Rechter Ehud — vindingrijk en dapper voor Jehovah’s zaak
NIET zonder goede reden vergelijkt de Schrift Gods volk met schapen. Schapen moeten geleid, beschermd en gevoed worden. Aanvankelijk, toen het volk Israël Jehovah’s natie werd, verschafte God hun in Mozes een herder die hen veertig jaar lang leidde, beschermde en voedde. Na Mozes’ dood zette Jozua dit voort.
Na de dood van Jozua en de oudere mannen van zijn tijd bleven de Israëlieten van de zuivere aanbidding van Jehovah afvallen, om welke reden Hij toeliet dat zij door de heidense natiën die hen omringden, verdrukt werden totdat zij tot bezinning kwamen. Vanwege zulke toestanden ontstond de behoefte aan herders om als „richters” (of „rechters”) en „verlossers” te dienen, hetgeen wij met de volgende woorden lezen: „Telkens wanneer de HERE hun een richter verwekte, was de HERE met den richter en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde; want de HERE werd bewogen door hun gekerm over hun verdrukkers en benauwers.” — Richt. 2:18; Neh. 9:27.
Ehud was de tweede van deze rechters, doch de eerste van wie wij een betrekkelijk gedetailleerd verslag hebben. Degenen die met hun bijbel bekend zijn, herinneren hem gewoonlijk als de linkshandige Benjaminiet die door een list een van Israëls onderdrukkers doodde en zijn volk van diens juk bevrijdde. Er valt echter heel wat meer dan dat ten gunste van Ehud te zeggen.
Ehud sprak kennelijk gedurende een lange tijdsperiode recht in Israël en in die tijd zorgde hij ervoor dat zijn volk niet alleen loyaal bleef jegens Jehovah God maar ook vrij was van oorlog. Wij lezen hierover in het geïnspireerde Bericht: „Zo werd Moab op dien dag vernederd onder de hand van Israël, en het land had rust, tachtig jaar. Nadat Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN.” — Richt. 3:30; 4:1.
Toen „de Israëlieten deden . . . wat kwaad is in de ogen des HEREN . . . maakte de HERE Eglon, den koning van Moab, sterk tegen Israël”. Door middel van een verbond met Ammon en Amalek kon Eglon de Israëlieten onderwerpen, waarna hij hen achttien jaar lang onderdrukte. — Richt. 3:12-14.
„Toen riepen de Israëlieten tot den HERE” en daarom „verwekte [de HERE] hun een verlosser: Ehud, den zoon van Gera, den Benjaminiet, een man, die links was” (Richt. 3:15). Hoewel het Hebreeuwse woord voor links hier eenvoudig betekent: „niet in staat een natuurlijk gebruik van de rechterhand te maken”, blijkt uit het schriftuurlijke verslag duidelijk dat Ehud bedreven was met zijn linkerhand. Over de stam Benjamin lezen wij dat er op zekere keer „zevenhonderd uitgelezen mannen linkshandig” van hen waren, „en ieder van hen slingerde met een steen tot op een haar, zonder te missen”. De Septuaginta zegt dat zij net zo vaardig met de linker- als met de rechterhand waren. Later wordt over Benjaminieten die in het leger van David waren, gezegd dat zij zowel links- als rechtshandig waren. Er staat over hen dat zij „bekwaam [waren] om zowel rechter- als linkerhand te gebruiken bij het slingeren van stenen en het schieten met pijl en boog”. — Richt. 20:16; 1 Kron. 12:2.
EHUDS STRATEGIE
Natuurlijk zou Jehovah God, nu hij Ehud had verwekt met het doel zijn volk te verlossen, Zijn geest op hem leggen. Hierdoor werd ongetwijfeld zijn geest bezield en zijn hart versterkt voor het werk dat God voor hem te doen had. Deze geest gaf hem in de eerste plaats het inzicht, in te zien dat hij een beslissende slag voor de vrijheid van zijn volk Israël kon slaan door eenvoudig koning Eglon zelf uit de weg te ruimen; en ook hoe hij hierbij met succes te werk kon gaan en kon ontkomen.
