De christelijke gemeente en hoe ze werkzaam is
DE MENSHEID is op het ogenblik verschrikkelijk verdeeld. Religieuze, raciale, nationale, maatschappelijke en taalkundige barrières zijn onoverkomelijk gebleken. Deze verdeeldheid lag echter niet in Gods voornemen besloten. In het begin waren Adam en Eva, de ouders van het menselijke geslacht, volledig in eenheid en harmonie met elkaar en, wat belangrijker is, met God en zijn hemelse gezin van engelenzonen (Gen. 1:27-31; Job 38:7). God heeft zich voorgenomen deze eenheid en harmonie in het universum te herstellen. De bijbel zegt in verband met „het heilige geheim van [Gods] wil”: „Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn. Ja, in hem.” — Ef. 1:9, 10.
Zonder eenheid kan er op aarde geen vrede en geluk zijn. Maar dit kan niet een eenheid door vrees zijn, zoals de natiën thans hopen te bewerkstelligen ten einde zich tegen een kernoorlog te beschermen. Ware vrede moet op een diepgewortelde eenheid gebaseerd zijn — liefde voor elkaar en voor God. Deze bijeenvergadering in Christus is een bijeenvergadering onder de autoriteit van Jehovah God, een erkenning van hem als Soeverein. Gedurende de afgelopen 1900 jaar heeft hij mensen uit alle rassen, natiën en talen bijeengebracht om de christelijke gemeente te vormen, met Christus als Hoofd. In deze tijd van het besluit van het huidige wereldse samenstel van dingen brengt God ook mensen bijeen die de hoop koesteren het einde van dit samenstel te overleven, ten einde onder Jehovah’s soevereiniteit eeuwig op aarde te leven. Bovendien zal Christus gedurende de duizendjarige heerschappij van zijn koninkrijk de doden door een opstanding terugbrengen, ten einde allen die gehoorzaam blijken te zijn, in één harmonieus lichaam samen te voegen. — 1 Kor. 15:22, 23.
DE GEMEENTE EN DE EENHEID ERVAN
Wat is de gemeente? Het woord „gemeente” is een vertaling van het Griekse woord ekklèsia, dat letterlijk betekent „een roeping uit”, van ek, „uit”, en klèsis, „een roeping”. De uitdrukking werd door vroege Grieken gebruikt voor een groep burgers die waren bijeengekomen om staatsaangelegenheden te bespreken. Nederlandse equivalenten van het woord zijn „vergadering” en „gemeente”. Sommige bijbelvertalingen geven ekklèsia met „kerk” weer. Het equivalente Hebreeuwse woord is qahal, dat werd gebruikt om naar de gemeente Israël te verwijzen. — Vergelijk Psalm 22:22, 25 en Hebreeën 2:12.
De uitdrukking „gemeente” is in de ruimste betekenis van het woord van toepassing op het gehele lichaam van christelijke discipelen onder Christus als Hoofd (Kol. 1:18; Rom. 12:5). Het wordt in de bijbel ook gebruikt met betrekking tot plaatselijke lichamen van christenen (Hand. 15:41; Openb. 1:4). Elke gemeente moet door onderlinge eenheid worden gekenmerkt en moet in eendracht zijn met de gehele wereldomspannende gemeente — ze zijn alle één. De soort van eenheid die de gemeente moet bezitten, wordt in 1 Korinthiërs 1:10 beschreven: „Nu vermaan ik u, broeders, bij de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.”
Liefde, de basis voor eenheid, vormt het belangrijkste identificerende kenmerk van de ware christelijke gemeente. Jezus zei: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). De bijbel gebiedt christenen: „Bekleedt u . . . met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid” (Kol. 3:14). Wil deze liefdevolle eenheid bereikt worden, dan moeten alle gemeenteleden het door de geest geïnspireerde Woord van God bestuderen en er in overeenstemming mee leven. Op deze wijze ontwikkelen zij de zin en de geest of aandrijvende kracht van Christus en komen zij te weten hoe hij over de dingen denkt (Rom. 8:9; 1 Kor. 2:16). Zij leren God kennen — zijn persoonlijkheid en zijn voortreffelijke eigenschappen en wegen — en kunnen navolgers van hem worden (Ef. 5:1). Dit leidt tot eenheid, maar niet tot uniformiteit. Wanneer elk lid van de gemeente ’de nieuwe persoonlijkheid aandoet’, verliest hij niet zijn identiteit (Ef. 4:22-24). Ieder heeft nog steeds zijn eigen smaak, talenten en bekwaamheden. Dit leidt tot een aangename verscheidenheid en tot geluk in de gemeente.
