De christenheid — Strijdt tegen God
STRIJDT de christenheid, dat wil zeggen het domein van de natiën die zich christelijk noemen, werkelijk tegen God? Het klinkt paradoxaal — juist de organisaties die de naam van Christus dragen en die beweren in een verbondsverhouding tot God te staan, gaan hun aanhangers voor in ongehoorzaamheid aan God!
Het is echter niet vreemd als u bedenkt dat de christelijke apostel Paulus over sommige mannen in de christelijke gemeente in zijn tijd sprak die, zoals hij zei, „valse apostelen, bedrieglijke werkers [waren], die zich veranderen in apostelen van Christus. En geen wonder”, vervolgde Paulus, „want Satan zelf blijft zich veranderen in een engel des lichts”. — 2 Kor. 11:13, 14.
Bovendien waarschuwden zowel Paulus als de apostel Petrus voor een grote afval, die zou plaatsvinden na de dood van de apostelen. Als gevolg daarvan zouden vele belijdende christenen, zo zeiden zij, „leringen van demonen” volgen en op huichelachtige wijze leugens spreken. Zij zouden „een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten”. Zij zouden „verdraaide dingen . . . spreken om de discipelen achter zich aan te trekken”. Zij zouden christelijke discipelen „met vervalste woorden uitbuiten” en „zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen”. — 1 Tim. 4:1, 2; 2 Tim. 3:5; Hand. 20:30; 2 Petr. 2:1-3; 2 Thess. 2:3-12.
Verder kunnen wij, door te kijken naar wat er gebeurde met Israël, een natie die in een verbond met God stond, een treffende overeenkomst zien met, ja, een voorbeeld van de toestand waarin de christenheid thans verkeert. Tot de dingen die „een waarschuwing [vormen] voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”, behoorde datgene wat God zijn profeet Ezechiël liet zien. — 1 Kor. 10:11.
Hoewel Ezechiël zich helemaal in Babylon bevond, dat 800 kilometer van Jeruzalem was verwijderd, werd hij in een visioen naar Jeruzalem overgebracht om te worden meegenomen op een inspectietocht door Jehovah’s tempel. Eerst zag hij een afgodisch „symbool van jaloezie” in een binnenste poort. Vervolgens kwam de ontmaskering van zeventig van Israëls leiders die in geheime vertrekken wierook aan gesneden walgelijke beesten en kruipend gedierte offerden. Dit was al verfoeilijk genoeg, maar Jehovah zei verder tot Ezechiël: „Toch zult gij opnieuw grote verfoeilijkheden zien die zij doen.” — Ezech. 8:13.
AANBIDDING VAN EEN OPSTANDELING TEGEN GOD
Dan bericht Ezechiël over een binnenste voorhof: „Zie! daar zaten de vrouwen, de god Tammuz bewenend.” — Ezech. 8:14.
Wie is deze Tammuz? Volgens de Babyloniërs en de Syriërs was hij de god van de vegetatie. In Zuidwest-Azië groeit de vegetatie gedurende het regenseizoen, met zijn weldadige regenbuien, en sterft ze gedurende de droge tijd af. De dood van de vegetatie werd als een afbeelding van de dood van Tammuz beschouwd, en het was zijn dood die jaarlijks ten tijde van de grootste hitte door afgodische aanbidders van Tammuz werd beweend. Bij de terugkeer van het regenseizoen veronderstelde men dat Tammuz uit de Onderwereld was teruggekeerd, hetgeen werd gesymboliseerd doordat er weer vegetatie was.
Hoe zouden de Israëlieten er ooit toe gebracht zijn een afgod te aanbidden? Waarom zouden zij de gebruiken van een dergelijke cultus navolgen? Als wij de geschiedenis en achtergrond van de Tammuzaanbidding nagaan, wordt het duidelijker. In het boek „The Two Babylons”, door Dr. A. Hislop, wordt Tammuz vereenzelvigd met Nimrod, de stichter van de stad Babylon, ongeveer 180 jaar na de vloed in Noachs dagen.
