„Niets hebbend en toch alles bezittend”
„Als arm, maar velen rijk makend, als niets hebbend en toch alles bezittend.” — 2 Kor. 6:10.
1. Hoe voorziet geld in een behoefte?
GELD is beslist onontbeerlijk voor het dagelijkse leven. Hoe zou men zonder geld in dit huidige samenstel van dingen kunnen leven? Hoe zou men aan de noodzakelijke levensbehoeften kunnen komen? In vele delen van de aarde kan men er ziekenhuisverzorging, vervoer, elektriciteit, warmte en stromend water mee kopen, dingen die nuttig zijn voor de mens. Bezit men echter geen geld, hoe zou men dan zichzelf en zijn gezin van voedsel en kleding kunnen voorzien? Hoe zou men aan een woning kunnen komen en deze kunnen onderhouden? Het is zoals zeer terecht in Prediker 10:19 wordt gezegd: „Brood is voor het lachen van de werkers, en de wijn zelf verblijdt het leven; maar geld is datgene wat weerklank vindt in alles.”
2. Waarvoor moeten een christen voortdurend op zijn hoede zijn? Waarom?
2 Zolang dit huidige samenstel van dingen blijft bestaan, kunnen christenen dus een bijzonder goed gebruik maken van geld om hiermee in hun dagelijkse behoeften te voorzien, vooral in verband met het volbrengen van hun Koninkrijksdienst. Gezien het nut ervan en de vele dingen die men ermee kan kopen, moet een christen echter voortdurend zelfbeheersing oefenen en geld (rijkdom, materiële bezittingen) de juiste plaats blijven toekennen, namelijk als een instrument, een dienaar. Hij mag nooit toelaten dat het een voorwerp van zijn liefde, „de begeerte van zijn hart”, wordt. Hoe belangrijk is het derhalve dat een christen thans, met het oog op de tijd waarin wij nu leven, de juiste zienswijze met betrekking tot rijkdom verwerft en behoudt!
3. (a) Hoe helpt Paulus ons materiële rijkdommen te bezien? (b) Waarop had hij zijn hart gezet?
3 Aangezien de apostel Paulus van de stam Benjamin was, een Hebreeër en wat het Judaïsme betreft een van de Farizeeën (die de reputatie hadden ’het geld lief te hebben’), kon hij tegen een achtergrond van ervaring spreken om ons te helpen het juiste geestelijke evenwicht te verwerven (Fil. 3:5; Luk. 16:14). Wegens zijn bekwaamheden en ontwikkeling — hij had onderwijs genoten van de geleerde Farizeeër Gamaliël — had hij ongetwijfeld bijzonder succesvol kunnen zijn in het bijeenbrengen van materiële rijkdom (Hand. 5:34; 22:3). Paulus toonde echter aan waar zich de ware rijkdommen bevonden. Na meer dan vijfentwintig jaar aan het volle-tijdpredikingswerk besteed te hebben, en als gevolg hiervan in de gevangenis geworpen te zijn, schreef hij over zijn overtuiging, zijn besluit om een leven van misschien veel materieel gewin op te geven, en zei: „Ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen en in eendracht met hem gevonden worde . . . om te zien of ik op de een of andere wijze tot de vroegere opstanding uit de doden moge geraken.” Paulus toonde aan waarop hij zijn hart gezet had en wat in zijn leven werkelijk waardevol was (Fil. 3:8-14; Hebr. 6:10-12). Aangezien zijn houding ten aanzien van materiële rijkdommen gezond was, kon hij een gezonde kijk behouden. Gedurende zijn leven nam hij waar welk een schadelijke uitwerking de liefde voor rijkdom op velen had. — 2 Tim. 4:10.
DE STRIK VAN ZELFZUCHTIGE VERLANGENS
4. Op welk gevaar werd Timótheüs geattendeerd?
4 Aangezien Paulus een oprechte bezorgdheid voor de jongeman Timótheüs had, schreef hij hem een brief toen Timótheüs in Éfeze, Klein-Azië, was, hetgeen destijds een zeer rijke handelsstad was. Terwijl hij hem attendeerde op het gevaar een hunkering naar materiële rijkdom te ontwikkelen, en op de rampspoedige gevolgen hiervan, waarschuwde hij: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord” (1 Tim. 6:9, 10). Waardeert u deze raad? Slaat u er acht op? Hebt u in het leven van velen thans gezien hoe waar deze woorden zijn?