HET CENTRALE LICHAAM VAN OUDERLINGEN
Er zijn verenigde, gezamenlijke krachtsinspanningen voor nodig om het „goede nieuws” over de gehele aarde bekend te maken. De eerste-eeuwse christenen verheugden zich in deze eenheid, zoals de apostel Paulus aan de christelijke gemeente in de stad Filippi, in Macedonië, schreef: „Alleen, gedraagt u op een wijze die het goede nieuws over de Christus waardig is, opdat ik, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, over de dingen aangaande u mag horen, dat gij vaststaat in één geest, één van ziel zijde aan zijde strijdend voor het geloof van het goede nieuws” (Fil. 1:27). De eerste-eeuwse gemeenten werkten met de gemeente in Jeruzalem samen. Aangezien het de oudste gemeente was en de apostelen deel uitmaakten van het lichaam van ouderlingen aldaar, zagen de andere gemeenten voor het ontvangen van raad en leiding naar dit lichaam van ouderlingen op.
Jehovah’s Getuigen in deze tijd hebben ernaar gestreefd de manier waarop de vroege christelijke gemeente werkzaam was, te weten te komen, ten einde dat schriftuurlijke voorbeeld na te volgen. De meer dan 40.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de gehele aarde werken met een centraal lichaam van ouderlingen in Brooklyn, New York, samen. Dit lichaam is samengesteld uit christelijke mannen die rijpe, ervaren leden van Christus’ gemeente zijn en die tot verscheidene nationaliteiten behoren en uit verscheidene landen afkomstig zijn. Op grond van hetgeen in 1 Timótheüs 3:1-7 en Titus 1:5-9 staat opgetekend, komen zij er ook voor in aanmerking om herders en opzieners van de kudde Gods te zijn.
Hoe het eerste-eeuwse lichaam van ouderlingen in Jeruzalem werkzaam was, wordt in Handelingen 15 geïllustreerd. Zoals daar wordt aangetoond, handelde God ten aanzien van geheel zijn volk, waar het zich ook op aarde bevond — zijn gehele gemeente. Via het Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, bracht God zijn dienstknechten Paulus en Barnabas, die in niet-joodse landen predikten, in een situatie waardoor er een probleem aan de orde kwam: Moest er van heidenen die het christendom aanvaardden, verlangd worden dat zij besneden werden voordat zij in de gemeente werden aanvaard? Sommige joodse christenen zeiden van wel.
Als gevolg hiervan gingen de apostel Paulus en anderen met het probleem naar Jeruzalem, waar de overige apostelen en de ouderlingen van die gemeente woonden (Hand. 15:1, 2). Toen dit gehele lichaam bijeen was, legden Paulus en Barnabas de kwestie aan hen voor. Er ontwikkelde zich een discussie waarin Petrus de leiding van de geest in verband met de eerste heidense bekeerling, Cornelius, beschreef (Hand. hfdst. 10). Vervolgens legden Paulus en Barnabas een overeenkomstig getuigenis af. Bij die gelegenheid ’legde’ de heilige geest ’getuigenis af’ van Gods wil aangaande de kwestie (Joh. 15:26). Opdat de kwestie schriftuurlijk opgelost zou worden, zorgde Gods geest er vervolgens voor dat bepaalde dingen in de herinnering werden teruggebracht door de aandacht van Jakobus, de halfbroer van Jezus Christus, op Amos 9:11, 12 te vestigen, terwijl Gods geest ook als een leraar optrad om Jakobus de belangrijkheid van die profetie te doen inzien (Joh. 14:26). Aldus werd de kwestie in werkelijkheid door heilige geest opgelost. Er werd derhalve een brief aan alle gemeenten geschreven om hen in harmonie met Gods wil te leiden. — Hand. 15:22-29.
