Uw leven is in gevaar — Hoe? Waarom?
DE MEESTE mensen erkennen dat hun leven elke dag in gevaar verkeert. Statistieken tonen aan dat de waarschijnlijkheid dat men ten gevolge van een ongeval, misdaad, brand en andere oorzaken de dood vindt, gestadig toeneemt.
Dan is er de dreiging van een atoomoorlog. Deze dreiging is zo groot dat de verantwoordelijkheid voor wereldvrede in handen is gegeven van een internationale organisatie, de Verenigde Naties. De V.N.-organisatie is als vredestichtster echter een teleurstelling gebleken.
Maar er bestaat een veel ernstiger gevaar. Wat dan wel?
De geestelijke belangen van de mensen verkeren in gevaar. Dit is veel ernstiger want geestelijke belangen hebben met eeuwig leven of eeuwige dood te maken. Hoe dat zo? Omdat God de Levengever is en iemands vooruitzichten op eeuwig leven ervan afhangen hoe men er bij God voor staat. — Joh. 17:3.
De religieuze leiders, vooral in de zogenaamd „christelijke” natiën, hebben de positie ingenomen van verzorgers van de geestelijke belangen van de mensen. Zij hebben beweerd dat zij deze natiën op de weg van de God van de bijbel hebben geleid. Zij hebben beleden volgelingen van Gods Zoon Jezus Christus te zijn. Maar hebben zij deze natiën werkelijk tot de aanbidding van God geleid?
Beschouw het bericht eens dat zij tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben opgebouwd. De geestelijken van de katholieke, protestantse en orthodoxe richtingen zijn er door hun prediking de schuld van dat hun kudden elkaar in dat conflict hebben afgeslacht. Nationalisme had de voorrang boven de aanbidding van God.
Maar hadden de geestelijken berouw en keerden zij hun handelwijze de rug toe door de mensen op Gods koninkrijk als de hoop voor de mensheid te wijzen? Ondersteunden zij de bijbel en de daarin opgetekende beginselen? Neen. Uit hun handelwijze sindsdien, met inbegrip van de periode gedurende de Tweede Wereldoorlog, blijkt dat zij dit niet hebben gedaan.
Dientengevolge moet een ieder die bevrijding tot leven in Gods nieuwe ordening hoopt te ontvangen, betere geestelijke leiding hebben dan door de geestelijken wordt gegeven.
GOD IS BEZORGD OM UW LEVEN
Jehovah God, het opperste geestelijke Wezen, zal niet toelaten dat rechtgeaarde mensen door het in gebreke blijven van deze valse religieuze leiders bevrijding en leven in zijn nieuwe ordening verbeuren. Jehovah is de Herder en Opziener van zijn volk (1 Petr. 2:25; Ps. 23:1). Bijgevolg verwekte hij als zijn „knecht” een lichaam of groep van personen die getrouw, betrouwbaar en niet weerspannig waren. Deze groep kreeg een moeilijke taak te vervullen, want zij moesten een krachtige veroordelende boodschap bekendmaken die tegen de christenheid was gericht. Waarom? Het was noodzakelijk dat rechtschapen personen gewaarschuwd werden zodat zij duidelijk zouden zien in welk gevaar zij verkeerden. Deze personen moesten alle banden en betrekkingen met de valse religie verbreken. Zij moesten een krachtig standpunt innemen voor de waarheid van Gods Woord en zich aan de zijde van zijn Messiaanse koninkrijk scharen om bevrijd te worden.
De groep die door God gebruikt zou worden, werd afgeschaduwd door Ezechiël, een Israëlitische priester. Het jaar 613 v.G.T. was een laat tijdstip in de veertigjarige „tijd van het einde” voor Jeruzalem. Er restten Jeruzalem nog maar zes jaar en dan zouden de stad en het land Juda volledig verwoest en verlaten worden. Zowel de religieuze leiders van Jeruzalem als de joodse leiders die toen met Ezechiël in ballingschap in Babylon verkeerden, hadden het volk in de steek gelaten en waren verantwoordelijk voor de hachelijke situatie waarin zij zich bevonden.