5. (a) Hoe kan een verlangen naar materiële rijkdom een „strik” worden? (b) Waarom kan iemand niet twee meesters dienen?
5 Wanneer uw belangstelling voor geld om in de levensbehoeften te voorzien verandert in een verterend verlangen om rijk te zijn of om u dingen aan te schaffen die u niet nodig hebt, zal geld ophouden uw instrument, uw dienaar, te zijn. In plaats daarvan wordt het uw meester! Het wordt nu een „strik”. Jezus zei: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen, want hij zal óf de een haten en de ander liefhebben, óf zich aan de een hechten en de ander verachten. Gij kunt niet God en de Rijkdom als slaaf dienen” (Matth. 6:24). De bijbel veroordeelt rijkdom niet, maar wèl dat u er een slaaf van wordt. Waarom? Omdat wanneer uw begerige verlangen naar materieel gewin zo groot wordt dat u er de slaaf van wordt, u niet langer Jehovah God als uw Meester hebt. U kunt dan niet „Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand” (Matth. 22:37). Sommigen zeggen dat „geld spreekt”. Wanneer u er echter de slaaf van wordt, zal het zelfs voor u denken!
6. (a) Welke schadelijke uitwerking kan de liefde voor geld op een christen hebben? (b) Hoe wordt geld door sommigen beschouwd?
6 Deze hunkering naar geld (rijkdommen) kan zo verterend worden, dat ze christelijke hoedanigheden kan aantasten. Ze kan iemand doen ontaarden, zodat hij zich als een dier gaat gedragen. Ze kan tot gevolg hebben dat iemand gerechtigheid, waarheid, eerlijkheid, edelmoedigheid en barmhartigheid uit het oog verliest (Deut. 16:19, 20; Ex. 23:8). Wanneer iemand sterk naar materiële overvloed verlangt, kan dit er gemakkelijk toe leiden dat hij zich aan de oneerlijke zakenpraktijken van de wereld overgeeft. „Een man van getrouwe daden zal vele zegeningen verkrijgen, maar hij die zich haast om rijkdom te verwerven, zal niet onschuldig blijven” (Spr. 28:20). U zult misschien echter zeggen: „Zo staat het er met mij niet voor; ik kan er baas over blijven. Hoe zou ik er ooit een genegenheid voor kunnen ontwikkelen? Geld is per slot van rekening slechts papier!” Dat is waar, maar hoeveel tijd en moeite besteedt u eraan om het te verkrijgen? Blijkt het uw meester te zijn? D. T. Bazelon geeft in zijn boek The Paper Economy eerlijk toe: „Geld is een droom. Het is een stukje papier waarop met onzichtbare inkt de droom staat afgedrukt van alle dingen die men ermee kan kopen . . . De meesten van ons die geen volslagen verliezers zijn in de Grote Amerikaanse Wedloop, hebben geld meer lief dan welke dingen maar ook die men ermee kan kopen. Het is voor ons niet een middel tot het doel, het is een passie.” Wij leven in een tijd waarnaar Paulus in 2 Timótheüs 3:1, 2 profetisch verwees en waarover hij zei: „In de laatste dagen [zullen er] kritieke tijden . . . aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen . . . het geld liefhebben.” Hoe belangrijk is het derhalve voor een christen om het juiste evenwicht te bewaren en zich voor deze onverzadigbare honger naar materiële rijkdom te hoeden!
7. Waartoe heeft het gezwoeg voor rijkdom vaak geleid?
7 Dit gezwoeg en deze liefde voor rijkdom heeft oneindig veel hartzeer, ellende, lijden, verdriet, frustratie en bloedvergieten tot gevolg gehad. De voorbeelden van degenen die hun evenwicht hebben verloren en een begerig hart hebben ontwikkeld, zijn deerniswekkend. Laten wij evenals Paulus beseffen dat „alle dingen die eertijds werden geschreven, . . . tot ons onderricht [werden] geschreven” en dat ze „tot een waarschuwing [zijn] voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”. — Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11.