Door te beschouwen hoe dat christelijke lichaam in Jeruzalem werkzaam was, kunnen wij zien hoe het hedendaagse centrale lichaam van ouderlingen werkzaam is. Wanneer de noodzaak voor extra hulp zich voordoet, kiezen de mannen uit wie het centrale lichaam van ouderlingen bestaat, andere ervaren mannen uit die ervoor in aanmerking komen te zamen met hen in dit lichaam dienst te verrichten. Dit lichaam leidt ook de beschouwing van de aanbevelingen van ouderlingen die door de gemeenten worden gedaan en de aanstelling van mannen in deze posities. Tot de werkzaamheden ervan behoort ook het toezicht op het schrijven en/of publiceren van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt!, bijbels en andere bijbelse publikaties, waarbij de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania en de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., als wettelijke werktuigen worden gebruikt.
Behalve het bestuur in deze kwesties staat het centrale lichaam door middel van bijkantoren nauw in contact met de gemeenten in de gehele wereld. Het houdt de zendingsschool Gilead in Brooklyn (New York) in stand, leidt de toewijzing van zendelingen over de gehele aarde en ziet erop toe dat bekendmakers van het „goede nieuws” van het Koninkrijk geïsoleerde plaatsen bereiken. Van tijd tot tijd brengen leden van dit lichaam een bezoek aan deze andere landen. Dit draagt ertoe bij dat er een wereldomvattende eenheid van denken en handelen wordt gehandhaafd (1 Kor. 1:10). Deze mannen zijn met plaatselijke Newyorkse gemeenten verbonden en dienen daar als ouderlingen. Zij zijn geen bestuurders of „meesters” van het leven of het geloof van Jehovah’s Getuigen maar worden als broeders en gelijken bezien, die een taak als beheerder opgedragen hebben gekregen. — 1 Kor. 4:1, 2; 2 Kor. 1:24; 1 Petr. 4:10.
OUDERLINGEN IN DE GEMEENTEN
Elke plaatselijke gemeente heeft op haar beurt haar lichaam van „ouderlingen” of „opzieners” (Grieks: epìskopoi). De ouderlingen zijn in geen enkel opzicht superieure personen, maar zijn in werkelijkheid dienaren van de „kudde” Gods. Hun houding en werk worden door de apostel Petrus in 1 Petrus 5:1-4 beschreven, waar zij „herders” worden genoemd. Zij moeten de „kudde” die aan hen is toevertrouwd, helpen. De uitdrukkingen die op deze mannen van toepassing worden gebracht, zijn geen titels, maar geven in werkelijkheid veeleer te kennen dat zij daadwerkelijk „ouderlingen” zijn, aangezien het hier gaat om rijpe christelijke mannen die zijn aangesteld om herderlijk werk te verrichten en het toezicht te houden op geestelijke zaken. Speciale titels, waardoor een klasse van „geestelijken” van een klasse van „leken” wordt onderscheiden, zijn onder Jehovah’s Getuigen niet in zwang. — Job 32:21, 22.
Mannen die door elke gemeente worden aanbevolen om als ouderlingen of opzieners te worden erkend, worden gekozen overeenkomstig de schriftuurlijke hoedanigheden die worden uiteengezet in 1 Timótheüs 3:1-7, Titus 1:5-9 en andere teksten waarin de hoedanigheden en het werk van ware opzieners worden beschreven. Aldus geeft de „heilige geest” aan het centrale lichaam van ouderlingen te kennen wie zij moeten aanstellen „om de gemeente Gods te weiden”. — Hand. 20:28.
Toezicht uitoefenen op de kudde van God is een „herderlijk” werk. Wanneer de apostel Paulus de taak beschrijft om „voor Gods gemeente zorg [te] dragen”, gebruikt hij het Griekse woord epimeléomai, wat betekent „zorg dragen voor”, waarbij overleg en voorzorg zijn betrokken, aangezien epi ’het richten van de geest op het te verzorgen object’ aanduidt (1 Tim. 3:5). In Lukas 10:34, 35 wordt het woord met betrekking tot de zorg van de goede Samaritaan voor de gewonde man gebruikt.
De belangrijkste taak van de ouderlingen is derhalve om goed op de geestelijke gezindheid van de gemeente toe te zien en om te onderwijzen, te helpen, terecht te wijzen, te corrigeren en te vermanen. De ouderlingen hebben belangstelling voor de gemeente, waarbij zij deze niet als een groep mensen beschouwen maar belangstelling hebben voor het welzijn van elk afzonderlijke lid. Dat de ouderlingen ’bekwaam zijn om te onderwijzen’, houdt in dat zij de bekwaamheid bezitten om aan afzonderlijke personen, echtparen en gezinnen nuttige raad te geven met betrekking tot de toepassing van de Schrift op hun leven en problemen. — 1 Tim. 3:2; 2 Tim. 4:2; 2:24, 25.
