De ene ware tempel waarin wij dienen te aanbidden
„En het tempelheiligdom van God, dat in de hemel is, werd geopend, en de ark van zijn verbond werd in zijn tempelheiligdom gezien.” — Openb. 11:19.
1. Wat voor aandacht wordt er thans aan de aardse aangelegenheden van de wereld geschonken?
ER STROOMT thans zoveel nieuws uit alle hoeken van de aarde binnen, dat wij gewone mensen het niet kunnen bijhouden. En er is zo’n verscheidenheid in nieuws, dat het ons verbijstert. Alle nieuwsmedia — zoals tijdschriften, dagbladen, telegraaf, telefoon, radio en televisie — schenken beslist heel wat aandacht aan de aardse aangelegenheden van de wereld.
2. Wat voor nieuws dat onze ernstige aandacht verdient, wordt door deze hedendaagse communicatiemiddelen compleet over het hoofd gezien?
2 Er is echter uiterst belangrijk nieuws dat door al deze communicatiekanalen compleet over het hoofd wordt gezien. Dit nieuws verdient onze ernstigste aandacht. Het heeft zijn plaats ingenomen in de gebeurtenissen die zich in dit tijdperk van internationale oorlogen en veranderingen in politieke regeringen, sinds het belangwekkende jaar 1914 van onze gewone tijdrekening, voor het oog van de mensheid hebben voorgedaan. Van tevoren werd vastgesteld dat dit zeldzame nieuws zich in onze twintigste-eeuwse periode van de menselijke geschiedenis zou voordoen. Bijna negentien eeuwen geleden werd het in geïnspireerde geschiedenis die van tevoren werd geschreven, dat wil zeggen, in de goddelijke profetie, voorzegd en voor ons beschreven. Wanneer wij nu dit profetische uitgebreide verslag lezen, kunnen wij zien hoe dit nieuws in verband staat met datgene wat zich in de wereldaangelegenheden heeft voorgedaan.
3. Waaruit halen wij dit nieuws, en wat houdt het in?
3 Wij halen dit nieuws uit het laatste boek van de bijbel, Openbaring of Apocalypse genaamd, hoofdstuk elf en daarvan 11 de verzen vijftien tot en met negentien. Het luidt: „En de zevende engel blies op zijn trompet. En er weerklonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: ’Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.’ En de vierentwintig oudere personen, die voor God op hun tronen zaten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: ’Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren. Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.’ En het tempelheiligdom van God, dat in de hemel is, werd geopend, en de ark van zijn verbond werd in zijn tempelheiligdom gezien. En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en een aardbeving en een grote hagel.”
4. (a) Wat moet er, als commentaar op dat nieuws, omtrent de Koninkrijksheerschappij met betrekking tot de wereld worden gezegd? (b) Wat wordt door de aanwezigheid van de „ark van zijn verbond” in het tempelheiligdom afgebeeld?
4 Welnu, welk commentaar dient er thans op dat profetische nieuws gegeven te worden? Het volgende: Ondanks de strijd die sinds het jaar 1914 tussen het democratische blok van natiën en het dictatoriale blok van natiën om de heerschappij over de mensenwereld wordt gevoerd, heeft de altijd levende Jehovah God, de Almachtige, zijn grote macht opgenomen en is hij sinds dat jaar 1914 als koning gaan regeren. In dat jaar is „het koninkrijk der wereld . . . het koninkrijk van onze Heer [God] en van zijn Christus [dat wil zeggen, van Jezus Christus, de Zoon van God] geworden”. Jehovah God, de Almachtige, is als de huidige Bezitter van het „koninkrijk der wereld” tot zijn tempelheiligdom gekomen. Zijn aanwezigheid in die heilige plaats werd gesymboliseerd door de heilige kist, „de ark van zijn verbond” genoemd. De precieze afmetingen en vorm van deze „ark” worden door de aanschouwer, de christelijke apostel Johannes, niet voor ons beschreven; maar door deze „ark” werd de aanwezigheid van de Here God, die wij onmogelijk kunnen zien en niet volledig in menselijke bewoordingen kunnen beschrijven, afgebeeld. Deze symbolische „ark” is de ark van het „nieuwe verbond” dat God met mensen heeft gesloten en dat sinds het jaar 33 G.T. van kracht is.