Nimrod was de achterkleinzoon van Noach. Volgens Genesis 10:1, 6, 8-12 kwam Nimrod bekend te staan als „een geweldig jager gekant tegen Jehovah”.a Hij was de aanvoerder in het bouwen van de religieuze Toren van Babel ten einde Gods gebod dat de mensen zich moesten verspreiden en de aarde moesten vullen, tegen te werken. Door gehoorzaamheid aan dit gebod zouden er overal op aarde bolwerken van ware aanbidding zijn gesticht (Gen. 9:1). Nimrod trad echter als een held voor zijn volgelingen op. De joodse historicus Josephus schrijft: „Langzamerhand wist [Nimrod] zich de onbeperkte heerschappij over hen te verwerven, meenende, dat zij alleen dan zouden ophouden God te vreezen als zij zich op zijne macht verlieten. Hij verzekerde, dat hij zich tegen God verdedigen zou, indien Hij voornemens mocht zijn, wederom de aarde te doen overstroomen, want dat hij een toren zou bouwen zoo hoog, dat het water hem niet bereiken kon. . . . De menigte was volkomen bereid, alles op te volgen, wat Nebrod [Nimrod] goed vond te bepalen, en beschouwde het als lafheid, voor God onder te doen. Zij bouwden aan den toren.” — Joodse oudheden of geschiedenis der joden, eerste boek, hoofdstuk IV, par. 2, 3.
Volgens de religieuze overlevering werd Nimrod terechtgesteld wegens zijn opstandigheid tegen Jehovah, de God van Noach. Nimrods volgelingen beschouwden zijn gewelddadige dood als een tragedie of rampspoed en vergoddelijkten hem. Jaarlijks herdachten zij zijn dood op de eerste of tweede dag van de maanmaand Tammuz, wanneer de afgodische vrouwen hem als afgod beweenden. Zo begrijpen de cultusbeoefenende Babyloniërs de reden waarom er over hem werd geweend. Door het feit dat geleerden erkennen dat Nimrod wordt vereenzelvigd met Mardoek, de hoofdgod van de Babyloniërs, kunnen wij ook begrijpen waarom de joden, toen zij schatplichtig waren aan Babylon en in gevaar verkeerden door deze wereldmacht van de dag te worden opgeslokt, ertoe gebracht zouden kunnen worden de Tammuzaanbidding te aanvaarden.
Tammuz werd zinnebeeldig voorgesteld door de eerste letter van zijn naam, de oude letter tau, die de vorm van een kruis had. Het „teken van het kruis” was het religieuze symbool van Tammuz. Men trachtte dus de aanbidding van het afgodische heidense kruis in de tempel van Jehovah te Jeruzalem in te voeren.
Wat heeft dit echter met de christenheid uitstaande? Vindt daar, in strijd met God, Tammuzaanbidding plaats? Allereerst: Hoe staat het met het „teken van het kruis” in de christenheid? Het kruis waaraan volgens de bewering van de religies der christenheid Christus ter dood werd gebracht (hoewel het in werkelijkheid een paal was), wordt als het belangrijkste symbool van het christendom beschouwd. Sommige religieaanhangers buigen er zelfs voor en kussen het. Onder de joden werd na hun herstel uit Babylon, de paal waaraan een man ter dood was gebracht als iets verfoeilijks beschouwd, iets wat verbrand moest worden en moest verdwijnen. De joodse autoriteit Moses Maimonides, uit de twaalfde eeuw, zegt: „Een boomstam waaraan iemand is opgehangen, wordt verbrand, opdat de slechte naam er niet aan verbonden blijft en de mensen zouden zeggen: ’Dit is de boomstam waaraan zo-en-zo werd opgehangen.’” Maar de christenheid vereert juist datgene wat volgens hen het instrument was waaraan Jezus werd doodgemarteld.
