Vermijdt u eerzucht?
HEBT u er slag van de leiding te nemen? Zo ja, dan kunt u anderen bijzonder van dienst zijn. Men waardeert het wanneer iemand werkzaamheden kan organiseren zodat ze soepel en doeltreffend verlopen.
Maar hoewel capaciteiten om leiding te geven een zegen kunnen zijn, bestaat er iets waardoor ze vaak in een plaag worden veranderd. De boosdoener is eerzucht, waarmee „een vurig of buitensporig verlangen naar prioriteit, eer, superioriteit, macht of kundigheid” wordt bedoeld.
Het verlangen om een vooraanstaande positie te bekleden, is erg krachtig. Zelfs sommige personen wier gedrag voorbeeldig behoort te zijn, zwichten voor dit verlangen. Jezus zei bijvoorbeeld over sommige religieuze leiders in zijn tijd: „Past op voor de schriftgeleerden, die in lange gewaden willen rondlopen en gesteld zijn op begroetingen op de marktplaatsen en op de voorste zitplaatsen in de synagogen en de voornaamste plaatsen aan de avondmaaltijden” (Luk. 20:46). Zelfs Jezus’ discipelen vielen soms ten prooi aan eerzucht. Over een van deze gelegenheden lezen wij: „En zij kwamen in Kapérnaüm. Toen hij nu in het huis was, stelde hij hun de vraag: ’Waarover hebt gij onderweg geredetwist?’ Zij bleven zwijgen, want zij hadden er onderweg met elkaar over geredetwist wie groter was.” — Mark. 9:33, 34; Luk. 22:24.
DE SLECHTE VRUCHTEN VAN EERZUCHT
Het geval van de Israëlitische legeroverste Joab illustreert tot welke uitersten ambitie kan leiden. Joab vermoordde op heimelijke wijze zowel Abner als Amasa. Dit kwam door wedijver ten aanzien van de positie als koning Davids legeraanvoerder (2 Sam. 3:26, 27; 20:8-10, 23). Toen de koning oud en ziek werd, sloot Joab zich bij Davids zoon Adonia aan in een samenzwering om de troon te overweldigen (1 Kon. 1:18, 19). Toen dit mislukte en Salomo koning werd gemaakt, liet Joab Adonia in de steek. Zulk een ambitieus opportunisme mocht echter niet baten, want Joab vond een roemloos einde toen hij in het begin van Salomo’s regering werd terechtgesteld. — 1 Kon. 2:5, 6, 29-34.
Vermoedelijk hebt u gezien dat veel eerzuchtige personen in een invloedrijke bestuurspositie werden aangesteld. Trekken hun medemensen hier werkelijk voordeel van? Naar alle waarschijnlijkheid zult u het eens zijn met de waarnemingen van een geïnspireerde bijbelschrijver: „Er bestaat iets rampspoedigs dat ik onder de zon heb gezien, zoals wanneer er een vergissing uitgaat vanwege de machthebber: Dwaasheid is gezet in veel hoge posities, maar de rijken zelf [dat wil zeggen, degenen van wie men zou verwachten dat zij voor toezicht in aanmerking zouden komen] blijven slechts in een lage staat verkeren. Ik heb knechten te paard gezien maar vorsten die net als knechten op de aarde liepen.” — Pred. 10:5-7.
De slechte vruchten van een onjuist bestuur van de menselijke aangelegenheden door eerzuchtige personen wordt goed onder woorden gebracht in Prediker 4:1: „Ik voor mij wendde mij om alle daden van onderdrukking te kunnen zien die onder de zon worden bedreven, en zie! de tranen der onderdrukten, maar zij hadden geen trooster; en aan de zijde van hun onderdrukkers was macht, zodat zij geen trooster hadden.” Treedt die situatie thans niet nog duidelijker aan het licht?
DE JUISTE ZIENSWIJZE VERKRIJGEN
Hoe staat u tegenover het verwerven van een vooraanstaande positie, superioriteit of autoriteit? De bijbel kan u helpen een gezonde zienswijze te ontwikkelen. Hoe dan wel?
