waren de Hebreeuwse Geschriften van het eerste boek, Genesis, tot en met het negenendertigste en laatste boek, Maleachi, dat honderden jaren vóór Timótheüs’ geboorte werd geschreven. Pas nadat de christelijke apostel Matthéüs omstreeks het jaar 41 van onze gewone jaartelling, de zogenaamde christelijke jaartelling, zijn Evangelie van het leven van Jezus Christus — eerst in het Hebreeuws — had geschreven, werden er aan die Hebreeuwse „heilige geschriften” geïnspireerde geschriften toegevoegd. Enkele jaren nadat het evangelie van Matthéüs was geschreven, ondernam de apostel Paulus zijn eerste zendingsreis. Hij bezocht toen ook de woonplaats van Euníce en Timótheüs, ten einde het goede nieuws aldaar bekend te maken. Ongetwijfeld hebben Euníce en Lóïs toen het geloof aanvaard, waardoor zij christinnen werden.
12. Welke „heilige geschriften” gebruikte Paulus aldus logischerwijs?
12 Paulus maakte bij het bekendmaken van het goede nieuws over Jezus Christus als degene die door Jehovah God voor de redding van de mens in de wereld was gezonden, van de Hebreeuwse „heilige geschriften” van Genesis tot en met Maleachi gebruik. Of hij Matthéüs’ evangelie bij zich had, is niet zeker, maar Matthéüs haalde voortdurend gedeelten uit de Hebreeuwse Geschriften aan om te bewijzen dat Jezus de beloofde Christus, de Zoon van de levende God, is (Hand. 13:1 tot en met 14:21; 16:1-3, NW). Vanaf de tijd van hun bekering konden Timótheüs’ moeder Euníce en zijn grootmoeder Lóïs Timótheüs vanuit het standpunt van het „geloof in verband met Christus Jezus” in de Hebreeuwse Geschriften onderwijzen. Zij bleven hiermee doorgaan totdat Paulus hun woonplaats enkele jaren later, tijdens zijn tweede zendingsreis, opnieuw een bezoek bracht.
13. Welke boeken werden er destijds aan de „heilige geschriften” toegevoegd?
13 Tegen die tijd was Timótheüs zelf een christen geworden en er werd door de plaatselijke christelijke gemeente een goed rapport over hem uitgebracht. Paulus nam Timótheüs derhalve mee op zijn tweede zendingsreis, die zich nu van Klein-Azië tot in Griekenland, met inbegrip van de stad Thessaloníka, uitstrekte (Hand. 16:4 tot en met 17:14, NW). In die tijd werd het tweede geïnspireerde boek aan de Hebreeuwse „heilige geschriften” toegevoegd, want onder inspiratie schreef Paulus zijn troost- en leerrijke brief aan de vervolgde christelijke gemeente in Thessaloníka, in welke brief hij drie maal melding maakt van Timótheüs (1 Thess. 1:1; 3:2, 6, NW). Hierna werd de apostel Paulus ertoe geïnspireerd verdere toevoegingen aan de Hebreeuwse „heilige geschriften” te schrijven, waartoe ook een eerste brief aan Timótheüs behoort.
14. (a) Wie werden er gebruikt om geïnspireerde „heilige geschriften” te schrijven? (b) Hoeveel van de „heilige geschriften” waren er voltooid toen Paulus de woorden „De gehele Schrift is door God geïnspireerd” schreef, en welke boeken behoren er thans ook bij?
