Hoe God in zijn wijsheid de regeerders der aarde uitkiest
ZESTIEN eeuwen achtereen hebben de kerken van de christenheid koortsachtig gewerkt aan hun zogenaamde opdracht — de bekering van de wereld tot het christendom. In hoeverre zijn zij hierin geslaagd?
Zij zijn hier schromelijk in te kort geschoten. Waarom? Omdat bekering van de wereld hun idee was, niet het idee van God. Als het Gods idee was geweest, zouden zij succesvol zijn geweest (Jes. 46:9, 10). Maar heeft God dan geen belangstelling voor alle mensen? Dat heeft hij beslist wel, heel veel zelfs. Maar gedurende de afgelopen negentien eeuwen heeft hij zich niet beziggehouden met een poging de mensheid in het algemeen te bekeren en ook heeft hij ware christenen niet de opdracht hiertoe gegeven.
Begrijp dit niet verkeerd; God heeft zich beslist voorgenomen redding binnen het bereik van allen te stellen. En hij heeft hier een tijd voor vastgesteld (Pred. 3:1). Gedurende de afgelopen negentienhonderd jaar is hij echter selectief geweest met betrekking tot degenen die hij heeft gered. Waarom? Omdat hij, tot heel recente tijd, alleen degenen heeft uitgekozen die regeerders van de mensheid zullen zijn.
CHRISTUS MAAKT EEN BEGIN MET DE KEUZE
U zult u herinneren dat ook Jezus Christus toen hij op aarde was, selectief was. Het is waar dat hij hier was om de losprijs te verschaffen voor alle mensen die deze zouden aanvaarden (Matth. 20:28; Joh. 3:16). Maar Christus was in de allereerste plaats op aarde om zijn rechtschapenheid jegens God te bewijzen en er daardoor voor in aanmerking te komen de Koning te zijn van Gods koninkrijk, dat de wereld in rechtvaardigheid zal regeren. Hij legde getuigenis af betreffende de waarheid van dat koninkrijk. — Joh. 18:36, 37.
Aangezien Jezus Christus wist dat het Koninkrijk zoveel voor zijn Vader en ook voor het leven en de vrede van de mensheid betekende, hield hij zich er heel intens mee bezig. En evenals elke regeerder die nog niet in zijn ambt is geïnstalleerd, in de eerste plaats aan de mensen denkt die hij in belangrijke bestuursfuncties onder hem zal aanstellen, had Jezus in de allereerste plaats belangstelling voor degenen die met hem in de Koninkrijksregering verenigd zouden worden. — Luk. 22:28, 29; Joh. 17:12.
Daarom koos Jezus, onder gebed en de leiding van Gods geest, eerst zijn apostelen uit (Luk. 6:12-16). Dezen zouden de fundamenten zijn van een bestuurslichaam dat onder zijn leiding werkzaam zou zijn. In de zinnebeeldige taal van Openbaring wordt deze bestuursorganisatie als een hoofdstad — het „Nieuwe Jeruzalem” genaamd — gesymboliseerd. Ze wordt ook voorgesteld als Christus’ „bruid”, die zich bij hem in de hemelen zal aansluiten. Gedurende zijn duizendjarige regering over de aarde zal hij, te zamen met zijn „bruid”, aandacht aan de aarde schenken en er autoriteit over uitoefenen en in vrede over regeren. — Openb. 21:1-4, 14.
Aangezien Christus deze kennis had, bracht hij na zijn dood en opstanding degenen bijeen die geloof hadden geoefend in het goede nieuws dat hij en de apostelen hadden gepredikt. Hij stortte heilige geest op hen uit en gaf hun de opdracht tot anderen te prediken en hen te onderwijzen. Aldus begon Christus met de voorbereiding voor de hemelse „stad” of regering die over de mensheid zou regeren. — Hand. 2:1-4; Hebr. 11:10, 16.
HET OP DE PROEF STELLEN VAN CHRISTUS’ METGEZELLEN NEEMT TIJD IN BESLAG
Wanneer wij de christelijke Griekse Geschriften lezen, merken wij op dat iedereen die in de dagen van de apostelen de prediking aanvaardde, de hoop werd voorgehouden met Jezus Christus in zijn Koninkrijksregering in de hemel te delen (2 Tim. 2:12; Hebr. 3:1; 1 Petr. 1:1-4). Het was voor God niet de tijd degenen bijeen te brengen die als menselijke onderdanen onder zijn hemelse koninkrijk zouden leven. Dit kwam doordat het Messiaanse koninkrijk van God pas ten tijde van de tweede tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus actief ten opzichte van de gehele aarde zou beginnen te regeren. — 2 Tim. 4:1; Hebr. 10:13; Ps. 110:1-3.