5. Wat is, uit geschiedkundig oogpunt, een tempel, en in welke tempel moeten alle natiën aanbidden om eeuwig leven te verwerven?
5 De geschiedenisverslagen tonen aan dat een tempel een gebouw of een plaats is die aan de dienst en aanbidding van een godheid of godheden gewijd is. In het geval van de symbolische „ark van zijn verbond” is het tempelheiligdom van Jehovah God, de Almachtige. Dit is de goddelijke tempel waarnaar alle natiën nog moeten komen om God verenigd te aanbidden, ook al is het hiervoor noodzakelijk de volken van de natiën door middel van de beloofde opstanding van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen uit de doden terug te brengen (Openb. 11:18; Hand. 24:15). Dit is de enige manier waarop de volken van alle natiën eeuwig leven kunnen verwerven op onze aarde, die op passende wijze in een wereldomvattend paradijs veranderd zal worden. Ze moeten allemaal de goddelijke Eigenaar van het „koninkrijk der wereld”, die tot in alle eeuwigheid als Koning in zijn tempelheiligdom zal regeren, erkennen en aanbidden en dienen. — Openb. 11:15.
6, 7. Welke vraag rijst er met betrekking tot de aanbidding in deze tempel door paradijsbewoners, en wat zei Salomo over het wonen van God in een tempelgebouw?
6 Betekent het feit dat deze aanbidding in een aards Paradijs wordt beoefend dat de volken van de natiën niet naar de hemel zullen gaan? Maar hoe kunnen zij dan naar Gods tempel gaan, aangezien deze in Openbaring 11:19 „het tempelheiligdom van God, dat in de hemel is” wordt genoemd? Dit is hier een passende vraag, maar rijst deze vraag omdat wij van mening zijn dat Gods tempelheiligdom in de onzichtbare hemelen een gebouw met muren en een ingang is? Welnu, laten wij ons dan eens te binnen roepen wat een belangrijk tempelbouwer uit de elfde eeuw vóór onze gewone tijdrekening zei toen hij de tempel inwijdde. Dit was de wijze koning Salomo, die de eerste tempel van dit soort op de berg Moría in Jeruzalem bouwde. Zich tot God richtend, zei Salomo:
7 „Maar zal God waarlijk op aarde wonen? Zie! De hemel, ja, de hemel der hemelen, kan u niet bevatten; hoeveel minder dan dit huis dat ik gebouwd heb!” — 1 Kon. 8:27.
8. Waar bevond zich de „ark van het verbond”, wat werd erdoor afgebeeld, en wat werd derhalve door het Allerheiligste van de tempel afgebeeld?
8 In het tempelheiligdom dat door koning Salomo werd gebouwd, werd het binnenste vertrek het Allerheiligste genoemd, en het was een volmaakte kubus, twintig el lang, breed en hoog. Het was beslist groot genoeg om de aardse, stoffelijke „ark van het verbond van Jehovah” te bevatten, in welke ark zich de twee stenen tafelen bevonden waarop Gods vinger de Tien Geboden had geschreven (1 Kon. 6:19, 20; 8:6-9; Ex. 34:1, 27, 28; 40:20). Maar dat binnenste vertrek of dat Allerheiligste van de tempel was stellig niet groot genoeg om de persoonlijke tegenwoordigheid van Jehovah God, de Schepper van hemel en aarde, te bevatten. De ark van het verbond was het heilige voorwerp in de richting waarvan Gods hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag het bloed van de zonden-verzoenende offers sprenkelde. Op deze wijze beeldde de ark de troon van Jehovah God in de hemelen af. In overeenstemming met dit feit beeldde het Allerheiligste van de tempel, waar de ark zich bevond, dat gedeelte van de oneindige hemelen af waar God zijn heilige woonplaats heeft. Die plaats is groot genoeg om Hem te bevatten.