De ouderlingen van een gemeente houden wanneer dit nodig is zitting om gevallen aan te horen waarin er een geschil bestaat tussen leden van de gemeente of waarbij beschuldigingen van kwaaddoen zijn betrokken. Zij moeten hierin echter niet als hardvochtige rechters worden bezien, maar veeleer als liefdevolle broeders die belangstelling hebben voor het herstel van de kwaaddoener. Zij stellen zich ten doel de betrokkenen te helpen hun probleem in overeenstemming met de aanwijzingen van Gods Woord op te lossen en, in harmonie met de Schrift, de morele reinheid van de gemeente te bewaren. Hierdoor wordt Gods blijvende gunst verzekerd, terwijl ook wordt voorkomen dat er smaad op Gods gemeente wordt geworpen (1 Petr. 2:15, 16). Barmhartigheid en de goede geestelijke positie van de gemeente vormen derhalve de belangrijkste factoren. Er wordt alle mogelijke moeite gedaan om de dwalende te ’winnen’ door te trachten hem terecht te brengen, en door hem te helpen zijn weg te corrigeren en weer in een gezonde geestelijke toestand te geraken (Matth. 18:15). Indien personen echter op een grove wijze schriftuurlijke beginselen overtreden en er geen blijk van geven werkelijk berouw te hebben of de neiging te bezitten een slechte handelwijze de rug toe te keren, kan het lichaam van ouderlingen ertoe overgaan hen „uit de gemeenschap te sluiten”. Dit optreden komt neer op een distantiëring of een verbreking van geestelijke omgang en vriendschappelijk verkeer. — 1 Kor. 5:9-13.
Behalve dat uitsluiting de gemeente zuivert van de blaam dat ze kwaaddoen door de vingers ziet, kan de overtreder er ook door geholpen worden tot bezinning te komen (1 Tim. 1:20). Indien zo’n persoon later berouw heeft en zijn verkeerde handelwijze de rug toekeert en om herstel verzoekt, kan hij weer in de gemeente worden opgenomen nadat het lichaam van ouderlingen zijn veranderde gedrag en houding aan een onderzoek heeft onderworpen (2 Kor. 2:5-8). Gedurende de tijd dat de persoon is uitgesloten, wordt hij niet onheus behandeld of beschimpt, maar wordt hij overeenkomstig Jezus’ raad „als een mens uit de natiën” beschouwd, dat wil zeggen, als iemand die zich in de wereld buiten bevindt, niet als een lid van de christelijke gemeente. — Matth. 18:17.
DIENAREN IN DE BEDIENING
„Dienaren in de bediening” (Grieks: diákonoi) worden uitgekozen op grond van hoedanigheden die in 1 Timótheüs 3:8-13 staan opgetekend. Deze mannen werken onder het toezicht van de ouderlingen om hulp te bieden bij de zorg voor de vele behoeften van de gemeente. Zij doen dit door de administratie van de gemeente bij te houden, de vergaderplaats schoon en in goede conditie te houden en van het nodige te voorzien, erop toe te zien dat de mensen in de gemeenschap systematisch met het „goede nieuws” worden bereikt — waarbij gebiedskaarten en -toewijzingen aan personen en groepen betrokken zijn — zich ervan te vergewissen dat alle gemeenteleden voorzien zijn van bijbelse lectuur om getuigenis te geven en te onderwijzen, nieuwelingen te helpen het „goede nieuws” bekend te maken, geïnteresseerde personen te bezoeken, behoeftige of zieke personen te helpen, enzovoort. Evenals de ouderlingen verrichten zij dienst in harmonie met de „gaven” die God naar zijn goeddunken aan een ieder van hen heeft gegeven (Rom. 12:6-8). Geen van de ouderlingen of dienaren in de bediening ontvangt een salaris. Zij verrichten hun diensten gratis.
Hoewel ook vrouwen aan het werk deelnemen dat erin bestaat het „goede nieuws” aan de mensen bekend te maken en te onderwijzen, zoals vrouwen van de vroege christelijke gemeente dit deden, worden zij niet als ouderlingen aangesteld. Dit is in harmonie met de woorden van de apostel Paulus in 1 Timótheüs 2:12 en 1 Korinthiërs 14:34.