ZICH IN DE POLITIEK MENGEN
Zoals Jehovah zei dat Ezechiëls ervaring zou zijn, zullen echter ook wij nog verfoeilijker dingen dan deze in verband met Tammuz- of Nimrodaanbidding in de christenheid zien. De bijbel zegt met betrekking tot Nimrod: „Het begin van zijn koninkrijk werd Babel [of Babylon] en Erech en Akkad en Kalne, in het land Sinear. Van dat land trok hij naar Assyrië en ondernam de bouw van Ninevé en Rehoboth-Ir en Kalah en Resen tussen Ninevé en Kalah; dit is de grote stad” (Gen. 10:10-12). Nimrod was derhalve de stichter van steden en van politieke regeringsstelsels, hetgeen in strijd was met de wil van Jehovah God. Alle valse religie stamt af van Babylon na de vloed van Noachs dagen. In Genesis 10:8, 9 staat: „Hij [Nimrod] deed zich kennen als een geweldig jager gekant tegen Jehovah.”
De term „jagen” werd volgens de oude Babylonische en Assyrische gewoonte niet alleen van toepassing gebracht op het jagen op wilde dieren maar ook op militaire veldtochten tegen menselijke schepselen als prooi. Nimrod maakte zich dus tot iemand die in oorlogvoering mensenbloed vergoot.
Hoe goed komen deze details omtrent Nimrod overeen met de christenheid! Net als Nimrod heeft ook zij haar eigen religieuze stelsels opgericht. Over het algemeen wordt gedacht dat deze stelsels in overeenstemming met de bijbel zijn, maar in werkelijkheid zijn ze in overeenstemming met de religieuze leerstellingen van het oude Babylon. Keizer Constantijn was de heerser die het christendom tot de staatsreligie van het Romeinse Rijk maakte. Volgens de kerkelijke historicus bisschop Eusebius van Caesarea, zei Constantijn dat „hij midden op de dag, toen de zon begon te dalen, met eigen ogen een zegeteken van een kruis van licht aan de hemel, boven de Zon, zag staan, met het opschrift [in het Grieks] OVERWIN HIERMEE.” Dit zou er natuurlijk toe bijdragen „heilige” sanctie aan zijn politieke oogmerken te geven. Dit teken, het kruis, werd vervolgens gebruikt op de schilden van zijn soldaten — een leger van zonnegodaanbidders — die erop uittrokken om te doden en te overwinnen.
Net als Nimrod, heeft de christenheid zich niet zuiver tot religie beperkt; ze heeft zich in wereldse politiek gemengd en waar mogelijk een verbintenis tussen kerk en staat tot stand gebracht, waarbij de kerk de staat de wet trachtte te stellen. Ze heeft beweerd dat haar politieke keizers en koningen „bij de gratie Gods” regeerden. De historicus H. G. Wells schrijft over de kroning van Karel de Grote als keizer van het „Heilige Roomse Rijk” door paus Leo: „Leo III (795-816), die Karel de Grote uitnodigde caesar te zijn en hem tegen wil en dank kroonde” (Pocket History of the World, uitgave van maart 1944, blz. 233).
De christenheid heeft niet alleen heersers op de troon geplaatst en onttroond, doch zelfs haar bisschoppen, aartsbisschoppen en pausen met stoffelijke „tronen” geëerd en er wordt nog steeds gezegd dat zij over hun bisdom en pausdom „regeren”. Vergelijk deze gang van zaken met de woorden van de christelijke apostel in 1 Korinthiërs 4:8.
De politici van deze wereld ontvangen in de kerkelijke stelsels een prominente positie en aanzien. Wat een tegenstelling vormt dit met het voorbeeld van Jezus Christus, die weigerde zich door mensen tot koning op aarde te laten uitroepen! Tot de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus zei hij: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36). In tegenstelling hiermee beweert die christenheid nadrukkelijk dat het de plicht van haar kerkleden is zich in de politiek te mengen. Op sommige plaatsen tracht ze hun soms voor te schrijven op welke politieke kandidaten zij tijdens verkiezingen hun stem moeten uitbrengen. Leden van haar geestelijkheid hebben zelfs dienst gedaan als politieke heersers, als president, of eerste minister, enzovoort.