DE „TENT” OF „TABERNAKEL”
9. Naar wel model was Salomo’s tempel gevormd, en wie begaven zich in de afdelingen van dat heiligdom?
9 Het tempelheiligdom dat door koning Salomo werd gebouwd, was gevormd naar het model van de heilige tent of tabernakel die de profeet Mozes in de wildernis van de berg Sinaï in Arabië had gebouwd. In die tent bevonden zich twee afdelingen, die door een binnenste gordijn van elkaar gescheiden waren. De eerste afdeling, die de priesters binnengingen door zich voorbij het buitenste gordijn te begeven, dat aan de kant van het voorhof was, werd het Heilige genoemd. De binnenste afdeling, die de hogepriester binnenging door zich voorbij het binnenste gordijn te begeven, werd het Allerheiligste genoemd. Als de hogepriester het Allerheiligste binnenging, had hij een reukwerkbrander of reukvat bij zich om het Allerheiligste met welriekende rook te vullen. Dit gebeurde ten einde voor de hogepriester de weg te bereiden om het bloed van de op de Verzoendag gebrachte offers in de richting van de gouden ark van het verbond te sprenkelen. De christelijke apostel Paulus beschrijft dit in Hebreeën 9:2-10 als volgt:
10. Wat bevond er zich volgens Hebreeën 9:2-10 zoal in die afdelingen, en wie gingen de afdelingen binnen, en wanneer?
10 „Er werd een eerste tentafdeling gemaakt, waarin zich de lampestandaard en ook de tafel en de uitstalling van de broden bevonden; en die wordt ’de Heilige plaats’ genoemd. Maar achter het tweede gordijn bevond zich de tentafdeling die ’het Allerheiligste’ werd genoemd. Deze had een gouden reukvat en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden de gouden kruik met het manna, en de staf van [de hogepriester] Aäron die uitgebot was, en de tafelen van het verbond; daarboven waren echter de glorierijke cherubs, die het verzoendeksel overschaduwden. Maar het is nu niet de tijd om in bijzonderheden over deze dingen te spreken. Nadat deze dingen aldus waren gemaakt, gaan de priesters te allen tijde de eerste tentafdeling binnen om de heilige diensten te verrichten, maar in de tweede afdeling gaat alleen de hogepriester eenmaal per jaar binnen, niet zonder bloed, hetwelk hij offert voor zichzelf en voor de in onwetendheid begane zonden van het volk. Aldus maakt de heilige geest duidelijk dat de weg tot in de heilige plaats nog niet openbaar was gemaakt zolang de eerste tent stond. Deze tent is een illustratie voor de bestemde tijd die er thans is, . . . de bestemde tijd om dingen recht te zetten.”
11. Was die „tent” een illustratie van iets in het verleden of van iets toekomstigs?
11 Laten wij opmerken dat de schrijver zegt dat de heilige tent die door de profeet Mozes werd gebouwd, een „illustratie [was] voor de bestemde tijd die er thans is”. In het geval van de schrijver was de „tijd die er thans is” omstreeks het jaar 61 G.T., of negen jaar voordat de tempel te Jeruzalem in het jaar 70 G.T. door de Romeinse legers werd verwoest. Die tijd was ook achtentwintig jaar na de dood en opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. Die door Mozes gebouwde tent was dus een „illustratie” van iets toekomstigs en niet van iets wat vóór de dagen van de profeet Mozes bestond. In de dagen van de hogepriester Eli begon men die illustratieve „tent” een „tempel” te noemen. (1 Sam. 1:9; 3:3; zie ook 2 Samuël 22:7; Psalm 18:6; 27:4.) De door Mozes gebouwde tent of tempel was dus niet een illustratie van een tempel die reeds vóór Mozes’ tijd bestond.
12. Hadden getrouwe getuigen van Jehovah vóór Mozes tempels op aarde gebouwd, en had Jehovah zelf destijds een tempel in de hemel?