In de allereerste plaats had hij een wapen nodig dat speciaal geschikt was voor zijn doel. En dus maakte hij er zich een, een scherp tweesnijdend zwaard of dolk van nog geen el of vijfenveertig centimeter lang. Een dergelijk wapen kon hij gemakkelijk aan zijn zijde onder de plooien van zijn lange ruime kleed, hetgeen mannen in zijn tijd droegen, verbergen. Het zou daar geen argwaan wekken en toch kon hij het vandaar met zijn vaardige linkerhand vlug trekken.
Belangrijk ook voor het succes van zijn strategie was, dat Ehud de juiste tijd en gelegenheid koos. Hij koos de tijd waarop Israël koning Eglon schatting moest brengen en Ehud zorgde ervoor dat hij aan het hoofd stond van de delegatie die ze bracht. Naar alle waarschijnlijkheid was de delegatie tamelijk groot, aangezien het gebruikelijk was de schatting in de vorm van landbouwprodukten te brengen. Natuurlijk bracht het ontvangen van deze schatting koning Eglon in een goede stemming en maakte het dat hij Ehud heel gunstig gezind was.
Na de schatting te hebben aangeboden, begaven Ehud en zij die met hem waren zich op de terugweg, en toen zij de gebeeldhouwde stenen of stenen beelden te Gilgal hadden bereikt, stuurde hij de rest verder, terwijl hij naar koning Eglon terugkeerde. Voor de taak die hij nu te volbrengen had, zouden anderen bepaald een belemmering vormen, want zij zouden niet alleen achterdocht wekken doch het zou voor een groep ook moeilijker zijn te ontvluchten als voor slechts één man. — Richt. 3:18, 19.
Door te zeggen dat hij een geheime boodschap voor koning Eglon had, slaagde Ehud erin een privé-audiëntie bij de koning te krijgen „terwijl hij zat in het koele bovenvertrek, dat hij voor zich alleen had”. Benieuwd te weten wat dit wel was, beval koning Eglon dat al zijn bedienden uit zijn aanwezigheid moesten verdwijnen. Toen zei Ehud tot hem: „Ik heb een woord Gods voor u.” Of het nu uit respect voor zulk een boodschap was of omdat hij een waardevolle gift verwachtte, in ieder geval verhief koning Eglon, die zeer dik was, zich log en vadsig van zijn zetel. Toen, bliksemsnel, voordat koning Eglon een kik kon geven, trok Ehud met zijn linkerhand zijn zwaard van zijn zijde en dreef het diep in Eglons buik. Het zwaard had blijkbaar geen dwarsstuk tussen het lemmet en het handvat, want het verslag vertelt ons dat „zelfs het hecht met het lemmer er in drong; en het vet sloot zich om het lemmer”, terwijl koning Eglon zwaar op de grond viel. — Richt. 3:20-22.
Snel nadenkend, sloot Ehud eerst de deuren van de dakkamer van de koning af alvorens via een luchtgang te ontsnappen. Dit vertraagde de ontdekking van Eglons dood en gaf Ehud dus meer tijd te vluchten voordat er alarm geslagen kon worden. De dienaren van de koning, bemerkend dat de deuren afgesloten waren, dachten dat de koning zijn behoefte deed en wachtten geduldig om hem niet in verlegenheid te brengen. Na net zolang te hebben gewacht als zij durfden, ontsloten zij ten slotte de deuren om uit te vinden wat er met de koning aan de hand was, en er wàs iets aan de hand — hun koning lag dood op de grond, die rondom hem heen besmeurd was! Wat een consternatie moet dat gegeven hebben! — Richt. 3:23-25.
