IJver voor Jehovah’s huis
„Louter ijver voor uw huis heeft mij verteerd.” — Ps. 69:9.
1. Welke krachtige boodschap werd in de lente van 29 G.T. verkondigd?
HET is de lente van het jaar 29 G.T. In de wildernis van Judéa verschijnt een opvallende figuur. Hij draagt kleding van kameelhaar en een leren gordel om zijn middel. Het is Johannes de Doper. Hoor zijn bezielende boodschap! — „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Onder degenen die naar de doop komen, bevinden zich ook velen van de Sadduceeën en Farizeeën. Johannes neemt geen blad voor de mond wanneer hij deze religieuze huichelaars op hun plaats zet. Hij noemt hen „adderengebroed”. En hij maakt duidelijk dat de komende Koning zal dopen met heilige geest en met vuur — dat met tarwe te vergelijken personen bijeengebracht zullen worden voor redding, maar dat degenen die als waardeloos kaf zijn, bijeengebracht zullen worden voor een vurig oordeel van eeuwige vernietiging. — Matth. 3:2-12.
2. Hoe werd de Koning geïdentificeerd?
2 Het wordt herfst, en de aangestelde maar nog niet regerende Koning verschijnt. Johannes doopt deze volmaakte Persoon, op wie Gods geest nu neerdaalt gelijk een duif. Jehovah’s eigen stem wordt vanuit de hemel gehoord, die zegt: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” — Matth. 3:13-17.
3. (a) Welke uitdagende woorden weerklonken in de lente van 30 G.T.? (b) Hoe had Gods gezalfde zijn ijver voor het huis van zijn Vader reeds getoond?
3 Het is weer lente, nu van het jaar 30 G.T. Het Pascha is gevierd. En nogmaals weerklinken in Galiléa die uitdagende woorden: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”! (Matth. 4:17) Wie is de bekendmaker van dit koninkrijk? Niemand anders dan de gezalfde Koning zelf, die nu in hun midden is. Toen hij ter gelegenheid van het Pascha in Jeruzalem was, had hij zijn liefde voor rechtvaardigheid getoond door de kooplieden die Gods aanbidding tot een handelsobject trachtten te maken, uit Jehovah’s tempel te drijven. Het was bij die gelegenheid dat de discipelen van die man, Jezus, zich herinnerden dat de psalmist over hem had geschreven: „Louter ijver voor [Jehovah’s] huis heeft mij verteerd.” — Ps. 69:9; Joh. 2:13-17.
IJVERIG IN GEBED EN ACTIVITEIT
4. Hoe toonde Jezus dat hij ten zeerste geïnteresseerd was in de rechtvaardiging van de naam van zijn Vader?
4 Jezus was altijd ijverig voor Jehovah’s naam en reputatie. Hij leerde zijn discipelen te bidden om de heiliging van die naam (Luk. 11:2). En voordat hij van zijn discipelen heenging, zei hij in gebed tot Jehovah: „Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken, opdat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en ik in eendracht met hen” (Joh. 17:26). Jezus was er ten zeerste in geïnteresseerd te zien dat de naam van zijn Vader van alle smaad werd gezuiverd, ja, werd gerechtvaardigd.
5. (a) Wat nam in Jezus’ bediening de voornaamste plaats in? (b) Voor welk andere nuttige doel was hij gekomen?
5 Deze pionierprediker kwam met een wereldschokkende boodschap. (Vergelijk Hebreeën 2:10; 12:2, waar in de Revised Standard Version „pionier” wordt gebruikt voor „Voornaamste Bewerker”.) Zijn dynamische prediking handelde over het Koninkrijk, waar hij zijn discipelen ook om leerde bidden: „Uw koninkrijk kome.” Bij diezelfde gelegenheid, op een berg in Galiléa, gaf hij zijn toehoorders de raad hun hart niet op materiële dingen te zetten, maar veeleer ’Gods koninkrijk en zijn rechtvaardigheid te blijven zoeken’ (Matth. 6:10, 19-21, 24-34). Jezus kwam om de mensheid, voor wie hij de toekomstige koning is, te dienen. Hij kwam ook om „zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Allen die geloof zouden oefenen in zijn loskoopoffer, zouden eeuwig leven ontvangen in het gebied van zijn koninkrijk. — Joh. 17:3.