12 Als wij terugkijken naar de tijd vóór Mozes, treffen wij geen verslag aan van een tempel die door een getrouwe aanbidder van Jehovah God werd gebouwd, zelfs niet door de man Melchizédek, die „koning van Salem, priester van de Allerhoogste God” was (Hebr. 7:1; Gen. 14:18-20). Hoewel getrouwe getuigen van Jehovah God zoals Abel, Noach, Abraham, Isaäk, Jakob en Job slachtoffers aan God brachten, bouwden zij geen tempel voor Hem. Welnu, had Jehovah God dan soms een tempel in de hemel, hoewel hij geen stoffelijke tempel op aarde had? Neen! Dat wil zeggen, niet een tempel die zowel door de tent die Mozes had opgericht als de tempel die koning Salomo had gebouwd, werd afgebeeld.
13. Waarom was er aan het einde van de zesde dag van Gods scheppingsactiviteit geen tempel nodig, en hoe moeten verwijzingen naar Jehovah’s tempel in profetische geschriften worden begrepen?
13 Toen Jehovah God Adam en Eva in menselijke volmaaktheid in de hof van Eden schiep, was zo’n tempel in de hemel beslist niet nodig. Waarom niet? Omdat er destijds na de schepping van de volmaakte man en vrouw aan het einde van de zesde scheppingsdag, toen „God alles [zag] wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed”, nergens in de gehele schepping, noch in de hemel noch op aarde, enige zonde was. Het was voor God niet nodig een hogepriester te hebben die zonden-verzoenende slachtoffers bracht en ook was er geen altaar in een tempelvoorhof nodig waarop zondeoffers gebracht konden worden (Gen. 1:26-31; 2:7-24). De verwijzingen naar een tempel zoals die bijvoorbeeld in Psalm 11:4, Micha 1:2 en Habakuk 2:20 worden aangetroffen, waren profetisch en werden opgetekend nadat Mozes de tenttempel of Salomo de tempel te Jeruzalem had gebouwd. Hierdoor werd een geestelijke tempel geïllustreerd of afgebeeld die nog moest komen.
14. Waarom vragen wij of de werkelijke tempel van Jehovah op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. ontstond?
14 Welnu, wanneer ontstond de werkelijke tempel die zowel door de tent die Mozes had opgericht als de tempel die Salomo had gebouwd, werd afgebeeld? Ontstond deze op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T., toen de christelijke gemeente of kerk werd gesticht? Wij vragen dit omdat de apostel Paulus aan de christelijke gemeente van zijn tijd schreef: „Weet gij niet dat gijlieden Gods tempel zijt en dat de geest van God in u woont? Indien iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen; want de tempel van God is heilig, welke tempel gijlieden zijt” (1 Kor. 3:16, 17). Op grond van deze woorden zou er geredeneerd kunnen worden dat de door Mozes gebouwde tent en de tempels die respectievelijk door koning Salomo, de stadhouder Zerubbábel en koning Herodes de Grote te Jeruzalem waren gebouwd, een afbeelding of afschaduwing waren van de christelijke gemeente als een figuurlijke tempel. Maar is dit zo? Welk antwoord geeft Paulus zelf op deze vraag?
15. Wat zegt Hebreeën 9:11, 12 over Jezus Christus als hogepriester?
15 Wij keren dus weer terug naar Hebreeën, hoofdstuk negen, tot de plaats waar wij zijn opgehouden, en gaan verder om de volgende verklarende woorden van Paulus te lezen: „Toen Christus echter gekomen is als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen, niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verkregen.” — Hebr. 9:11, 12.
16. Ging Jezus op de joodse Verzoendag met zijn eigen bloed het Allerheiligste van de tempel te Jeruzalem binnen, of ging hij soms de christelijke gemeente als tempel binnen?