Hoewel Ehud alles zorgvuldig had uitgedacht en het net zo ging als hij had beraamd, vergde het niet weinig moed van hem zich in een dergelijke onderneming te begeven. Hij mocht niet van mensenvrees blijk geven, zelfs al had koning Eglon Israël achttien jaar lang onderdrukt. Hij wist ook dat hij er niet zeker van kon zijn of hij de koning helemaal alleen zou aantreffen en dat het er om zou gaan hoever hij gevlucht zou zijn voordat er een gewapende macht achter hem aan gestuurd zou worden. Sommigen veroordelen Ehuds strategie, maar zij vergeten dat God hem gebruikte als verlosser van Israël. Hoeveel Israëlieten had koning Eglon niet gedood toen hij hen met behulp van Ammon en Amalek onderwierp? Had hij bovendien Israël niet achttien jaar lang verdrukt, terwijl hij voor zichzelf geen andere verdediging kon aanvoeren dan dat de hulp van bondgenoten hem hiertoe in staat had gesteld?
MOAB VERSLAGEN — ISRAËL BEVRIJD
Zijn succesvolle strategie voortzettend, trok Ehud voordeel van de consternatie en verwarring die de plotselinge dood van hun koning voor de Moabieten had veroorzaakt en verzamelde dus een leger van Israël aan zijn zijde door in de bergstreek van Efraïm, dat aan zijn land Benjamin grensde, de hoorn te blazen. Kenmerkend voor zijn vertrouwen op Jehovah zijn de woorden die hij tot zijn leger sprak, namelijk: „Volgt mij, want de HERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw macht gegeven.” Door zijn strijdkrachten te verzamelen terwijl de Moabieten door de dood van hun koning in verwarring verkeerden, kon hij het initiatief nemen. Vervolgens liet hij, ten einde het bezettingsleger van Moab de terugtocht af te snijden, een deel van zijn leger de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan bezetten, welke manoeuvre tevens verhinderde dat er hulp vanuit Moab kwam. Als gevolg hiervan sneuvelden er 10.000 „welgedane en krachtige” Moabieten. — Richt. 3:26-29.
Daarna kwam er voor Israël, zoals reeds werd opgemerkt, een lange periode van vrede en aanbidding van Jehovah. Hoewel Ehud niet meer in de Schrift wordt genoemd, wordt hij ons ongetwijfeld als een voorbeeld van geloof voorgehouden, terwijl hij inbegrepen is bij hen die „door geloof koninkrijken een nederlaag toebrachten . . ., dapper werden in de oorlog, de legers van vreemdelingen op de vlucht dreven”. — Hebr. 11:33, 34.
Het geïnspireerde verslag van Ehud vindt een parallel in onze tijd en in de nabije toekomst. Hoe dan wel? Doordat de met Ehud te vergelijken Jezus Christus in de huidige tijd zijn volk uit slavernij aan het onderdrukkende wereldrijk van valse religie heeft bevrijd. En evenals Ehud en zijn leger Eglons leger vernietigde, zullen Jezus Christus en zijn hemelse strijdkrachten in Armageddon alle onderdrukkers van Gods volk op aarde vernietigen, de vrede tot stand brengen en over de hele aarde voor zeer lange tijd, ja, voor eeuwig, de reine aanbidding van Jehovah instellen. — Openb. 16:14, 16; 2 Petr. 3:13.
Vanuit een ander standpunt zou Jehovah’s volk zelf vergeleken kunnen worden met Ehud. Zij zijn geen revolutionairen. In plaats van vleselijke gebruiken zij geestelijke wapens, zoals het „zwaard van de geest, dat is, Gods woord”, ten einde als voortreffelijke soldaten van Jezus Christus oorlog te voeren. Door middel van zulke geestelijke wapens zijn zij in staat een einde te maken aan de macht om in slavernij te brengen, een macht die de vijanden van Gods volk over hen die rechtvaardigheid liefhebben, hebben uitgeoefend. Met hun geestelijke wapens zijn zij aldus in staat geestelijke vrijheid te verschaffen. Allen die in de geestelijke oorlogvoering verwikkeld zijn, dienen het zich ten doel te stellen net zo vindingrijk en dapper te zijn als Ehud, opdat hun krachtsinspanningen met succes bekroond mogen worden. — Ef. 6:17; 2 Kor. 10:3, 4; 2 Tim. 2:3.