6. Waar en hoe predikte Jezus, en met welke voorbeeldige houding?
6 Wat een schitterend ’goed nieuws’ was dat! Jezus hield zich er intensief mee bezig dit „goede nieuws” in het gehele land Palestina te prediken. Hij predikte op de berghelling, in particuliere huizen, in de synagogen, in de tempel, aan de zeeoever en op andere openbare plaatsen.a Hij verrichtte ook wonderen van genezing en toonde aldus hoe hij in zijn koninkrijk de gehele mensheid op deze aarde zou genezen. Aldus zou hij hen herstellen tot volmaakt leven in een wereldomvattend paradijs. Het verslag luidt:
„Jezus begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek genas. Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder. Toen zei hij tot zijn discipelen: ’Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt’” (Matth. 9:35-38).
Hoe werden zulke gebeden om „werkers” verhoord?
MEER ’WERKERS VOOR DE OOGST’
7. (a) Hoe moesten de twaalf discipelen hun werk ten uitvoer brengen? (b) Waar zouden zij personen vinden ’die het waard waren’?
7 Jezus zelf maakte er een begin mee in de behoefte te voorzien door die twaalf discipelen te onderrichten en uit te zenden. En hoe moesten zij hun werk ten uitvoer brengen? Welnu, met dezelfde ijver die hun Meester had getoond! Hij zei tot hen: „Welke stad of welk dorp gij ook binnengaat, onderzoekt wie daarin het waard is.” Dit zou betekenen dat zij naar de huizen van de mensen moesten gaan, waar personen ’die het waard waren’, gunstig op het „goede nieuws” zouden reageren. Op deze wijze zouden die discipelen ook een plaats vinden waar zij konden overnachten. Maar in sommige steden zouden zij niet gastvrij worden ontvangen. Derhalve zei Jezus: „Als gij ergens een huis binnengaat, blijft daar en vertrekt vandaar. En als men u ergens niet ontvangt, schudt dan bij het weggaan uit die stad het stof van uw voeten, als een getuigenis tegen hen.” — Matth. 10:11-15; Luk. 9:1-6.
8. (a) Waaruit blijkt nog meer dat er huisbezoeken werden gebracht? (b) Hoe zou de vriendelijke houding van de huisbewoner destijds, en ook nu, tot zegen van hem kunnen zijn?
8 Degenen die de twaalf vriendelijk ontvingen, stelden zichzelf ervoor open zegeningen van Jehovah te ontvangen door bemiddeling van zijn Zoon, zoals Jezus dit tot die discipelen zei, met de woorden:
„Wie u ontvangt, ontvangt ook mij, en wie mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft uitgezonden. . . . En al wie een van deze kleinen slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, voorwaar, ik zeg u, zijn beloning zal hem geenszins ontgaan” (Matth. 10:40-42).
Wanneer een huisbewoner op een zachtmoedige en welwillende wijze op de boodschap reageerde, werd destijds, zoals ook in deze tijd zo vaak is gebeurd, de weg voor hem geopend om geestelijke zegeningen te ontvangen, alsook het vooruitzicht op eeuwig leven. — Vergelijk Matthéüs 25:34-40.
9. Waar verrichtten de 70 een oogstwerk, en met welk tweeledige doel?
9 Er moesten echter nog meer werkers worden opgeleid voor de oogst. Wij lezen dan ook: „Na deze dingen wees de Heer zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plaats waarheen hijzelf van plan was te gaan.” Het verslag zegt niet of zij naar de synagogen of marktplaatsen gingen. Maar zij kregen wel instructies om naar de huizen van de mensen te gaan. Jezus zei tot hen: „Waar gij ook een huis binnengaat, zegt eerst: ’Vrede zij over dit huis.’ En indien daar een vriend des vredes is, zal uw vrede op hem rusten. Maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren.” De discipelen moesten dankbaar gebruik maken van de gastvrijheid van die huisbewoners die naar het „goede nieuws” luisterden. Maar als een huisgezin, of zelfs een hele stad, weigerde naar de boodschap te luisteren, moesten de discipelen de mensen op zijn minst waarschuwen, door te zeggen: „Houdt . . . dit in gedachten, dat het koninkrijk Gods nabijgekomen is.” Zij stelden hierin een voorbeeld dat Jehovah’s Getuigen in deze tijd trachten na te volgen. Zij baanden de weg met betrekking tot een tweeledig werk dat erin bestond die huisgezinnen te onderwijzen die hen graag ontvingen en een waarschuwing te geven aan de andere gezinnen die blijk gaven van minachting voor het „goede nieuws” omtrent Gods komende oordelen. — Luk. 10:1-16.