16 Jezus Christus is niet op de joodse Verzoendag (10 Tisjri) op offerandelijke wijze gestorven en met zijn eigen bloed het Allerheiligste van de tempel van Herodes te Jeruzalem binnengegaan. Hij had dit nooit kunnen doen. Hij was geen levitische hogepriester. Kajafas was destijds de joodse hogepriester die op de Verzoendag met het bloed van een jonge stier en van een bok het Allerheiligste van de tempel te Jeruzalem binnenging. Jezus Christus echter niet. Maar welke „heilige plaats” ging hij dan met zijn eigen bloed binnen? Niet de christelijke gemeente op aarde, want die was op de dag van Jezus’ opstanding en ook op de dag van zijn hemelvaart, tien dagen vóór de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T., nog niet gesticht. Wat was dus de „heilige plaats” waar Jezus Christus vóór die pinksterdag binnenging? Opnieuw wenden wij ons tot Hebreeën, hoofdstuk negen, en laten wij Paulus het antwoord geven:
17. Waar is Jezus Christus volgens Hebreeën 9:23, 24 als Hogepriester binnengegaan?
17 Hij zegt: „Daarom was het noodzakelijk dat de voorbeeldige afbeeldingen van de dingen in de hemelen door deze middelen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf met slachtoffers die beter zijn dan zulke slachtoffers. Want Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, een kopie van de werkelijkheid, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.” — Hebr. 9:23, 24.
DE WERKELIJKE TEMPEL KOMT TOT BESTAAN
18, 19. (a) Hoe woont God in dat werkelijke Allerheiligste waar Jezus Christus is binnengegaan? (b) Door welke barrière moest Jezus Christus heen om daar binnen te komen, en hoe werd dit volgens Hebreeën 6:18-20 afgebeeld?
18 Dank je wel, Paulus, want wij zijn blij te vernemen dat de heilige plaats waar de uit de doden opgewekte Jezus Christus met de waarde van zijn eigen offerandelijke bloed binnenging, niet een heilige plaats op aarde was, waar zijn paar discipelen destijds waren, maar „de hemel zelf”, waar de „persoon van God” is, waar God zelf persoonlijk woont in plaats dat hij daar door middel van geest woont. Die werkelijke „heilige plaats”, namelijk „de hemel zelf”, maakte echter niet de gehele werkelijke tempel uit. Waarom niet? Omdat het Allerheiligste van de aardse tent en tempels die met handen waren gemaakt en waar God door zijn geest woonde, niet die gehele heilige bouwwerken uitmaakten. Het Allerheiligste was slechts het binnenste vertrek van die aardse bouwwerken en was door middel van een gordijn van een eerste afdeling gescheiden (Matth. 27:50, 51). Dit binnenste gordijn illustreerde de vleselijke barrière waar Jezus doorheen moest om in het hemelse Allerheiligste te komen, namelijk zijn vleselijke lichaam, zijn menselijkheid. Als Paulus over zijn hoop spreekt, zegt hij:
19 „Wij, die naar de veilige plaats zijn gevlucht, . . . [mogen] een krachtige aanmoediging . . . hebben om de hoop te grijpen die voor ons is gesteld. Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn, waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus, die voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is geworden.” — Hebr. 6:18-20.
20. Hoe was het Heilige van de tent gescheiden van het voorhof, en welk koperen voorwerp bevond zich in dat voorhof?
20 Wij herinneren ons dat de eerste afdeling van de tent of tabernakel het Heilige werd genoemd en door een gordijn of afscherming van het voorhof buiten het tempelheiligdom was gescheiden. In dat voorhof, vóór (of ten oosten) van het tempelheiligdom, bevond zich een groot koperen altaar.
21. Van welk altaar hebben de joodse priesters niet het recht om te eten, en met wiens slachtoffer heeft dit altaar te maken?
21 Evenals het tempelheiligdom zelf, was dit altaar typologisch. De apostel Paulus toont dit aan als hij het verschil bespreekt dat er tussen de joodse priesters en de gedoopte discipelen van Christus bestaat en zegt: „Wij hebben een altaar waarvan zij die in de tent heilige dienst verrichten, geen autoriteit bezitten te eten. Want de lichamen van die dieren, waarvan het bloed ten behoeve van zonde door de hogepriester in de heilige plaats wordt gebracht, worden buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, om het volk met zijn eigen bloed te kunnen heiligen, buiten de poort [dat wil zeggen, buiten de poort van Jeruzalem] geleden” (Hebr. 13:10-12). Het christelijke altaar heeft daarom met Jezus’ menselijke slachtoffer te maken. Maar wat is dit tegenbeeldige altaar? En wat is het tegenbeeld van de eerste afdeling of het Heilige van de aardse tent of tempel? Laten wij dit met behulp van de bijbel te weten zien te komen.