„DE BEDRIEGLIJKE KRACHT VAN DE RIJKDOM”
8. (a) Welke hartetoestand trad bij Achan aan het licht? (b) Welke les leren wij hieruit?
8 Laten wij eens aan de tijd terugdenken toen Jehovah God de Israëlieten door de wildernis leidde en zij op het punt stonden het Beloofde Land in bezit te nemen. Als eersteling van de verovering moest de stad Jericho „tot iets worden wat aan de vernietiging is prijsgegeven; de stad . . . behoort Jehovah toe” werd hun gezegd. Op grond van Gods instructies mocht de stad niet geplunderd worden, zoals gewoonlijk gebeurde als een stad werd ingenomen, maar moest ze met vuur verbrand worden. Het zilver en het goud moesten worden ingeleverd ten einde „bij de schat van Jehovah . . . te komen” (Joz. 6:17-19). Achan, van de stam Juda, liet echter toe dat zijn hart begerig werd. Later erkende hij: „Toen ik bij de buit een mooi ambtskleed uit Sinear te zien kreeg, en tweehonderd zilveren sikkelen en een gouden staaf, waarvan het gewicht vijftig sikkelen was, wilde ik die graag hebben, en ik heb ze genomen” (Joz. 7:21). De liefde voor rijkdom bracht Achan ertoe deloyaal en oneerlijk te zijn en van Jehovah te stelen. Toen Israël trachtte de volgende stad, Ai, in te nemen, nam Jehovah zijn geest van Israël weg totdat de boosdoener aan de kaak was gesteld. Toen Achan werd aangewezen, werden hij, zijn gezin en al zijn vee doodgestenigd en met vuur verbrand. Wat een prijs om voor een vergankelijke schat te betalen! — Joz. 7:1-26.
9. (a) Hoe gaf Gehazi blijk van zijn „liefde voor geld”? (b) Wat leidde er insgelijks toe dat Ananías en Saffira hun leven verloren?
9 Neem ook eens de bediende van Elisa, Gehazi. Nadat Elisa de Syrische generaal Naäman van melaatsheid had genezen, wilde Naäman zijn waardering tot uitdrukking brengen door Elisa een gift te geven, maar dit werd door Elisa afgeslagen. Gehazi had echter rijkdom lief. Hij trachtte deze miraculeuze gebeurtenis te benutten voor zijn persoonlijke gewin, hetgeen ertoe leidde dat hij zowel aan Naäman als aan Elisa een leugen vertelde. Met welk gevolg? Elisa zei: „Daarom zal de melaatsheid van Naäman u en uw nageslacht tot onbepaalde tijd aankleven” (2 Kon. 5:20-27). Verder waren er ook Ananías en zijn vrouw Saffíra, die ’God hadden bedrogen’ door in het geheim iets van de prijs van hun veld achter te houden, als gevolg waarvan zij hun leven verloren. — Hand. 5:1-10.
10. Tot welke uitersten kan een hebzuchtig hart iemand brengen?
10 Ook hebben wij het voorbeeld van iemand die het wonderbaarlijke voorrecht had een van Jezus’ apostelen te zijn, Judas Iskáriot. Als iemand die aanvankelijk ongetwijfeld getrouw en betrouwbaar was, nam hij het op zich voor de gemeenschappelijke financiën van Jezus en de twaalf te zorgen; later werd hij echter een hebzuchtige gewoontedief (Joh. 12:6). Zijn hebzuchtige hart zette hem ertoe aan zijn Meester voor slechts dertig zilverstukken te verraden. Wat had hij hieraan? Na gezien te hebben dat Jezus was veroordeeld, ging hij naar buiten en „hing zich op” (Matth. 27:3-5). Dat is het gevaar waaraan degenen blootstaan die slaven worden van rijkdom!