Allereerst toont de Schrift aan dat eerzuchtige pogingen om vooruit te komen, eenvoudig een verspilling van tijd vormen. De hierboven aangehaalde geïnspireerde schrijver merkte op: „En ikzelf heb al het harde werk en al de bekwaamheid in het werk gezien, dat het de wedijver betekent van de een tegenover de ander; ook dit is ijdelheid en een najagen van de wind” (Pred. 4:4). Is het niet verstandig zo’n nutteloze handelwijze te mijden? Misschien hebt u opgemerkt dat vooral personen die met werk worden overstelpt, blootstaan aan door spanningen veroorzaakte gezondheidsrisico’s, zoals een hartaanval. „Beter is een handvol rust dan twee handen vol hard werk en najagen van de wind.” — Pred. 4:6.
Een onbeteugeld verlangen naar erkenning of een vooraanstaande positie is ook in geestelijk opzicht gevaarlijk, want God verklaart: „Zelfverheffing en trots . . . heb ik gehaat” (Spr. 8:13). Eerzucht schaadt niet alleen degene die eraan verslaafd is, maar ook de metgezellen van die persoon. Vandaar dat de bijbelschrijver Jakobus christenen in de eerste eeuw de raad gaf: „Als ge in uw hart bittere naijver en eerzucht koestert, laat dan die grootspraak [wijs te zijn] die in strijd is met de waarheid achterwege. Die wijsheid komt niet van boven, ze is aards, ongeestelijk, ja duivels. Want waar naijver en eerzucht heersen, daar treft men ook onrust aan en allerlei minderwaardige praktijken.” — Jak. 3:14-16, Willibrordvertaling.
Welk een „onrust” eerzucht kan zaaien, blijkt wel uit het feit dat tien van Jezus’ apostelen „verontwaardigd [werden] jegens Jakobus en Johannes” toen die twee de belangrijkste plaatsen naast Jezus in Gods hemelse koninkrijk trachtten te verwerven (Mark. 10:41). Later brachten eerzuchtige mannen verdeeldheid in de christelijke gemeente teweeg. Uiteindelijk leidde dit tot een algemene afval van het ware christelijke geloof (Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1-3). Zou u een houding willen koesteren die zoveel schade heeft berokkend?
DE WORTELS VAN EERZUCHT
Waarom zwichten zovelen voor eerzucht? Als een „buitensporig verlangen” naar superioriteit en erkenning is eerzucht een vorm van hebzucht. Jezus zei: „Van binnen uit, uit het hart der mensen, komen schadelijke overleggingen voort: . . . hebzucht, . . . een afgunstig oog, . . . hoogmoed” (Mark. 7:21, 22). De apostel Paulus werpt nog meer licht op de oorzaak van het probleem door te zeggen: „Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. . . . in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is.” — Rom. 7:14, 23.
In de grond der zaak wordt eerzucht veroorzaakt door overgeërfde zonde, welke mensen ertoe neigt dingen zelfzuchtig te bezien, waardoor zij hoogmoedig worden. — Rom. 3:23; 5:12.
KWEEKT U EERZUCHT BIJ ANDEREN AAN?
Misschien wordt uw leven niet door eerzucht beheerst. U zou deze eigenschap echter bij anderen kunnen aankweken. Hoe zou dit in zijn werk kunnen gaan?
Beschouwt u het bijbelse verslag over Adam en Eva eens. Eva was op de hoogte van Gods gebod niet van de boom van kennis van goed en kwaad te eten. Zij voelde zich klaarblijkelijk niet beknot door dit goddelijke verbod. Toen de slang hiernaar informeerde, klaagde Eva niet over haar lot maar gaf zij eenvoudig antwoord door Gods gebod te herhalen: „Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. Maar wat het eten van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: ’Gij moogt daarvan niet eten, neen, gij moogt ze niet aanraken, opdat gij niet sterft.’” — Gen. 3:2, 3.
Vervolgens plantte Satan de Duivel op handige wijze zaadjes van eerzucht in de geest van Eva door te zeggen: „God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.” — Gen. 3:4, 5.