22. (a) Wat werd door het binnenste gordijn van de tempel geïllustreerd, en hoe ging Jezus door dat gordijn heen? (b) Op wat voor dingen had daarom alles buiten of ten oosten van dat gordijn betrekking?
22 Dat binnenste gordijn tussen het Allerheiligste en het Heilige van de tempel beeldt een scheidingslijn af. Het illustreert de vleselijke barrière waar Jezus doorheen moest door zijn volmaakte menselijke vlees als offer af te leggen en dit voor eeuwig op te geven. Welnu, aangezien de Allerheiligste afdeling binnen het binnenste gordijn „de hemel zelf” afbeeldt, waar God in eigen persoon en niet door geest woont, moet alles buiten dat gordijn (of ten oosten ervan) iets afbeelden wat zich niet in de onzichtbare hemelen maar hier op aarde bevindt. Het zou met het vlees te maken hebben van degenen die Jehovah God hier op aarde aanbidden en dienen. Deze regel was derhalve op het koperen altaar van toepassing. In het geval van de tempel van Salomo en die van Herodes bevond het altaar zich in het binnenste voorhof of het voorhof der priesters, waar de hogepriester en zijn onderpriesters hun offerandelijke diensten ten uitvoer brachten. Wat werd door dit altaar afgebeeld?
HET TEGENBEELDIGE ALTAAR
23, 24. (a) Wat zei Jezus toen hij „in de wereld” kwam met betrekking tot Gods houding ten aanzien van slachtoffers, en waarom? (b) Wat werd er dus weggenomen, en waardoor worden christenen op grond van Christus’ slachtoffer geheiligd?
23 Dit maakt de apostel Paulus ons in Hebreeën hoofdstuk tien duidelijk. Na beschreven te hebben hoe Jezus Christus als Gods Hogepriester de hemel zelf is binnengegaan om met de waarde van zijn eigen bloed ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen, zegt Paulus vervolgens:
24 „Want aangezien de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf, kunnen mensen nimmer met dezelfde slachtoffers die zij van jaar tot jaar voortdurend brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen. . . . want het is niet mogelijk dat het bloed van stieren en van bokken zonden wegneemt. Daarom zegt hij bij zijn komst in de wereld: „’Slachtoffer en offerande hebt gij niet gewild’ maar gij hebt mij een lichaam bereid. Volledige brandoffers en zondeoffer hebt gij niet goedgekeurd.” Toen zei ik: „Zie! Ik ben gekomen (in de rol des boeks staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.”’ Na eerst te zeggen: ’Slachtoffers en offeranden en volledige brandoffers en zondeoffer hebt gij niet gewild noch goedgekeurd’ — slachtoffers die volgens de Wet worden gebracht — zegt hij vervolgens werkelijk: ’Zie! Ik ben gekomen om uw wil te doen.’ Hij doet het eerste weg om het tweede te bevestigen. Krachtens de genoemde ’wil’ zijn wij geheiligd door middel van het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd.” — Hebr. 10:1-10.
