Hoe de Hebreeuwse Geschriften aan u zijn doorgegeven
WAARSCHIJNLIJK bezit u in uw eigen taal wel een exemplaar van de Hebreeuwse Geschriften, gewoonlijk het „Oude Testament” genoemd. Van dit Hebreeuwse gedeelte van de bijbel maken ook enkele hoofdstukken, en hier en daar een vers, deel uit die in het Aramees geschreven zijn. Het schrijven van de Hebreeuwse Geschriften werd ruim 2400 jaar geleden voltooid.
Kunt u ervan op aan dat uw exemplaar van de Hebreeuwse Geschriften weergeeft wat er oorspronkelijk werd geschreven? Sommigen zijn de mening toegedaan dat duizenden jaren van overschrijven en nog eens overschrijven de tekst in de oorspronkelijke taal onherkenbaar verminkt moeten hebben. Is dat echter werkelijk gebeurd? Het is interessant eens wat fundamentele inlichtingen te beschouwen over de manier waarop deze geschriften de eeuwen doorgekomen zijn.
Zodra er met het schrijven van de bijbel werd begonnen, werden er regelingen getroffen om het Woord van God te bewaren. De Schrift vermeldt dat Mozes de levieten gebood „dit wetboek” te bewaren ten behoeve van volgende geslachten (Deut. 31:25, 26). De koningen van Israël kregen van God opdracht „een afschrift . . . van deze wet” te maken als zij hun plaats op de troon innamen. — Deut. 17:18.
In de tijd van Ezra — een priester die, samen met andere joden, in het zevende jaar van de regering van de Perzische koning Artaxerxes (468 v.G.T.) van Babylon naar Jeruzalem trok — ontstond een bijzondere behoefte aan kopieën van de Hebreeuwse Geschriften (Ezra 7:1-7). Duizenden joden hadden er de voorkeur aan gegeven in Babylon te blijven en anderen woonden als gevolg van verhuizingen en wegens zakelijke belangen her en der verspreid. Op verscheidene plaatsen ontstonden plaatselijke vergaderzalen, bekend als synagogen, waarvoor schriftgeleerden met de hand geschreven kopieën van bijbelhandschriften moesten vervaardigen. Ezra zelf wordt beschreven als „een vaardig afschrijver inzake de wet van Mozes” en als „een afschrijver van de woorden der geboden van Jehovah en van zijn voorschriften met betrekking tot Israël”. — Ezra 7:6, 11.
HET WERK VAN DE „SOFERIM”
Vanaf de tijd van Ezra stonden de afschrijvers van de Hebreeuwse Geschriften zo’n 1000 jaar bekend als „soferim”. Een zeer oude rabbijnse overlevering brengt deze titel in verband met een Hebreeuws werkwoord (sa·fár) dat „tellen” betekent en zegt: „De vroege geleerden werden Sof’rim genoemd omdat zij alle letters in de Thora [ofte wel de Pentateuch, de eerste vijf boeken van de bijbel] telden.” Zulke nauwgezette krachtsinspanningen garandeerden een hoge mate van nauwkeurigheid bij het doorgeven van de Hebreeuwse Geschriften.
Natuurlijk zou het eeuwenlang overschrijven er vanzelfsprekend toe leiden dat er enkele fouten in de Hebreeuwse bijbeltekst zouden sluipen. Er zijn bewijzen voorhanden dat de soferim zelfs enkele opzettelijke veranderingen aanbrachten. Zo geven afschrijvers veel later in de geschiedenis een lijst van 134 plaatsen waar de soferim de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst dusdanig veranderden dat er Adonái [„Heer”] kwam te staan in plaats van Gods persoonlijke naam JHWH [„Jehovah”]. Gelukkig evenwel gaven deze afschrijvers aan waar zij veranderingen hadden aangebracht, zodat latere geleerden zouden weten hoe de tekst oorspronkelijk luidde.