11. In welk opzicht zijn materiële rijkdommen bedrieglijk? Leg dit uit.
11 De bijbel spreekt over „de bedrieglijke kracht van de rijkdom” (Matth. 13:22). Dat ze bedrieglijk is, komt doordat degene die rijkdom tracht te verwerven of deze nastreeft, gewoonlijk niet de beperkingen ervan inziet. Hij komt bedrogen uit aangezien hij in deze rijkdom, die hij zo ijverig tracht te verwerven, nooit werkelijk de voldoening vindt waarnaar hij zo hunkert. Hij is voortdurend de mening toegedaan dat wat met een kleine mate van rijkdom niet tot stand gebracht wordt, met een grotere mate van rijkdom tot stand gebracht zal worden. Er bestaat dus een voortdurende honger naar steeds en steeds meer, zonder dat men ooit tevreden is. Het interessante feit doet zich voor dat deze honger toeneemt naarmate men zich er meer mee bezighoudt. Het is zoals de Amerikaanse staatsman Benjamin Franklin eens zo terecht erkende: „Geld heeft iemand nog nooit gelukkig gemaakt en zal iemand ook nooit gelukkig maken. Niets in de aard ervan kan geluk veroorzaken. Hoe meer iemand bezit, des te meer hij wil hebben. In plaats van een vacuüm te vullen, wordt er een geschapen. Als één behoefte erdoor wordt bevredigd, wordt die behoefte op een andere wijze verdubbeld of verdrievoudigd. De wijze man sprak een waar woord; vertrouw erop. ’Beter is weinig met de vreze des HEREN, dan een grote schat, en onrust daarbij.’” — Spr. 15:16, Statenvertaling.
12. Hoe zal een besef van de beperkingen van materiële rijkdommen ons helpen ze op juiste wijze te blijven inzien?
12 Wanneer wij de beperkingen van materiële rijkdommen beseffen, zal dit ons helpen ons evenwicht te bewaren. Materiële rijkdom schiet te kort wanneer de menselijke behoeften het grootst zijn. Zoals Jezus zei, hangt iemands leven niet van zijn materiële bezittingen af (Luk. 12:15-21). Wanneer iemand een geliefde in de dood verliest, kan geld dan de pijn van het verdriet verzachten? Is het mogelijk die persoon met welk bedrag maar ook uit Sjeool, het graf, terug te kopen? Als iemand zijn jeugd verliest en op leeftijd komt, kunnen aandelen en obligaties de rimpels dan verdrijven en iemand weer jong en krachtig maken? Wanneer iemands gezondheid verdwijnt, wat voor geluk schenkt het dan een hele bank vol geld te hebben? Indien u blind was geboren, zou u dan met al het geld van de wereld de liefdevolle blikken van uw ouders, een schitterende zonsondergang of jonge, spelende dieren kunnen zien? Indien u doof was geboren, zouden bergen goud dan een vervanging kunnen vormen voor het horen van een schitterende symfonie, het geluid van de oceaan of zelfs uw eigen stem? Hoe beperkt is de kracht van materiële rijkdom!
13. Welke zienswijze verschaft Spreuken 30:8, 9 ons?
13 Het verwerven van de goedkeuring en zegen van Jehovah hangt niet af van wat wij wel of niet hebben, maar van hoe wij datgene wat wij hebben, gebruiken en bezien. „Geef mij noch armoede noch rijkdom. Laat mij het voedsel dat voor mij is voorgeschreven, verslinden, opdat ik niet verzadigd word en ik u werkelijk verloochen en zeg: ’Wie is Jehovah?’ en opdat ik niet tot armoede geraak en ik werkelijk steel en mij vergrijp aan de naam van mijn God” (Spr. 30:8, 9). Of wij nu weinig van de bezittingen van deze wereld hebben of heel veel, het kan in beide gevallen gevaarlijk zijn als wij niet evenwichtig blijven en niet de juiste zienswijze behouden.
14. (a) Welk standpunt nemen sommigen in die arm zijn met betrekking tot de goederen van deze wereld? (b) Is deze redenatie juist?