Ten einde de ouderlingen een speciale opleiding te geven, wordt er periodiek op geschikte plaatsen in een cursus of school voorzien. Alle gemeente-ouderlingen worden uitgenodigd deze scholen, „Koninkrijksbedieningsscholen” genaamd, te bezoeken, waar zij onderwijs ontvangen uit een leerboek dat precies aan hun behoeften is aangepast. De scholen worden door bekwame leraren geleid. De plaatselijke gemeenten kunnen degenen die van buiten de directe omgeving van de school komen, van voedsel en onderdak voorzien. Een overeenkomstige school voorziet in de opleiding van „pionier”-Getuigen — degenen die elke maand geregeld negentig uur of meer aan de rechtstreekse bekendmaking van het goede nieuws besteden.
REIZENDE KRING- EN DISTRICTSOPZIENERS
Ouderlingen die in de positie verkeren dat zij al hun tijd of een groot gedeelte van hun tijd aan werk als kringopziener kunnen besteden, worden aangesteld om ongeveer twintig gemeenten in een bepaald gebied geregeld te bezoeken. Het werk van de kringopziener bestaat erin met de ouderlingen in de gemeente die hij bezoekt, samen te werken, gerezen problemen te bespreken en de gemeente aan te moedigen door zijn omgang met de gemeente en door met zoveel mogelijk leden van de gemeente deel te nemen aan de voortreffelijke bekendmaking van het „goede nieuws”. Hij houdt ook lezingen waarin hij allen aanmoedigt in het geloof voorwaarts te gaan. — Rom. 1:11, 12.
Het werk van de districtsopziener komt overeen met dat van de kringopziener. Een district bestaat gewoonlijk uit ongeveer twintig kringen of gedeelten ervan. De districtsopziener bezoekt deze kringen, bij welke gelegenheid er in geschikte steden of in een centraal gelegen Congreshal van Jehovah’s Getuigen „kringvergaderingen” worden gehouden. Hij is de voorzitter van dergelijke bijeenkomsten. Deze vergaderingen duren gewoonlijk twee dagen. In opbouwende lezingen en besprekingen door de kring- en districtsopziener en andere plaatselijke ouderlingen wordt schriftuurlijke raad gegeven in verband met het leven van een christen, zijn werk en zijn problemen. Onder leiding van het centrale lichaam van ouderlingen wordt voor twee van zulke vergaderingen per jaar een programma verschaft. Op deze grote vergaderingen wordt een doopdienst geleid.
GEMEENTEVERGADERINGEN
In de gemeenten van Jehovah’s Getuigen worden elke week de volgende vergaderingen gehouden, en wel op tijden die plaatselijk het meest geschikt zijn:
Gemeenteboekstudie. Eens per week komen Jehovah’s Getuigen en personen die de bijbel met hen bestuderen, in huizen in hun verschillende omgevingen bijeen voor een studie van een uur, waarbij zij gebruik maken van de bijbel en een bijbels leerboek dat onder leiding van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen is verschaft. Hier kan iemand goed bekend raken met anderen in zijn omgeving die God dienen. Doordat het groepje klein is, wordt iemand ertoe aangemoedigd vrijuit te spreken en raakt hij eraan gewend zijn geloof tegenover anderen te uiten (Hebr. 13:15). Hij is ook in de gelegenheid vragen te stellen, waarop hij antwoord ontvangt, te zamen met een schriftuurlijke bespreking als ondersteuning. Hierdoor wordt iemands kennis van de bijbel gescherpt. — Spr. 27:17.
Het huis waar de gemeenteboekstudie wordt gehouden, dient gewoonlijk als een trefpunt waar de groep op andere tijden bijeenkomt om van daaruit de mensen in de omgeving met het „goede nieuws” te bezoeken. Deze groepsregeling stelt personen die goede vorderingen in hun bijbelstudie maken, in de gelegenheid hulp te ontvangen bij de bekendmaking van het „goede nieuws”.
Openbare vergadering. Elke week, gewoonlijk op zondag, komt de gemeente bijeen om naar een openbare bijbellezing te luisteren. Er worden schema’s over talloze uiteenlopende bijbelse onderwerpen verschaft en de lezingen worden door bekwame sprekers, gewoonlijk ouderlingen, gehouden. Door een bijbel mee te nemen, is men in de gelegenheid de spreker te volgen als hij schriftplaatsen aanhaalt, waardoor men in staat wordt gesteld te begrijpen wat de bijbel over het onderwerp leert.