Volgens de joodse overlevering werden er vóór 70 G.T., toen de tempel van Gods aanbidding in Jeruzalem werd verwoest, ijverig pogingen in het werk gesteld terug te keren tot wat de Hebreeuwse bijbeltekst oorspronkelijk zei. Hierover schrijft Robert Gordis in The Biblical Text in the Making: „De behoeders van de bijbelse tekst vonden één oud, angstvallig nauwkeurig geschreven handschrift en maakten dat tot de grondslag voor hun werk. Zij bestempelden het tot het model waarnaar alle officiële afschriften gemaakt moesten worden en aan de hand waarvan alle handschriften die zich in privé-bezit bevonden, van nu af aan gecorrigeerd konden worden.”
De rabbijnse literatuur maakt melding van een Hebreeuws exemplaar van de Pentateuch dat bekendstaat als de „Rol van het tempelterrein” en als voorbeeld diende voor het herzien van nieuwe kopieën. Er wordt ook gesproken over „corrigeerders van bijbelboeken in Jeruzalem”, die hun loon ontvingen uit de schatkist van de tempel.
DE „MASORETISCHE” TEKST
Oorspronkelijk werden de Hebreeuwse bijbelhandschriften alleen met medeklinkers geschreven. Het Hebreeuwse alfabet heeft geen letters voor klinkers zoals onze a, e, i, o, u. Maar als u thans een gedrukte Hebreeuwse bijbel bekijkt, zult u opmerken dat er boven, onder of middenin elk woord stippen, streepjes en andere tekens staan. Waarom zijn die aan de tekst van de Hebreeuwse Geschriften toegevoegd? Omdat Hebreeuwse woorden die slechts met medeklinkers worden geschreven, vaak op verschillende manieren kunnen worden uitgesproken, met variaties in de betekenis. De klinker- en accenttekens dienen om de traditionele uitspraak van elk woord te waarborgen.
De klinker- en accenttekens zijn het werk van bijzonder deskundige afschrijvers die in de zesde tot de tiende eeuw G.T. leefden. Deze schriftgeleerden kwamen bekend te staan als baalei ha-masoreth („meesters der overlevering”) of „masoreten”. De Hebreeuwse tekst die voorzien is van klinkertekens, wordt daarom de „masoretische” tekst genoemd.
De masoreten veranderden niets als zij Hebreeuwse bijbelhandschriften overschreven. Zij bestudeerden alle ongebruikelijke woordvormen en maakten er een aantekening van in de kantlijn van masoretische handschriften. Deze aantekeningen worden „masora” genoemd. Een zeer beknopte aantekenmethode, bekend als de „kleine masora”, staat in de kantlijnen naast de Hebreeuwse bijbeltekst. De kantlijnen bovenaan en onderaan bevatten de „grote masora”, die de kleine masora aanvult. Aan het eind van enkele masoretische handschriften vindt men een met een concordantie te vergelijken „slotmasora”.
Deze aantekeningen onthullen dat de masoreten een aanzienlijke hoeveelheid informatie hadden verzameld om de bijbeltekst trouw te kunnen bewaren. Volgens Robert Gordis „telden zij de letters van de Schrift, bepaalden zij de middelste letter en het middelste vers van de Thora [Pentateuch], stelden zij de middelste letter van de bijbel in zijn geheel vast, stelden zij uitgebreide lijsten van zeldzame en unieke bijbelse vormen samen, maakten zij lijsten van het aantal keren dat duizenden bijbelse woorden en gebruiken voorkwamen allemaal om de tekst te beschermen tegen geknoei en te voorkomen dat afschrijvers veranderingen in de aanvaarde tekst zouden aanbrengen”.