14 Iemand wie het aan materiële bezittingen ontbreekt, kan een zeer sterke liefde voor rijkdom aan de dag leggen. Aangezien hij niets bezit, kan hij zich gerechtigd voelen te stelen of in andere opzichten oneerlijk te zijn om datgene te verkrijgen waarnaar hij vurig verlangt. Doordat hij jaloers is op hetgeen anderen bezitten, kan hij zich volledig gerechtigd voelen al zijn tijd en energie eraan te besteden om het verlangde in bezit te krijgen. Of misschien is hij wel, net zoals zovelen in deze tijd, van mening dat de wereld verplicht is in zijn levensonderhoud te voorzien. Het is echter een kwestie van hoe men de situatie bekijkt. Deze zelfde persoon die zich arm voelt, kan in de ogen van iemand anders, die in een ander land woont, naar verhouding rijk lijken. Wij moeten datgene wat wij hebben, waarderen en er een juist gebruik van maken. „De wijze beroeme zich niet op zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet op zijn sterkte. De rijke beroeme zich niet op zijn rijkdom” (Jer. 9:23). Hier wordt de juiste houding tot uitdrukking gebracht, ongeacht of men nu wijs, sterk of rijk is. Het gaat er niet om dat men òf wijs, òf sterk of rijk moet zijn, maar dat men evenwichtig is. Laat men zich erop beroemen dat men Jehovah kent. — 1 Kor. 1:31.
15. (a) Hoe toont Paulus aan dat het niet verkeerd is overvloed te bezitten? (b) Aan welke gevaren staan zulke personen evenwel bloot?
15 Gods Woord veroordeelt iemand niet omdat hij de goederen van deze wereld in overvloed bezit. Toen Paulus het feit erkende dat sommigen in zijn tijd rijk waren, gaf hij Timótheüs niet de opdracht deze rijke broeders de raad te geven zich van hun rijkdom te ontdoen, arm te worden en een leven van armoede te leiden. Neen! Hij spoorde hen er veeleer toe aan de juiste houding ten opzichte van rijkdom te bewaren. „Beveel hun die rijk zijn in het tegenwoordige samenstel van dingen, niet hooghartig te zijn en hun hoop niet op onzekere rijkdom te vestigen, maar op God, die ons alle dingen rijkelijk verschaft om ervan te genieten; goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend, opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen” (1 Tim. 6:17-19). Paulus waarschuwt voor het gevaar te veel te bezitten. Men zou de neiging kunnen hebben zijn hoop op zijn rijkdom te vestigen. Rijkdom kan iemand van geestelijke dingen afleiden. Men zou er een slaaf van kunnen worden door de wijze waarop men ervoor zorgt en zijn rijkdom beschermt. Of men nu rijk is of arm, men kan slechts zoveel eten en dragen. Wàt wij ook hebben, wij dienen tevreden te zijn en onze bezittingen te gebruiken ten einde de belangen van het Koninkrijk te bevorderen, waardoor wij „het werkelijke leven stevig . . . vastgrijpen”.
WARE RIJKDOM ZOEKEN
16. Hoe dient in verband met materiële bezittingen onze kijk op de toekomst te zijn?
16 Tot in welke mate dienen wij ons dan zorgen te maken over materiële dingen? Paulus gaf de raad: „Wij hebben niets in de wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wanneer wij daarom voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn” (1 Tim. 6:7, 8). Toen Jezus zijn discipelen leerde hoe zij moesten bidden, zei hij: „Geef ons ons brood voor de dag naar de dag het vereist” (Luk. 11:3). Er wordt niets gezegd over het opslaan van voorraden. Wij moeten ons slechts bekommeren om wat wij dagelijks nodig hebben en ons er niet druk over maken wat wij in de toekomst zullen hebben. Waarom zouden wij rijkdom bijeenbrengen voor een tijd die wij misschien nooit zullen meemaken? Waarom zouden wij schatten vergaren in een wereld die voorbijgaat? — 1 Joh. 2:15-17.
17, 18. (a) Hoe waken wij tegen bezorgdheid? (b) Welk punt wordt in Jezus’ illustraties beklemtoond?
17 U kunt ervan verzekerd zijn dat Jehovah ervoor zal zorgen dat u het noodzakelijke op materieel gebied zult hebben indien u de belangen van zijn koninkrijk de eerste plaats in uw leven toekent. Jezus toont aan wat de juiste zienswijze is: „Daarom zeg ik u: Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. Betekent de ziel niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?” (Matth. 6:25) Jezus beklemtoont de belangrijke dingen, geestelijke zaken, de „ziel”, iemands leven, niet de materiële dingen die zoveel bezorgdheid kunnen veroorzaken! Hij leert ons ’oplettend de vogels des hemels gade te slaan’ en ’een les te leren van de leliën des velds, . . . zelfs Salomo was in al zijn heerlijkheid niet als een van deze getooid’. Vervolgens vermeldt hij de werkelijke basis voor bezorgdheid door te zeggen: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Matth. 6:26-33). Hebt u zo’n geloof?