Ah, „als God” te zijn en zelf te kunnen beslissen wat goed en kwaad was in plaats van Gods inzicht ten aanzien van zulke kwesties te aanvaarden, dat stond Eva wel aan. Waartoe leidde Eva’s eerzucht om volledig onafhankelijk van God te zijn? „Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en at. Daarna gaf zij er ook van aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten” (Gen. 3:6). In dit geval had zelfzuchtige eerzucht tot gevolg dat zowel Adam als Eva alsook hun gehele ongeboren nageslacht aan de dood onderworpen werd. — Gen. 3:19; Rom. 5:12.
Hoe staat het met u? Waarschijnlijk zult u iemand er niet rechtstreeks toe aanmoedigen de wet van God te overtreden. Toch zou u eerzucht bij anderen kunnen aankweken. Het is begrijpelijk dat mensen een grote achting hebben voor gezinsleden, familieleden en intieme vrienden. Personen die God wensen te behagen, moeten er echter voor oppassen dat zij de bekwaamheden van geliefden niet te veel ophemelen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat sommigen opgeblazen worden, hetgeen op zijn beurt eerzucht aanwakkert.
Wat valt er bijvoorbeeld over te zeggen wanneer iemand een huwelijkspartner, familielid of vriend het gevoel zou geven dat hij in bijzondere mate voor het ambt van opziener in de christelijke gemeente in aanmerking komt? Hoe tragisch zou het zijn als de persoon hoogmoedig zou worden en zou gaan eisen dat anderen zijn eigen mening over zichzelf en zijn capaciteiten zouden delen! De Schrift waarschuwt zeer terecht: „Een fysiek sterke man die zijn metgezel vleit, spreidt niets dan een net uit voor zijn schreden” (Spr. 29:5). Zulk een vleierij zou een christen belemmeren in plaats van helpen in zijn pogingen „een opzienersambt . . . te verkrijgen” (1 Tim. 3:1). De Schrift verlangt dat opzieners in de christelijke gemeente „gezond van verstand” zijn, hetgeen betekent dat zij „niet meer van zichzelf [moeten] denken dan nodig is”. — 1 Tim. 3:2; Rom. 12:3.
WAT KUNT U DOEN?
Is slavernij aan eerzucht onvermijdelijk, aangezien mensen door overerving zondig zijn? Klaarblijkelijk niet, want de Schrift moedigt godvrezende personen ertoe aan zondige neigingen te weerstaan (Rom. 6:12). U zult weliswaar zelfbeheersing moeten oefenen, maar toch gaat het vermijden van eerzucht niet uw krachten te boven. Hierbij zal het vooral nuttig zijn de geesteshouding te ontwikkelen die in Filippenzen 2:3, 4 wordt vermeld: „Doe niets uit rivaliteit of ijdelheid maar wees bescheiden en heb van anderen een hogere dunk dan van uzelf. Heb niet alleen de belangen van uzelf in het oog, maar ook die van anderen.” — Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.
Eerzucht is dus ten enenmale onschriftuurlijk. Ze is diep in ’s mensen zondigheid en de arrogante geest van deze wereld geworteld. In plaats dat de bijbel eerzuchtige zelfverheerlijking aanmoedigt, spoort Gods Woord ons tot nederige dienst voor anderen aan. Dat is de geest die christelijke mannen moeten bezitten als zij ’een opzienersambt trachten te verkrijgen’. — 1 Tim. 3:1; 1 Petr. 5:1-3.
Een van de vele voordelen van het opvolgen van deze schriftuurlijke raad wordt in Prediker 5:12 genoemd: „Zoet is de slaap van degene die dient, of hij nu weinig of veel eet.” Bovendien ontvangt zo’n onzelfzuchtige persoon de liefde en waardering van zijn metgezellen, in plaats dat zij wrok jegens hem koesteren. En het belangrijkste is dat „degene die dient” de gunst verwerft van Jehovah God. Zijn dit geen krachtige redenen om eerzucht te mijden?