Dit huidige samenstel van dingen is insgelijks reeds ver gevorderd in zijn „tijd van het einde”,a terwijl de christenheid er wat haar geestelijke toestand betreft werkelijk heel slecht aan toe is. Daarom slaan wij met intense belangstelling gade wet Ezechiël werd opgedragen te doen en wat dit afschaduwde voor onze tijd.
EEN TOEWIJZING OM TE PREDIKEN
Ezechiël zag in een visioen een grote hemelse wagen vanuit het noorden komen die voor hem stilhield. Vanaf deze wagen, die door cherubs werd vergezeld en waardoor een grote hemelse organisatie werd gesymboliseerd, sprak Jehovah God tot Ezechiël en machtigde hij hem. Toen werd Ezechiël een boekrol aangereikt, met het bevel: „Eet deze rol en ga, spreek tot het huis van Israël. „ — Ezech. 3:1.
De rol was aan beide kanten beschreven met ’klaagliederen en gezucht en geweeklaag’ (Ezech. 2:10). Het was een volledige boodschap wegens de volheid van de mate van Israëls zonden. Was Ezechiël, als voorbeeld voor de hedendaagse Ezechiël, bereid de rol op te eten en de sombere boodschap bekend te maken?
Ezechiël deed zoals hem bevolen werd. Geleidelijk at hij de rol op (Ezech. 3:2, 3). De boekrol die vol stond met onheilsboodschappen, was verbazingwekkend genoeg in Ezechiëls mond zo zoet als honing. Dit kwam doordat het voor Ezechiël een goede, gezonde, zoete ervaring was om door de Allerhoogste God een speciaal werk toegewezen te krijgen. De apostel Johannes had zevenhonderd jaar later een soortgelijke ervaring. Johannes, die toen wegens zijn getrouwe prediking van het woord van God als balling op het eiland Patmos in de Egeïsche Zee vertoefde, schrijft over zijn visioen:
„En de stem die ik uit de hemel hoorde, spreekt wederom met mij en zegt: ’Ga, neem de geopende boekrol welke zich in de hand bevindt van de engel die op de zee en op de aarde staat.’ En ik ging naar de engel toe en zei hem de kleine boekrol aan mij te geven. En hij zei tot mij: ’Neem ze en eet ze op en ze zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal ze zoet zijn als honing.’ En ik nam de kleine boekrol uit de hand van de engel en at ze open in mijn mond was ze zoet als honing, maar toen ik ze opgegeten had, werd mijn buik bitter.” — Openb. 10:8-10.
Johannes’ ervaring was niet slechts een vervulling van Ezechiëls ervaring, want dat zou een zinloze herhaling zijn geweest. Er werd veeleer door aangetoond dat Ezechiëls visioen profetisch was en dat hij, net als Johannes, die een door de geest verwekte discipel van Jezus Christus was, waarschijnlijk de laatste in leven gebleven apostel, een afbeelding was van de overgeblevenen op aarde in deze tijd van de door de geest verwekte, gezalfde broeders van Jezus Christus.
De visionaire rol die Ezechiël opat, beeldde niet het profetische boek Ezechiël af, want Ezechiëls boek bevat niet enkel klaagliederen en gezucht en geweeklaag. Het bevat ook profetieën omtrent zegeningen die voor Gods volk zijn weggelegd. De rol beeldt de tegen Jeruzalem en Juda gerichte veroordelende boodschap van Jehovah af, welke boodschap wordt besloten met de tegen hun „heidense” vijanden gerichte bekendmaking, die in Ezechiël 35:15 eindigt.
Insgelijks ontving het gezalfde overblijfsel de „boekrol”, symbolisch gesproken, ten tijde dat zij in 1919 een begin moesten maken met hun grote wereldomvattende bekendmaking van de Koninkrijksboodschap. Deze rol beeldde eveneens niet het boek Ezechiël af. Ze beeldde veeleer alle bekendmakingen in de gehele bijbel af die te maken hebben met de oordelen, geestelijke plagen en verdrukkingen die in de „tijd van het einde” over de christenheid en haar religieuze en politieke medestanders zullen komen. Toen de dienstknechten van God hun opdracht zagen en aanvaardden, was het een toewijzing die hun zoet smaakte.