18 Dit wil niet zeggen dat wij met onze handen over elkaar moeten gaan zitten en niets moeten doen, terwijl wij wachten totdat God ons voedsel en kleding geeft. Jezus’ illustratie geeft te kennen hoe de vogels zoeken naar wat zij nodig hebben. Jehovah geeft hun het vermogen en de kracht dit te doen. Hij zal dit ook voor ons doen (Fil. 4:13). De nadruk wordt erop gelegd dat wij ons niet al te bezorgd moeten maken over materiële zaken, maar onze dienst voor God tot onze schat moeten maken. Wanneer wij dit doen, zal dit onnoemelijk veel zegeningen afwerpen. Wij komen hierdoor buiten de begrenzingen van materiële rijkdommen en ontvangen de beloning van dingen die met geen geld te koop zijn, rijkdommen die met niets te vergelijken zijn! — Rom. 11:33.
19. Waarom zijn geestelijke rijkdommen niet met materiële rijkdommen te vergelijken?
19 De alles overtreffende waarde van deze rijkdommen wordt goed voor ons gedefinieerd in Spreuken 3:13-18: „Gelukkig is de mens die wijsheid heeft gevonden, en de mens die onderscheidingsvermogen verkrijgt, want haar als winst te hebben, is beter dan zilver als winst te hebben, en haar als opbrengst te hebben, beter dan het goud zelf. Ze is kostbaarder dan koralen, en al uw andere verrukkingen kunnen haar niet evenaren. Lengte van dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand zijn rijkdom en heerlijkheid. Haar wegen zijn aangename wegen, en al haar paden zijn vrede. Ze is een boom des levens voor wie haar aangrijpen, en zij die haar stevig vasthouden, zijn gelukkig te noemen.” Uit deze rijkdommen spruiten ware vrede en waar geluk voort, ja, niets minder dan ons toekomstige leven!
20. (a) Welk voorbeeld gaf Jezus met betrekking tot materiële bezittingen? (b) Wat stelde hij beschikbaar?
20 Hebt u waardering voor deze schatten? Jezus wel! Zijn schat was de wil van zijn Vader te doen. Hij zei zelfs: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Joh. 4:34; 6:38). Al het andere in zijn leven kwam op de tweede plaats. Hij schatte ware rijkdom naar juiste waarde. Hoewel Jezus de Zoon van God was, lezen wij niet over hem dat hij gedurende de tijd dat hij op aarde was een overvloed aan materiële rijkdommen had. Het tegendeel was veeleer waar! „De vossen hebben holen en de vogels des hemels slaapplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen” (Luk. 9:58). Ook al was hij arm, toch was hij rijk. Beschouwt u zijn leven maar, en u zult zien dat hij gelukkig, vredig en tevreden was. Hij was iemand die weinig van de goederen van de wereld bezat, maar toch was hij in staat het gehele mensengeslacht los te kopen, waardoor hij de grootste rijkdom beschikbaar stelde, namelijk het vooruitzicht voor zijn volgelingen om „Gods zonen” te worden. Bovendien werden hun ook nog andere geestelijke rijkdommen beschikbaar gesteld. — 2 Kor. 8:9; Rom. 8:14, 19; Jak. 2:5; Kol. 1:27; 2:2, 3.
21. (a) Hoe toonden Jezus’ apostelen waardering voor hemelse schatten? (b) Welke vragen zouden wij kunnen beschouwen?