10. Hoe kunnen Jehovah’s Getuigen in deze tijd net zo’n vreugde hebben als de 70?
10 Het verslag vertelt ons dat „de zeventig vreugdevol terug[keerden]” omdat de demonen met gebruikmaking van Jezus’ naam aan hen werden onderworpen. Maar Christus toonde aan dat zijn discipelen zich liever dienden te verheugen over hun hemelse vooruitzichten en hun geestelijke verlichting (Luk. 10:17-24). Zo is het ook in deze tijd. Christenen die zich ervoor inzetten om in de huizen van de mensen te onderwijzen en te prediken, hebben redenen tot grote vreugde omdat zij in een goede verhouding tot God staan, zijn voornemens kennen en Jehovah’s zegen op hun krachtsinspanningen rust wanneer zij het „goede nieuws” aan anderen bekendmaken.
„VREUGDE MET HEILIGE GEEST”
11. Hoe reageerde de nieuwe christelijke gemeente op vervolging?
11 Het toneel verplaatst zich naar Pinksteren van het jaar 33 G.T. en daarna. De verantwoordelijkheid om het „goede nieuws” te verkondigen, rustte nu geheel en al op de pas opgerichte christelijke gemeente. Ze kreeg al direct met vervolging te kampen. Maar het enige resultaat daarvan was dat de gemeente duidelijker inzag wat haar opdracht was, namelijk, de soevereiniteit van Jehovah hoog te houden en zijn koninkrijk in handen van Christus te prediken. Moedig verklaarden Petrus en Johannes: „Wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.” Te zamen met de andere gelovigen loofden zij Jehovah en richtten zij een smeekbede tot hem als de „Soevereine Heer, . . . Degene die de hemel en de aarde en de zee en alle dingen die daarin zijn, hebt gemaakt”. — Hand. 4:18-24.
12. Welk voorbeeldige standpunt namen de apostelen in onder vervolging, en met welk resultaat?
12 Toen die volgelingen van Christus door een nieuwe golf van vervolging werden getroffen, gaven zij een moedig getuigenis voor het religieuze Sanhedrin, met de woorden:
„Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gedood door hem aan een hout te hangen. Hem heeft God als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder tot zijn rechterhand verhoogd, om Israël de gelegenheid tot berouw en vergeving van zonden te geven. En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:29-32).
Zolang die apostelen onwrikbaar bleven in hun ondersteuning van de Soevereine Heer Jehovah en zijn Voornaamste Gevolmachtigde, Jezus Christus, zou de heilige geest hen helpen bij hun predikings- en onderwijzingswerk.
13. Hoe kunnen christenen tot op deze dag „vreugde met heilige geest” behouden?
13 Die kritieke periode was er niet de tijd voor om over voedsel en andere onbeduidende dingen te redetwisten. Zij moesten de gelederen sluiten en een verenigd front bieden tegen de vijand buiten. Door dit te doen, ondervonden zij datgene waarover de apostel Paulus later schreef, met de woorden: „Het koninkrijk Gods . . . betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest” (Rom. 14:17). Tot op deze dag wordt christenen die moedig Jehovah’s soevereiniteit en koninkrijk verkondigen, terwijl zij in eenheid met hun broeders juiste beginselen hoog houden, de verzekering gegeven dat zij de hulp van de heilige geest zullen ontvangen en vreugde zullen hebben in hun werk. — Vergelijk Matthéüs 25:21.
„ZONDER OPHOUDEN” DOORGAAN
14. Hoe kwamen die discipelen, ofschoon hun werd gelast ’niet meer te spreken’, hun goddelijke opdracht na?
14 Het „goede nieuws” verbreidde zich als een lopend vuurtje. De vreugde en ijver van de apostelen was niet te bekoelen. Toen de wijze raad van rechter Gamaliël werd opgevolgd, die zei „laat hen begaan”, „gingen [zij] van het Sanhedrin vandaan, verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van [Jezus’] naam oneer te lijden”. En hoe reageerden zij op het bevel van het Sanhedrin om „niet meer op basis van Jezus’ naam te spreken”? Het verslag vertelt ons: „En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.” — Hand. 5:38-42.
15. Welke fundamentele activiteit kunnen wij in navolging van de apostelen verrichten, hoewel enkele aspecten van ons werk misschien anders zijn?