De lange tijdsperiode voordat Christus in Koninkrijksmacht begon te regeren, zou derhalve in beslag worden genomen door het uitkiezen, opleiden, op de proef stellen, toetsen en bekwamen van degenen die met Christus zouden regeren. De vereisten waren heel strikt, want er werden er velen uitgenodigd terwijl er uiteindelijk slechts weinigen werden gekozen (Matth. 22:14). Volgens de Schrift beperkte God het aantal van dit uitgelezen bestuurslichaam onder Jezus Christus tot 144.000 personen. — Openb. 7:4; 14:1-3.
EEN HEILIG GEHEIM ONTHULD
In verband met dit bestuurslichaam wijst de apostel Paulus erop dat God eeuwenlang een „heilig geheim” verborgen had gehouden. Dit geheim hield in dat hij zowel uit Israël als uit de heidense natiën mensen zou kiezen die de hemelse metgezellen van het beloofde „Zaad”, Messías de Koning, zouden zijn (Ef. 3:4-6; 1:9-11). Paulus zegt dat de volvoering van dit heilige geheim geschiedde „opdat nu aan de regeringen en de autoriteiten in de hemelse gewesten door middel van de gemeente de rijk-gevarieerde wijsheid van God bekendgemaakt zou worden”. Hoe werd Gods wijsheid „door middel van de gemeente” openbaar gemaakt? — Ef. 3:9, 10.
Het is niet zo dat de gemeente op aarde wijsheid leert aan de hemelse autoriteiten. Het is veeleer zo dat God, door zijn bemoeienissen en de volvoering van zijn voornemens in verband met de christelijke gemeente, van een alles overtreffende wijsheid blijk geeft, zelfs tegenover de engelen. — 1 Petr. 1:10-12.
Beschouw eerst eens Gods wijsheid in zijn handelwijze ten opzichte van het Belangrijkste Lid van de gemeente. Door middel van het slachtoffer van zijn Zoon voor de verwijdering van zonde gaf Jehovah er blijk van dat zijn eigen heerschappij volledig juist en geheel rechtvaardig was. Want op grond van dit slachtoffer kon God degenen ’rechtvaardig verklaren’ die hij zou uitkiezen om toekomstige Koninkrijkserfgenamen met Christus te zijn. Aangezien dezen hemelse regeerders zouden zijn, bracht God hen, door middel van zijn geest, in een gezinsverhouding met zichzelf door hen geestelijke zonen te maken. Door middel van zijn geest plantte hij in hen een kennis en een besef van hun hemelse hoop (Rom. 3:23-26; 8:16). Door alle beproevingen die zij ondergaan heen, leidt Jehovah hen, onderricht hij hen streng en kneedt hij hen, zodat zij precies geschikt worden voor de plaats die hij in zijn regering voor hen heeft (Rom. 9:21-24; Ef. 2:10). Wegens de volmaakte wijsheid waarin hij toezicht uitoefent op deze opleiding en dit op de proef stellen, kan hij bovendien zeker zijn van hun eeuwige loyaliteit. Hij kan hun veilig een onverderfelijk organisme en onsterfelijk hemels leven geven als regeerders over de mensheid (1 Kor. 15:50-54). Maar laten wij ook eens beschouwen hoe God de rest van de mensheid in gedachten had toen hij degenen op de proef stelde die hij als zijn regeringslichaam zou gebruiken.
MEDEGEVOELENDE REGEERDERS
Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente, onderging een bijzonder zware beproeving om een bewijs te leveren van zijn geschiktheid. Er wordt over hem gezegd: „Wij hebben als hogepriester niet iemand die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die in alle opzichten evenals wij beproefd is, maar zonder zonde” (Hebr. 4:15). Wat een wijsheid en billijkheid van Gods zijde! De Priester en Regeerder die hij over de mensheid aanstelt, is namelijk niet iemand wie het aan begrip voor onze problemen en gevoelens ontbreekt. Uit zijn vroegere ervaring in de hemel, waar hij met zijn Vader samenwerkte bij het scheppen van alle dingen, begrijpt Gods Zoon hoe mannen en vrouwen alsook engelen zijn gevormd of wat voor maaksel zij zijn (Joh. 1:10; 2:25; Kol. 1:15-17). Maar meer nog dan dat, door op aarde een mens van vlees en bloed te worden, ervoer hij wat het betekent God onder moeilijke omstandigheden te dienen. Hij begrijpt de menselijke problemen volledig. Hij weet wat het betekent lijden te ondergaan (Hebr. 5:7-9). Alle mensen kunnen volledig geloof stellen in Christus’ priesterschap, in de wetenschap dat hij dezelfde beproevingen succesvol heeft doorstaan en weet wat mensen nodig hebben. — Hebr. 4:14-16; Joh. 16:33.