EEN „TAAL” DIE BELIJDERS VAN HET CHRISTENDOM ONMISKENBAAR KUNNEN VERSTAAN
Aangezien niets minder dan het leven van de kudden van de kerken der christenheid in zo’n dringend gevaar verkeert, is het logisch dat de met Ezechiël te vergelijken gezalfden op aarde in de eerste plaats tot hen gezonden zouden worden. God zei tot Ezechiël:
„Mensenzoon, ga, begeef u onder het huis van Israël, en gij moet met mijn woorden tot hen spreken. Want niet tot een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is, wordt gij gezonden, maar tot het huis van Israël, niet tot talrijke volken onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong, wier woorden gij niet met begrip kunt horen. Indien het tot hen was dat ik u had gezonden, zouden juist zij naar u luisteren. Maar wat het huis van Israël aangaat, zij zullen niet naar u willen luisteren, want zij willen niet naar mij luisteren, want allen van het huis van Israël zijn hard van hoofd en hard van hart. Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, en gij moet niet met verschrikking geslagen zijn voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis.” — Ezech. 3:4-9.
Ezechiël hoefde geen nieuwe taal te leren. Hij werd tot zijn eigen volk gezonden. God heeft degenen die belijden hem te dienen, altijd gewaarschuwd en hij heeft de waarschuwing heel duidelijk gemaakt, in termen waarmee zij vertrouwd waren. Tot de joden zond hij dus een woordvoerder die hun taal sprak.
Zo was het ook toen Jezus Christus op aarde was. Hij zei dat hij speciaal tot Israël gezonden was (Matth. 15:24). Hij sprak tot de joden in de gangbare taal die dagelijks werd gebruikt. Bovendien hadden zij de Schriften, waarnaar Jezus voortdurend verwees, en die getuigenis van hem aflegden (Joh. 5:39). Zij wisten waarover hij het had wanneer hij gewag maakte van hun geschiedenis en hun gebruiken en wanneer hij hun religieuze termen en uitdrukkingen bezigde. Hij zei tot die joden:
„Wee u, Chórazin! Wee u, Bethsáïda! want indien de krachtige werken die in u zijn geschied, in Tyrus en Sidon waren geschied, zouden ze reeds lang geleden in zak en as berouw hebben gehad. Daarom zeg ik u: Het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u. En gij, Kapérnaüm, zult gij misschien tot de hemel worden verhoogd? Tot in Hades zult gij worden neergeworpen; want indien de krachtige werken die in u zijn geschied, in Sodom waren geschied, zou het tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan. Daarom zeg ik u: Het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u.” „De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! méér dan Jona is hier.” — Matth. 11:21-24; 12:41.
Zo worden ook de gezalfde Koninkrijksverkondigers, die door Ezechiël werden afgebeeld tot ’hun eigen’ volk gezonden, tot mensen die dezelfde algemene bijbelse taal spreken en die, net als zij, belijden christelijk te zijn. Wanneer Jehovah’s getuigen tot de mensen in de „christelijke” landen over de bijbel spreken, weten de mensen wat er wordt bedoeld. Zij zijn vertrouwd met bijbelse uitdrukkingen en termen, zodat zij op gelijke voet staan. Zij hebben geen excuus om niet te begrijpen wat de hedendaagse „Ezechiël” zegt. Als zij niet met horende oren reageren, komt dit doordat zij het niet willen.
EEN BOODSCHAP VAN LIEFDE
Net zoals slechts weinigen onder de joodse natie in Jezus geloofden, aanvaardt slechts een klein percentage in de christenheid de boodschap van Jehovah’s getuigen. De christenheid in het algemeen is een weerspannig huis gebleken. Ze ziet niet welk gevaar hun boven het hoofd hangt. Maar ook al is de christenheid hard van hoofd en hard van hart, Jehovah heeft zijn dienstknechten gesterkt zodat zij niet bevreesd zijn Gods boodschap aan hen bekend te maken. Hij heeft de voorhoofden van zijn dienstknechten van een superieure hardheid gemaakt, gelijk diamant. Zij worden niet door mensenvrees verlamd (Spr. 29:25). De volharding waarmee Jehovah’s getuigen onder alle omstandigheden prediken, wordt soms echter misverstaan als fanatisme. In werkelijkheid worden zij door liefde en de geest van God gedreven, want Jehovah, de liefdevolle God, weet welk verschrikkelijke gevaar de mensen boven het hoofd hangt en hij wil iedereen bevrijden wiens hart met het goede nieuws bereikt kan worden. — Ezech. 33:11.