15 Evenals die apostelen gaan ook wij, waar wij de vrijheid hebben, „van huis tot huis” om mensen te zoeken die het „goede nieuws” waardig zijn. Wanneer wij hen vinden, kunnen wij verdere bezoeken bij hen brengen en hen helpen door middel van een gratis bijbelstudie bij hen thuis. Natuurlijk zijn bepaalde aspecten van ons werk tegenwoordig anders, doordat wij niet naar tempels of synagogen gaan om te prediken. Ook hebben wij nu de hulp van de gedrukte bladzijde, auto’s en andere vervoermiddelen om ons werk te vergemakkelijken. Huisbezoeken zijn derhalve een prachtige manier om de gedrukte boodschap te verspreiden en dan terug te keren ten einde Gods Woord te onderwijzen aan degenen die gunstig op het „goede nieuws” reageren.
’WEERHOUD U ER NIET VAN’
16. (a) Waar verrichtte Paulus zijn getuigenis- en onderwijzingswerk? (b) Waaruit blijkt dat de huisbezoeken die Paulus bracht, overeenkwamen met onze huidige van-huis-tot-huisactiviteit?
16 De apostel Paulus stelde ook een voortreffelijk voorbeeld wat de openbare prediking betreft. Overal waar hij maar joden en anderen kon vinden om mee te praten — in de synagogen, op de marktplaats of aan de oever van een rivier — gaf hij getuigenis. Twee jaar lang hield hij in Efeze in de aula van een school dagelijks lezingen voor nieuwe „discipelen” (Hand. 16:13; 18:4; 19:9). En later zei Paulus tot degenen die ouderlingen in de gemeente in Efeze waren geworden: „Vanaf de eerste dag dat ik het district Asia betrad, . . . [heb] ik mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Doch ik heb . . . grondig getuigenis afgelegd.” Aan wie? Alleen aan diegenen die uiteindelijk ouderlingen werden? Neen, want Paulus voegt eraan toe dat hij „zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis [heeft] afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus”. Er behoorden dus ook nieuwelingen, die de elementaire leringen omtrent berouw en geloof moesten weten, tot degenen die onmiddellijk vanaf het begin van Paulus’ zendingsdienst in Efeze „in het openbaar en van huis tot huis” werden onderwezen. — Hand. 20:18-21; 18:19; 19:1-7; vergelijk Hebreeën 6:1.
17. Op grond waarvan wordt de Griekse uitdrukking kat oikous in veel bijbelvertalingen weergegeven met „van huis tot huis”? (b) Wat moet, in navolging van de wijze waarop Paulus ’grondig getuigenis aflegde’, ons christelijke getuigenisgeven zoal omvatten?
17 Deze zinsnede „van huis tot huis” is vertaald uit het Griekse kat oikous. Hoewel er andere vertolkingen zijn, gebruiken veel welbekende bijbelvertalingen deze uitdrukking — „van huis tot huis”.b Dit komt doordat het Griekse voorzetsel kata in een „distributieve” betekenis wordt gebruikt. (Vergelijk het overeenkomstige gebruik van kata in Lukas 8:1 — „van stad tot stad”, „van dorp tot dorp”; en in Handelingen 15:21 — „in stad na stad”.) Er kan derhalve worden gezegd dat Paulus’ ’grondige getuigenis’ werd gedistribueerd in huis na huis. De bijbelgeleerde Dr. A. T. Robertson geeft over Handelingen 20:20 het volgende commentaar:
„Bij (volgens) de huizen. Het is opmerkenswaardig dat deze grootste prediker van allen van huis tot huis predikte en dat zijn bezoeken niet slechts gezelligheidsvisites waren.”
Evenals Paulus ’grondig getuigenis aflegde’, gaan ook christenen in deze tijd op zoek naar huisbewoners die voor geestelijke zaken openstaan en gaan zij naar die huizen terug om met geïnteresseerde personen te studeren. Later worden er, zo nodig, herderlijke bezoeken gebracht door getrouwe opzieners.c
18. Waarom hebben Paulus en zijn metgezellen zich er niet van weerhouden van huis tot huis te prediken en te onderwijzen?
18 Er was alle reden waarom Paulus en andere christenen uit zijn tijd zich er ’niet van dienden te weerhouden’ van huis tot huis te prediken en te onderwijzen. Zij leefden in kritieke tijden. De vernietiging van het joodse samenstel van dingen kwam snel naderbij. De Romeinse keizers moedigden aan tot afgoderij. Voor volken die zich „aan de vrees voor de godheden [hadden] overgegeven”, was het dringend noodzakelijk de God te zoeken „die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is”, Degene die de mensen toentertijd zei dat „zij allen en overal berouw [moesten] hebben”. — Hand. 17:22-31.