Beschouw ook Gods wijsheid eens in de manier waarop hij de groep van 144.000 medekoningen en -priesters uitkiest. Dit is geen tijdverspilling geweest. Gedurende het ruime bestek van negentien eeuwen zijn dezen uit alle maatschappelijke standen, alle rassen en alle achtergronden gekozen. Er is eenvoudig geen probleem dat sommigen van hen, bij het aandoen van de nieuwe christelijke persoonlijkheid, niet hebben ondervonden en overwonnen (Ef. 4:22-24; 1 Kor. 10:13). Deze onderpriesters zullen eveneens medegevoelende en barmhartige priesters zijn die alle soorten van mensen kunnen helpen.
Verder heeft God in zijn liefde een aanmerkelijk deel van deze geestelijke erfgenamen met Christus uit vrouwen genomen. Met betrekking tot de geestelijke positie die zij ten opzichte van God en Christus innemen, was er, toen zij op aarde waren, „noch man noch vrouw”, terwijl in de hemel geen sexelement of -onderscheid bestaat (Gal. 3:28). Niettemin zijn degenen onder de Koninkrijkserfgenamen die vrouwen zijn geweest uit ervaring op de hoogte van de problemen, wisselvalligheden en denkwijze van vrouwen, en zij hebben als vrouwen hun rechtschapenheid onder beproevingen bewaard. Dit is vertroostend voor vrouwen die getrouw aan God willen zijn en leven onder die Koninkrijksregering hopen te verkrijgen. Hoe wijs is onze Schepper!
VOLTOOIING VAN HET UITKIEZEN VAN REGEERDERS BETEKENT ZEGEN VOOR DE MENSHEID
De bijbelse profetieën voorzeiden dat Christus de Koninkrijksheerschappij op zich zou nemen terwijl de wereldse natiën nog steeds actief waren (Ps. 2:1-6; 110:1, 2). Bij het aanvaarden van de Koninkrijksmacht zou hij vroegtijdig aandacht schenken aan degenen van de 144.000 die waren gestorven. Daarna zou hij al zijn toekomstige Koninkrijksmetgezellen op aarde, een ’overblijfsel’ genoemd, bijeenbrengen om beproefd en uiteindelijk goedgekeurd te worden (1 Thess. 4:16, 17; Openb. 12:10, 17). De wereldtoestanden, die een vervulling van de profetieën vormen, geven te kennen dat wij ons in de laatste dagen van deze bijeenbrenging, de „oogst” genaamd, bevinden. Zodra hier een einde aan is gekomen en het huidige goddeloze samenstel van dingen met zijn bestuur is vernietigd, zullen Christus en zijn medekoningen en -priesters tot zegen van de mensheid met de duizendjarige regering beginnen. — Matth. 13:37-40; Openb. 11:18; 19:19-21; 20:1-4, 6.
Wat betekent dit nu voor de bewoners der aarde? Het betekent dat het voor ons allemaal de tijd is vast te stellen of wij bereidwillige en loyale onderdanen van het Koninkrijksbestuur zullen zijn. Thans kunnen de beginselen van dat bestuur en van de regeerders ervan aan allen bekend zijn die dit willen weten. Wij kunnen deze beginselen thans in ons leven toepassen. Indien wij dit doen, komen wij ervoor in aanmerking gedurende de „grote verdrukking”, die het einde van elk onvolmaakt, door mensen ingesteld bestuur zal kenmerken, Gods bescherming te genieten. Velen doen dit thans (Openb. 7:9, 10, 14-17; Matth. 25:31, 32). Als wij tot hen behoren, kunnen wij de eerste aardse onderdanen van dat Koninkrijk zijn. Wij kunnen uitzien naar de opstanding van de talloze miljoenen doden, waardoor zij de gelegenheid zullen ontvangen zich onder dat Koninkrijk in leven te verheugen. — Openb. 20:11-13.
Met het uitkiezen van de regeerders der aarde heeft de Universele Soeverein derhalve de belangen van de mensheid op het oog gehad. Hij heeft niemand over het hoofd gezien. Door de manier waarop hij deze koninklijke en priesterlijke bestuurders heeft uitgekozen, heeft hij wijselijk een deugdelijk fundament voor geloof gelegd, terwijl hij zijn hoedanigheden en eigenschappen heeft onthuld opdat mensen hem op intelligente wijze kunnen liefhebben en dienen. Hij heeft een bestuur voor de aarde geschapen dat niet geschokt kan worden en dat onverderfelijk is. — Ef. 2:6, 7.
De „regeringen en de autoriteiten in de hemelse gewesten” zien Gods wijsheid in de manier waarop hij zijn voornemen ten uitvoer brengt (Ef. 3:10). Deze legerscharen van engelen stellen zich verheugd onder het bevel van zijn Messiaanse Koning (Hebr. 1:6). Wij kunnen beslist samen met hen uitroepen: „De zegen en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheid.” — Openb. 7:12.