21 Hetzelfde feit was waar met betrekking tot de apostelen. Ook zij behielden de juiste zienswijze door hemelse schatten op de eerste plaats te stellen. Petrus en zijn broer Andréas waren vissers, maar zij reageerden gunstig op Jezus’ uitnodiging en „terstond lieten zij de netten in de steek en volgden hem” (Matth. 4:20). Johannes en Jakobus reageerden op dezelfde wijze. „Terstond verlieten zij de boot en hun vader en volgden hem” (Matth. 4:22). Wat hadden zij een waardering voor de gelegenheid Jehovah God te zamen met zijn uitgezonden Zoon te dienen! Indien u destijds daar was geweest, wat zou u dan hebben gedaan? Zou u uw netten terstond in de steek hebben gelaten? Of zou u uw beslissing hebben uitgesteld en hebben geredeneerd dat aangezien de visserij zo’n winstgevende bezigheid was, u er nog wat langer mee zou doorgaan totdat u er financieel wat beter zou voorstaan om Jezus te kunnen volgen? Wat is het thans noodzakelijk te beseffen waar de werkelijke schat zich bevindt! Bewijst u thans door uw levenswijze dat deze geestelijke schatten de belangrijkste plaats in uw leven innemen? (Matth. 13:44-46) Groeit u in waardering voor de geestelijke schatten, voor het zoeken van Jehovah’s gunst en zegeningen? Bent u zich bewust van alle geestelijke voordelen die door middel van Gods organisatie tot ons komen en trekt u er volledig voordeel van?
ERVOOR ZORGEN DAT ONS „OOG” SCHERP BLIJFT ZIEN
22. (a) Hoe is ons oog „de lamp van het lichaam”? Leg dit uit. (b) Wat betekent het ervoor te zorgen dat de ’ogen van ons hart’ scherp zien?
22 Jezus heeft gezegd: „De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog zuiver [oprecht; uitsluitend op één punt gericht, scherp ingesteld, edelmoedig] is, zal uw hele lichaam helder zijn; maar wanneer uw oog boos [zelfzuchtig, Moffatt] is, zal uw hele lichaam duister zijn. Indien het licht dat in u is, in werkelijkheid duisternis is, hoe groot is die duisternis dan!” (Matth. 6:22, 23) Hoe passend is deze raad! Hebben wij niet allen waardering voor een licht in een duistere plaats, dat ons ervoor behoedt te struikelen of ergens in te lopen, waardoor wij onszelf schade zouden berokkenen? Willen wij goed kunnen zien, dan moet ons oog zuiver zijn, dat wil zeggen, zich uitsluitend op één punt concentreren bij het vervullen van zijn taak. Het moet scherp zijn ingesteld en getrouw alle lichtstralen die het van een voorwerp kan krijgen, opvangen, en ook in staat zijn ze dusdanig te registreren dat voorwerpen worden gezien zoals ze in werkelijkheid zijn. Hetzelfde geldt voor de ’ogen van ons hart’ (Ef. 1:18). Ook deze moeten scherp zijn ingesteld en uitsluitend op één punt gericht zijn. Wij moeten kwesties in het juiste perspectief zien om juiste beslissingen te kunnen nemen. Wanneer wij een zuiver (edelmoedig) oog hebben, zal dit ons helpen ons niet al te zeer met onszelf bezig te houden. Wij zullen het verlangen hebben met anderen te delen (Fil. 2:4). Hebben wij een ’boos oog’ of een oog dat niet scherp ziet, dan zal dit tot gevolg hebben dat wij een genotzuchtige handelwijze volgen en verkeerde keuzen doen. Ons gehele lichaam zal geheel en al „duister” zijn.
23. (a) Hoe kunnen wij, als personen die arm zijn, velen rijk maken? (b) Hoe kunnen wij de volle-tijddienst bezien?
23 Bezitten wij dit ’edelmoedige oog’, dan kunnen wij Paulus’ verklaring begrijpen dat hij „als arm [was], maar velen rijk makend, als niets hebbend en toch alles bezittend” (2 Kor. 6:10). Paulus had geen financiële verplichtingen op grond waarvan het voor hem nodig was geregeld het beroep van tentenmaker uit te oefenen, maar af en toe maakte hij tenten om geen financiële last voor plaatselijke gemeenten te vormen. Geen enkel geldbedrag is te vergelijken met de schat Jehovah met uw gehele aandacht te dienen. Doordat duizenden personen in deze tijd hun oog „zuiver” houden, kunnen zij evenals Paulus al hun tijd aan de prediking en het onderwijs besteden door als pioniers, speciale opzieners en werkers in Bethelhuizen dienst te verrichten. Aangezien zij geld op juiste wijze bezien, beschouwen zij deze geestelijke zegeningen als van veel grotere waarde dan de materiële bezittingen die zij zouden kunnen hebben als zij het grootste deel van hun tijd aan wereldse bezigheden zouden besteden.