19. (a) Waarom bestaat er in deze tijd een dringende noodzaak om van huis tot huis getuigenis te geven, alsook aan andere getuigenisactiviteiten deel te nemen? (b) Waartoe zal het leiden wanneer wij ijverig ’in het geloof blijven’?
19 Er bestaat in deze tijd een dringende noodzaak om ’grondig getuigenis te geven’ — van huis tot huis, op informele wijze, op de marktplaatsen, door nabezoeken te brengen en door geregelde bijbelstudies in de huizen te leiden. Het is waar dat het „goede nieuws”, evenals in de dagen van de apostel Paulus, reeds ’in heel de schepping onder de hemel is gepredikt’. Maar de noodzaak bestaat om nog verdere intensieve krachtsinspanningen te doen voordat de „grote verdrukking” toeslaat. De aansporing die de apostel Paulus aan die christenen in Kolosse gaf, geldt evenzeer voor ons allen: „Blijft in het geloof, gegrond op het fundament en standvastig, en [laat u niet] afbrengen van de hoop van dat goede nieuws.” — Kol. 1:23; Matth. 24:21.
20. Hoe kan de met geheel onze ziel verrichte van-huis-tot-huisprediking in deze tijd als een bescherming dienen?
20 Net als in de tijd dat het Romeinse Rijk op het toppunt van zijn macht was, is ook in deze tijd de druk van de zijde van de wereld erop gericht christenen ertoe te brengen zich over te geven aan de genoegens, de zogenaamde „ontspanning” en immoraliteit van goddeloze mensen — „die God niet kennen en . . . die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” — ja, degenen die op het punt staan „de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging [te] ondergaan” (2 Thess. 1:6-9). Onze bescherming is erin gelegen dat wij hetzelfde werk verrichten als Paulus en alle andere ijverige christenen in zijn tijd door „altijd volop te doen [te hebben] in het werk van de Heer” en ons werk te verrichten „met geheel [onze] ziel als voor Jehovah en niet voor mensen” (1 Kor. 15:58; Kol. 3:23). Het schenkt grote voldoening en vreugde ons werk te verrichten in navolging van de apostel Paulus en anderen van de eerste-eeuwse gemeente door in het openbaar en „van huis tot huis” te prediken en „grondig getuigenis” af te leggen opdat anderen kennis mogen verwerven omtrent „berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus” (Hand. 20:20, 21). Moge er, terwijl wij aldus dienst verrichten, altijd hetzelfde over ons gezegd kunnen worden als er over onze Meester werd gezegd: ’De ijver voor Jehovah’s huis van aanbidding heeft mij verteerd.’ — Joh. 2:17.
[Voetnoten]
a Matth. 5:1; 9:10, 28, 35; 12:9; 13:54; 15:29; 21:23; Mark. 1:21, 38, 39; 2:13; 3:19, 20; Luk. 4:15, 16; 5:1-3; 7:36; 8:1; 13:22; 19:1-6, 47; Joh. 4:7-15; 7:14; 18:20.
b De Authorized Version, katholieke Douay Version, American Standard Version, New American Standard Bible, English Revised Version, Revised Standard Version van 1952, The Holy Bible from Ancient Eastern Manuscripts (de Pesjitta) door George M. Lamsa, A New Translation of the Bible (Moffatt), de Spaanse Versión Moderna, de New Testament in an Improved Version (Newcomb), The New Testament (Spencer), The Englishman’s Greek New Testament (interlineair), de vertaling van The New Testament door de Catholic Confraternity, The Westminster Version of the Sacred Scriptures, The Riverside New Testament (Ballantine), New International Version, The New New Testament (interlineair).
Nederlandse vertalingen: De Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, de Leuvense Bijbel en de Rooms-Katholieke Vertaling van 1717.
c Zie voor een meer gedetailleerde bespreking van het onderwerp het artikel „Van huis tot huis” in De Wachttoren van 1 januari 1962, blz. 28.
[Illustratie op blz. 9]
Evenals Jezus’ apostelen gaan hedendaagse christenen „van huis tot huis” om mensen te zoeken die het „goede nieuws” waardig zijn