14 Er waren nog andere getrouwe joodse christenen, zoals de arts Lukas, Markus, Jakobus en Petrus, die evenals de apostel Paulus stukken aan de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften toevoegden. Toen Paulus Timótheüs een tweede brief schreef, die tevens zijn laatste geïnspireerde brief was, hadden hij en Timótheüs vijftien jaar samengewerkt. In de loop van al die jaren waren de verdere toevoegingen aan de geïnspireerde christelijke Griekse Geschriften tot stand gekomen, met uitzondering wellicht van het boek Judas, dat door de broer van Jakobus werd geschreven, en ook de vijf geschriften van de apostel Johannes, die tegen het einde van de eerste eeuw van onze gewone jaartelling werden opgetekend. Toen Paulus zijn laatste brief aan Timótheüs schreef en zei: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, bestonden er, naast de negenendertig boeken van de Hebreeuwse Geschriften, dus ongetwijfeld eenentwintig geïnspireerde boeken die alle voor christenen waren bestemd (2 Tim. 3:16, NW). In deze tijd omvat Paulus’ uitspraak „De gehele Schrift is door God geïnspireerd” ook de geschriften van Judas en Johannes, want ook deze werden onder inspiratie van Gods heilige geest geschreven en aan de collectie geïnspireerde christelijke geschriften toegevoegd om de geïnspireerde bijbel te completeren.
15. Hoe alleen kunnen wij ’wijs tot redding’ zijn?
15 „De gehele Schrift” omvat thans derhalve alle zesenzestig boeken van de bijbel, zoals deze thans systematisch is verdeeld. Degenen die het judaïsme, of de religie van de joden, beoefenen, verwerpen de zevenentwintig boeken van de christelijke Griekse Geschriften. Willen wij er echter in slagen de „redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus” te verwerven, dan moeten wij deze door zijn apostelen en discipelen opgetekende geïnspireerde geschriften aanvaarden. Wij moeten „de gehele Schrift” die door God, de Vader van Jezus Christus, is geïnspireerd, aanvaarden. Alleen op die wijze kunnen wij ’wijs tot redding’ worden. Zij die een gedeelte van de „heilige geschriften” verwerpen, zijn onverstandig en zullen beslist geen redding tot leven in Gods nieuwe orde verwerven.
VOOR MENSEN VAN GOD
16. Welke belemmering voor het verwerven van redding dienen wij onder de ogen te zien, maar wat moeten wij doen?
16 Er zijn vijanden die er op tegen zijn dat u de „redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus” verwerft. Zij misgunnen u deze redding, die zijzelf niet wensen te ontvangen. De apostel Paulus doelde op deze mensen toen hij over de vervolgingen die hij had ondergaan, schreef, en daarna merkte hij op: „Trouwens, allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden. Maar goddeloze mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger voortgaan, terwijl zij misleiden en worden misleid.” Daarom zei Paulus vervolgens tot Timótheüs: „Blijf gij echter in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, wetend van welke personen gij ze hebt geleerd.” — 2 Tim. 3:12-14, NW.
17. Wat kan er over degenen die Timótheüs onderwezen, worden gezegd?
17 Degenen van wie Timótheüs zijn onderricht had ontvangen, waren geen goddeloze bedriegers die zelf waren misleid en ook anderen trachtten te misleiden. Paulus, van wie Timótheüs vijftien jaar lang zo veel had geleerd, was geen bedrieger. Indien Paulus dit wel was geweest, zou hij niet alle vervolging die hij „in vereniging met Christus Jezus” had ondergaan, hebben verduurd; Paulus zou ermee zijn opgehouden en hij zou iets ter hand hebben genomen waardoor hij voor vervolging gespaard zou zijn gebleven. Ook waren Timótheüs’ moeder Euníce en zijn grootmoeder Lóïs, die hem van kindsbeen af de „heilige geschriften” hadden geleerd, geen bedriegers. Zij onderwezen Timótheüs allen de waarheid die hij voor zijn redding nodig had en zij trachtten niet hem te misleiden ten einde zich op zelfzuchtige wijze ten koste van hem te bevoordelen.
18, 19. Waarom hebben wij de „heilige geschriften” thans nog harder nodig?
18 In deze tijd hebben wij Gods Boek, de „heilige geschriften” even hard — zo niet harder — nodig als de christelijke opziener Timótheüs het destijds nodig had. Wij leven thans in de tijd waarin de toestanden bestaan waarvoor Paulus Timótheüs reeds eerder in zijn brief had gewaarschuwd met de woorden: „Weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten; en keer u af van dezen. Want uit hun midden komen degenen voort die zich op sluwe wijze in huisgezinnen indringen en zwakke vrouwen als hun gevangenen wegvoeren, die beladen zijn met zonden, gedreven door verscheidene begeerten, [vrouwen] die altijd leren en toch nimmer tot een nauwkeurige kennis van de waarheid kunnen komen.” — 2 Tim. 3:1-7, NW.