God sprak verder tot Ezechiël: „Mensenzoon, al mijn woorden die ik tot u zal spreken, neem die in uw hart op en hoor met uw eigen oren. En ga, begeef u onder de ballingen, onder de zonen van uw volk, en gij moet tot hen spreken en tot hen zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd’, ongeacht of zij horen dan wel het laten.” — Ezech. 3:10, 11, Eng. uitgave van 1971.
VLUCHT WEG UIT GEESTELIJKE GEVANGENSCHAP
De joden onder wie Ezechiël predikte, bevonden zich in ballingschap in Babylon. Insgelijks beoefenen de mensen in „christelijke” landen in deze tijd niet de waarheid die iemand vrijmaakt van slavernij aan zonde. Bovendien bevinden zij zich in een geestelijke gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Zij bevinden zich werkelijk in „ballingschap” doordat zij verbannen zijn van God en zijn ware aanbidding (Joh. 8:31, 32, 34). Hun praktijken zijn vreemd aan de zuivere beginselen van de bijbel. De zogenaamde „nieuwe moraal” bijvoorbeeld loochent de bijbelse maatstaven en loochent Gods recht om de maatstaven vast te stellen die de mensen dienen te volgen. — Gal. 5:19-21.
Er wordt dus actie vereist van de zijde van de hedendaagse Ezechiël. Dit werd afgeschaduwd door wat er vervolgens in Ezechiëls geval gebeurde. Hij verhaalt:
„En een geest voerde mij nu mee en vervolgens hoorde ik achter mij het geluid van een groot geruis: ’Gezegend zij de heerlijkheid van Jehovah vanaf zijn plaats.’ En er was het geluid van de vleugels van de levende schepselen die elkaar dicht raakten en het geluid van de wielen vlak naast hen, en het geluid van een groot geruis. En de geest voerde mij mee en nam mij voorts weg, . . . en de hand van Jehovah op mij was sterk. Zo begaf ik mij onder de ballingen in Tel Abíb, die aan de rivier de Kebar woonden, en ik ging wonen waar zij woonden en ik bleef daar zeven dagen lang wonen, ontzet te midden van hen. — Ezech. 3:12-15.
Wat was „zijn plaats” vanwaar Jehovah’s heerlijkheid gezegend moest worden? Niet de tempel in Jeruzalem, die zijn plaats werd genoemd, want die was bezoedeld en ontwijd door de afgodische en weerspannige daden van de joden. Jehovah’s „plaats” was bij zijn gemachtigde profeet Ezechiël. In deze tijd wordt Jehovah’s heerlijkheid niet gezegend in de christenheid, die in naam de plaats beweert te zijn waar zijn heerlijkheid wordt bekendgemaakt. Jehovah’s plaats is bij zijn getrouwe, met Ezechiël te vergelijken gezalfden, die in werkelijkheid niet alleen zijn naam bekendmaken maar ook de heerlijkheid van zijn koninkrijk als zijn instrument om de mensheid te bevrijden tot leven in zijn nieuwe ordening.
Beseft u dat uw geestelijke belangen in gevaar verkeren, en dat daarom ook uw leven in gevaar verkeert? Bent u bezorgd? Volg dan het gebod op dat God tot rechtgeaarde mensen richt die zich in de religieuze stelsels van Babylon de Grote bevinden: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.” — Openb. 18:4, 5.
Doet u dit eerst en word dan iemand die Gods heerlijkheid aan anderen bekend maakt en zijn gunst en bevrijding ontvangt. Schaart u aan de zijde van degenen over wie Hij zegt: „Zij [zijn] voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel, en hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon [van goddelijk misnoegen] hen niet fel beschijnen nog enige verschroeiende hitte [van Gods kastijding] hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openb. 7:15-17.
[Voetnoten]
a Zie het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!. blz. 174-181. Uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York.