25. Wat was derhalve het altaar waarop Jezus kwam en zich aanbood om als slachtoffer te worden geofferd?
25 Hieruit blijkt duidelijk dat het tegenbeeldige equivalent van het koperen altaar in het tempelvoorhof Gods „wil” is, zijn bereidheid om een volmaakt menselijk slachtoffer te aanvaarden waartoe hij de voorbereidingen had getroffen, terwijl deze „wil” van God was voorzegd in wat in de rol des boeks stond geschreven (Ps. 40:6-8). God was niet bereid geweest het onvolmaakte menselijke slachtoffer van Abrahams zoon Isaäk te aanvaarden, maar hij was wel bereid het volmaakte menselijke slachtoffer van zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, te aanvaarden. Hij wenste niet en keurde het niet goed dat er eindeloos dierlijke slachtoffers op de jaarlijkse Verzoendag werden gebracht, maar overeenkomstig Zijn wil en voornemen wenste hij een volmaakt menselijk slachtoffer dat verzoening zou doen voor menselijke zonden, dat werkelijk ’zonden zou wegnemen’. Jezus Christus kwam om Gods wil te doen, en op basis van Gods wil, als op een altaar, werd de aanbieding van de volmaakte Jezus als menselijk slachtoffer aanvaard en werd zijn toebereide, volmaakte menselijke lichaam geofferd. Dit volmaakte menselijke slachtoffer op het altaar van Gods „wil” schonk Christus’ discipelen werkelijk heiliging. Daarom voegde Paulus hieraan toe: „Krachtens de genoemde ’wil’ zijn wij geheiligd door middel van het offer van het lichaam van Jezus Christus.” — Hebr. 10:10.
26. Waarom hebben de joodse priesters geen autoriteit om van het „altaar” te eten waarvan de christelijke onderpriesters eten?
26 Daarom zei Paulus later ook: „Wij hebben een altaar waarvan zij die in de tent heilige dienst verrichten, geen autoriteit bezitten te eten. . . . Daarom heeft ook Jezus, om het volk met zijn eigen bloed te kunnen heiligen, buiten de poort geleden” (Hebr. 13:10-12). Met andere woorden, wij christenen die geestelijke onderpriesters zijn, hebben een zonden-verzoenend slachtoffer op het altaar van Gods „wil” waarvan de priesters die in Herodes’ tempel dienst verrichten geen autoriteit bezitten te eten wegens hun gebrek aan geloof in Jehovah’s ware Hogepriester, Jezus Christus, de Middelaar van Jehovah’s nieuwe verbond.
27. Wanneer bood Jezus zich als slachtoffer aan, en welke basis voor slachtoffer kwam toen tot bestaan, en welke tegenbeeldige „dag” begon toen?
27 Wanneer kwam Jezus als volmaakt menselijk wezen om zich als slachtoffer op het altaar van Gods „wil”, zoals dit in de rol des boeks was voorgeschreven, aan te bieden? Dit gebeurde toen hij zich in het jaar 29 G.T. aan Johannes de Doper aanbood om in de rivier de Jordaan ondergedompeld te worden. Dat Jehovah God Jezus’ slachtoffer, namelijk diens eigen lichaam, aanvaardde, is duidelijk, want na Jezus’ waterdoop stortte Jehovah zijn heilige geest op Jezus uit en maakte hij hem tot de Christus of Gezalfde, terwijl hij hoorbaar vanuit de hemel zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matth. 3:13-17; Joh. 1:29-34). Bijgevolg was dit de tijd dat Gods tegenbeeldige „altaar” tot bestaan kwam en zich daarop een aanvaardbaar zondeoffer bevond. Van die tijd af wandelde Jezus in het tegenbeeldige priesterlijke voorhof en hield hij toezicht op het tot aan de dood brengen van zijn menselijke slachtoffer. De grote tegenbeeldige Verzoendag was begonnen en de dienst die Jezus Christus als Gods Hogepriester bij Gods ware geestelijke „altaar” verrichtte, vertoonde overeenkomst met de dienst van de Aäronische hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag, 10 Tisjri, in Jeruzalems tempel. — Hebr. 8:1-6.
[Diagram op blz. 199]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
PLATTEGROND VAN DE TABERNAKEL
NOORD
WEST
ZUID
OOST
ALLERHEILIGSTE
Ark
Gordijn
HEILIGE
Tafel
Reukwerkaltaar
Lampestandaard
Afscherming
Voorhof
Bekken
Brandofferaltaar
Poort
[Illustratie op blz. 200]
Zowel Salomo’s tempel als de tabernakel waren een afbeelding van Gods geestelijke tempel — de regeling om Jehovah op grond van Jezus’ zoenoffer in aanbidding te naderen