19 Wij weten dat die voorzegde toestanden thans bestaan en deze tijd kenmerken als de kritieke „laatste dagen”. Indien wij tegen de situatie opgewassen willen zijn en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid willen komen en in de waarheid willen blijven door overeenkomstig de waarheid te leven, hebben wij meer nodig dan een door mensen geschreven boek. Wij hebben Gods Boek nodig, met alle raadgevingen en onderwijzingen die erin staan opgetekend. De Almachtige God heeft ons een dergelijk boek geschonken. Willen wij de beloofde redding ontvangen, dan moeten wij ’blijven in de dingen’ die in dat Boek staan opgetekend. De christelijke opziener Timótheüs was een „mens van God”, hetgeen er de reden voor vormt waarom Paulus Timótheüs een dusdanige brief heeft geschreven (1 Tim. 6:11, NW). Dat willen wij ook zijn, mensen van God, Gods volk.
20. Wat heeft Jehovah ons gegeven om ons te helpen de hoedanigheden van een mens van God te verwerven?
20 In het verleden stond zowel de profeet Elia als zijn opvolger Elisa als een man Gods bekend (1 Kon. 17:18; 2 Kon. 4:9, 21-27). Een gematerialiseerde engel en ook niet met name genoemde profeten werden mannen Gods genoemd (Richt. 13:6-8; 1 Sam. 2:27; 1 Kon. 13:1-31; 2 Kron. 25:7-9). De profeet Mozes was de eerste over wie in de bijbel als een man Gods wordt gesproken, en hij was een profetisch beeld of voorbeeld van Jezus Christus, de grootste man Gods die ooit op aarde heeft geleefd en het voorbeeld voor al zijn discipelen (Deut. 33:1; Joz. 14:6). Opdat wij, als discipelen van Christus, mannen Gods of mensen van God mogen zijn, die in deze „laatste dagen” „volkomen bekwaam . . ., volledig toegerust tot ieder goed werk” zijn, heeft God ons zijn volledige Boek, de geïnspireerde „heilige geschriften” gegeven (2 Tim. 3:17, NW). Hoe dankbaar dient dit ons jegens God, de Gever hiervan, te stemmen!
21. (a) Om welke redenen noemen wij Gods Woord ’heilig’? (b) Welke verandering kan de bijbel in iemands leven teweegbrengen?
21 De bijbel bezit hoedanigheden die de door mensen gemaakte boeken, aan het maken waarvan er geen einde is, geen van alle bezitten (Pred. 12:12). De in de bijbel opgenomen geschriften zijn ’heilig’. Dit komt doordat ze „door God geïnspireerd” zijn en werden geschreven ten einde God te rechtvaardigen en te verheerlijken en zijn volk te heiligen door hen heilig te maken. Jezus Christus vestigde hier de aandacht op toen hij zich ten behoeve van zijn discipelen in gebed tot God wendde en zei: „Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid. En ik heilig mij ten behoeve van hen, opdat ook zij door middel van waarheid geheiligd mogen zijn” (Joh. 17:17, 19, NW). De bijbel bezit een heiligende kracht en is in staat een volledige verandering in iemands leven aan te brengen waardoor hij een „mens van God” wordt, iemand die zich van deze verdorven wereld heeft afgezonderd en zich volledig aan God, en aan zijn aanbidding en dienst heeft opgedragen. Zulke mensen zullen door God worden gered om in Zijn rechtvaardige nieuwe orde, die thans zo dicht nabij is, eeuwig leven te ontvangen. De bijbel is derhalve uiterst nuttig voor ons. Waarom zouden wij hem dan niet boven alle andere boeken verkiezen? Dit doen wij dan ook!