„Wachttoren”-studie. Deze vergadering volgt gewoonlijk op de openbare lezing. Ze bestaat uit een studie van de bijbel aan de hand van het tijdschrift De Wachttoren. De hier gevolgde procedure, waarbij de hele gemeente aanwezig is, komt overeen met die van het groepje op de gemeenteboekstudie. De voorzitter stelt vragen, waar de aanwezigen vrijwillig commentaar op geven.
Theocratische School. Deze school wordt in elke gemeente geleid ten einde alle ingeschreven leden te helpen zich vollediger toe te rusten om de waarheid op een doeltreffender wijze tot anderen te spreken. Velen worden door deze school toegerust om ’voor de getrouwen een voorbeeld in spreken’ te worden wanneer zij openbare lezingen houden en de gemeente vanaf het podium vermanen en onderwijzen. Allen op de school ontvangen toewijzingen voor lezingen over bijbelse onderwerpen en worden door vriendelijke, persoonlijke raad van de ouderling die de school leidt, geholpen vorderingen te maken (1 Tim. 4:12, 13, 15; 2 Tim. 2:15). Iedereen die met de gemeente verbonden is, kan zich laten inschrijven. Op deze wijze wordt elkeen in staat gesteld doeltreffender in de huizen van geïnteresseerde personen te spreken en te onderwijzen.
Dienstvergadering. Deze vergadering, die gewoonlijk op de Theocratische School volgt en op dezelfde avond wordt gehouden, wordt zo genoemd omdat ze speciaal gericht is op de dienst van een christen voor Jehovah God. Deze dienst omvat zowel aangelegenheden van het dagelijkse leven als het bekendmaken en onderwijzen van het „goede nieuws” aan de mensen. Manieren waarop de bijbelse waarheid aan anderen bekendgemaakt kan worden, het opleiden en streng onderrichten van kinderen, christelijk gedrag, ervaringen van de Getuigen in de bekendmaking van het „goede nieuws”, in de wijze waarop zij het hoofd bieden aan problemen in het leven, enzovoort, worden besproken. Het programma omvat lezingen en groepsbesprekingen. Ook wordt op deze vergadering gedemonstreerd hoe men de bijbel kan bespreken met anderen die een horend oor hebben en hoe men een bijbelstudie in het huis van geïnteresseerde mensen kan leiden.
KONINKRIJKSZALEN EN FINANCIERING
Jehovah’s Getuigen noemen hun gemeentelijke vergaderplaatsen „Koninkrijkszalen”. Soms worden er zalen gehuurd, maar vaak bouwen de Getuigen schitterende en niettemin eenvoudige, doelmatige zalen. Gewoonlijk worden de meeste bouwwerkzaamheden door de Getuigen zelf verricht. De onkosten voor de bouw en het onderhoud van Koninkrijkszalen en alle andere uitgaven van de gemeenten worden door vrijwillige bijdragen van de gemeenteleden bestreden. Er gaan op de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen geen collecteschalen rond en er wordt nooit om geld gevraagd. Er staat een bijdragebus in de zaal en iedereen die wil meehelpen de kosten te bestrijden, kan naar eigen goeddunken een bijdrage geven. — Matth. 6:3, 4.
Op overeenkomstige wijze wordt het wereldomvattende werk van Jehovah’s Getuigen ondersteund door bijdragen van degenen die graag zien dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” wordt gepredikt (Matth. 24:14). Door de bijdragen die geïnteresseerde personen voor bijbelse lectuur geven, worden de druk- en verspreidingskosten gedeeltelijk bestreden.
Aangezien Jehovah’s Getuigen beseffen dat de „gemeente van de levende God . . . een pilaar en ondersteuning van de waarheid” op aarde is, houden zij zich voor de structuur en functie van de gemeente strikt aan de bijbel. Door middel van de gemeente hopen zij veel mensen er werkelijk bij te helpen Gods regelingen te leren kennen, overeenkomstig de waarheid te leven en de God der waarheid te verheerlijken. — 1 Tim. 3:15.
[Illustratie op blz. 23]
Lichaam van ouderlingen in de V.S.
[Illustraties op blz. 26]
Gezin in Australië gaat Koninkrijkszaal binnen
Getuigenis geven in Brazilië
. . . in Ivoorkust