BLOEDSCHULD
En hoe staat het met moedwillig bloedvergieten, zoals bedreven werd door „Nimrod, een geweldig jager gekant tegen Jehovah”? Wat Nimrod deed, was slechts een prototype op kleine schaal van wat er in de christenheid gebeurt. Op enorm veel grotere schaal heeft ook zij als een „jager” aan militaire veldtochten deelgenomen met vleselijke wapens. De bloedigste oorlogen van de gehele menselijke geschiedenis zijn door de leden van de christenheid gestreden, zowel onderling als tegen de zogenaamde ongelovigen en heidenen. Dit alles is niet christelijk. Het is Babylonisch en riekt naar Nimrod.
Het verlies van mensenlevens in deze oorlogen heeft onnoemelijk veel geween veroorzaakt onder de vrouwen in de christenheid. Er worden jaarlijks gedenkdagen gehouden waarop degenen die door de oorlog van geliefden beroofd zijn, naar de kerkhoven gaan om de graven van hun gesneuvelde strijders te versieren. Er wordt door de patriottische leden van de christenheid rouw bedreven over de dood van de machtige oorlogsgeneraals en andere prominente oorlogsfiguren, die in de kerken waar de begrafenisplechtigheden plaatsvinden, geroemd worden. Dit alles is volledig in overeenstemming met het algemeen bekende feit dat de kerken in oorlogstijden als werfbureaus en propagandacentra zijn gebruikt. Dat al dergelijke politieke en militaire handelingen in verband worden gebracht met het „huis van God” (de kerk) in de christenheid, doet ons sterk denken aan de Israëlitische vrouwen die in Ezechiëls tijd in het binnenste voorhof van de tempel van de Soevereine Heer God zaten en Tammuz beweenden.
Heeft dit optreden van de christenheid de naam van Jehovah, de God van de bijbel, verhoogd? Neen het heeft er veeleer smaad op geworpen en heeft haat en vijandschap jegens het christendom teweeggebracht van de zijde van mensen in niet-christelijke landen. De verkeerde voorstelling die de christenheid van de God van de bijbel heeft gegeven, plus haar onchristelijke daden, hebben een vruchtbare voedingsbodem bereid voor het communisme.
Bovendien heeft de evolutieleer juist middenin de christenheid enkelen van haar krachtigste aanhangers gehad. Waarom? Omdat de christenheid het wegens haar eigen belachelijke, valse en onredelijke leerstellingen, zoals de Drieëenheid, het hellevuur en de predestinatie, en ook door wat zij met betrekking tot oorlog leert, doordat zij zich in de politiek mengt en, niet in het minst, doordat zij zich tot de hogere kritiek wendt, heeft doen voorkomen alsof de bijbel tegenstrijdig, belachelijk en onnauwkeurig is. Velen van haar vooraanstaande geestelijken zijn zo ver gegaan dat zij werkelijk steun aan de evolutietheorie verlenen.
De religieuze organisaties van de christenheid hebben, in al haar natiën, de verkondiging van het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk tegengestaan. De geestelijken hebben samengespannen om politieke regeerders ertoe te brengen het werk te verbieden en hebben aangezet tot arrestaties en acties van het gepeupel tegen Jehovah’s getuigen, die op iedereen een beroep doen de bijbel te bestuderen om te weten te komen wat Gods Woord werkelijk leert. De christenheid, die zich bezighoudt met Nimrodaanbidding, is in feite een deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, en voor allen die met haar verbonden zijn, luidt Gods gebod: „Gaat uit van haar, . . . indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” — Openb. 18:4.
De lange geschiedenis van de strijd die de christenheid tegen God heeft gevoerd, nadert haar einde. Ze heeft God bespot door zijn naam en de naam van zijn Zoon op zich te nemen en er vervolgens de grootste smaad op te werpen. Maar „God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gal. 6:7). De christenheid zal haar strijd tegen God betalen met het verlies van haar bestaan.
Bent u lid van een van de kerken van de christenheid? Onderzoek dan voor uzelf de Schrift met de hulp van ware christenen en verlaat de bloedschuldige christenheid. Keer u voor leven tot de ware God en zijn Messiaanse koninkrijk.
[Voetnoten]
a Zie The New World Translation of the Holy Scriptures uitg. 1953, voetnoot over Genesis 10:9.