24. Hoe kan geven een waardevolle schat zijn?
24 Wanneer wij ons oog ’scherp ingesteld’ hebben, kunnen wij de onovertroffen vreugde beseffen die ons ten deel valt wanneer wij anderen helpen Gods wonderbare waarheden te leren kennen en wanneer wij zien welke verandering die in hun leven teweegbrengt. Dit is de basis voor werkelijk geluk! Jezus zei hierover: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:35). De vreugde en zegen anderen te helpen, vooral in geestelijk opzicht, maakt iemand rijker dan welke materiële rijkdommen maar ook. „Ziet” en beseft u dit?
25. In welk opzicht is de „vrucht van de geest” een waardevolle schat? Waarom vooral in deze tijd?
25 Beschouwt u ook eens de schat van Gods heilige geest. Deze kan niet gekocht worden (Hand. 8:18-20). Zo is ook de vrucht van Gods geest met geen enkel geldbedrag te koop. De bijbel beschrijft deze schat als volgt: „De vrucht van de geest . . . is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22, 23). Staat u er in deze tijd van wereldomvattende onenigheid eens bij stil hoe waardevol deze hoedanigheden zijn! Hoe kostbaar is het „de vrede van God” te hebben, „die alle gedachte te boven gaat”. Ze „zal uw hart en uw geestelijke vermogens behoeden door bemiddeling van Christus Jezus” (Fil. 4:7). Door de geldminnende geest van deze wereld te mijden, door u naar Gods wil te schikken, door voortdurend te bidden, door om Gods geest en om inzicht te vragen en door deze geest de overheersende kracht in uw leven te laten zijn, kunt ook u de zegeningen van deze schat beseffen.
26. Wat is de beloning voor die „andere schapen” die hun oog „zuiver” houden?
26 Wanneer u ervoor gezorgd hebt dat uw geestelijke blik helder is, kunt u dan ook deze andere schat zien — het vooruitzicht van eeuwig leven? Ja! Stelt u zich eens voor hoe heerlijk het is voor eeuwig op een paradijsaarde te leven! Dit is de beloning voor die „andere schapen” die hun oog thans zuiver, uitsluitend op één punt gericht, houden (Joh. 10:16; Tit. 1:2; 1 Joh. 2:17; 1 Tim. 6:12). Al heeft men nog zoveel materiële bezittingen, dan zou men dit er nooit mee kunnen kopen (Luk. 12:15-21). „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Dit is Gods belofte aan degenen die hem liefhebben en zijn wil doen, met inbegrip van de „andere schapen”.
27. (a) Hoe dienen wij met het oog op de tijd waarin wij leven, materiële rijkdom te blijven bezien? (b) Welke vreugde en welk voorrecht zijn ons deel?
27 Mogen wij derhalve allen onze geestelijke blik helder houden door rijkdom op juiste wijze te bezien en in gedachten te houden dat al het geld van dit samenstel van dingen gedoemd is iets van het verleden, waardeloos, te worden (Ezech. 7:19; Luk. 16:9). Binnenkort, wanneer de „grote verdrukking” een einde maakt aan alle natiën van de aarde, zal de waarde van de rijkdommen van deze wereld zijn verdwenen, zowel voor de doden als voor de overlevenden van de „verdrukking”. Laten wij acht slaan op de raad van Jezus en datgene wat wij hebben, gebruiken om God ermee te verheerlijken (Joh. 15:8). Mogen wij niet alleen door onze woorden maar ook door onze daden tonen dat wij geestelijke rijkdommen op de eerste plaats stellen door volledig voordeel te trekken van de vele voorzieningen die Jehovah heeft getroffen. Laten wij het goede nieuws van het Koninkrijk met anderen delen en hen helpen geestelijke rijkdommen te verwerven, terwijl wij onze materiële bezittingen voortdurend op hun plaats houden en een goed bericht opbouwen bij onze Vader in de hemel. Mogen wij de vreugde en het voorrecht genieten „als arm [te zijn], maar velen rijk makend, als niets hebbend en toch alles bezittend”. — 2 Kor. 6:10.