Zo wordt bijvoorbeeld in de kleine masora opgemerkt dat het eerste woord van Genesis, beresjíth (vaak weergegeven met „In het begin”), vijfmaal in de bijbel voorkomt, waarvan drie keer aan het begin van een vers. Veel woorden op bijna elke bladzijde van de masoretische bijbelhandschriften staan in de kantlijn gemerkt met de Hebreeuwse letter lamed. Deze letter (overeenkomend met onze „l”), is een afkorting voor het woord leit, Aramees voor „er is er geen”. Er wordt door te kennen gegeven dat de uitdrukking zoals ze op die plek staat, nergens anders voorkomt. Ernst Würthwein merkt in The Text of the Old Testament over de masora op:
„Vaak schijnen zulke masoretische aantekeningen ons vergezocht, willekeurig en zinloos toe. Wij moeten echter in gedachten houden dat ze het resultaat zijn van de hartstochtelijke wens de tekst te beschermen en opzettelijke of nonchalante fouten van de schrijver te voorkomen, . . . De masora getuigt van een uiterst nauwkeurige herziening van de tekst, die ons respect verdient, ook al bestaat altijd het gevaar dat in de zorg voor de letter van de tekst, de geest ervan gemist is.”
NAUWKEURIGHEID BEVESTIGD DOOR DODE-ZEEROLLEN
Speurtochten in het gebied van de Dode Zee hebben talrijke Hebreeuwse rollen opgeleverd die geschreven zijn vóór het begin van de gewone tijdrekening. Vele hiervan bevatten gedeelten van de Hebreeuwse Geschriften. Hoe laten die zich vergelijken met masoretische handschriften die zo’n duizend of meer jaren later zijn vervaardigd?
Bij één studie werd het drieënvijftigste hoofdstuk van Jesaja zowel in een Dode-Zeerol van Jesaja, die omstreeks 100 v.G.T. werd gekopieerd, als in de masoretische tekst aan een onderzoek onderworpen. Norman L. Geisler en William E. Nix geven de resultaten van deze studie weer in A General Introduction to the Bible:
„Van de 166 woorden in Jesaja 53, zijn slechts zeventien letters twijfelachtig. Tien van deze letters zijn eenvoudig een kwestie van spelling, die niet van invloed is op de betekenis. Vier andere letters zijn onbetekenende stilistische veranderingen, zoals voegwoorden. De resterende drie letters vormen het woord ’licht’, dat in 53 vers 11 is toegevoegd en de betekenis niet in belangrijke mate beïnvloedt. . . . In één hoofdstuk van 166 woorden is dus slechts één woord (drie letters) dubieus na duizend jaren van overschrijven — terwijl dit woord de betekenis van de passage niet noemenswaard verandert.”
Een andere publikatie merkt op dat deze rol en nog een andere kopie van delen van Jesaja die bij de Dode Zee gevonden zijn, voor meer dan 95% van de tekst „woord voor woord identiek bleken te zijn met onze standaard Hebreeuwse bijbel. De afwijkende 5% bestond voornamelijk in duidelijke verschrijvingen en variaties in spelling”.
Wanneer u de Hebreeuwse Geschriften leest, kunt u er daarom van op aan dat uw bijbel gebaseerd is op een Hebreeuwse tekst die de gedachten van Gods geïnspireerde schrijvers nauwkeurig weergeeft (2 Tim. 3:16). Duizenden jaren van nauwgezet professioneel overschrijven, hebben zorg gedragen voor wat God lang geleden voorzei: „Het groene gras is verdord, de bloesem is verwelkt; maar wat het woord van onze God betreft, het zal tot onbepaalde tijd blijven.” — Jes. 40:8.
[Illustratie op blz. 681]
Masoretische tekst van Leviticus 10:16. Miniem cirkeltje boven een Hebreeuws woord (linkerpijl) verwijst naar kanttekening (rechterpijl), die luidt: „Middelste woord van Pentateuch”
[Illustraties op blz. 682]
Begin van Jesaja in Dode-Zeerol uit 100 v.G.T (boven) en Codex van Leningrad uit 1000 G.T. (links). Hoewel het verschil in ouderdom 1100 jaar bedraagt, blijken ze nagenoeg woord voor woord overeen te stemmen