Na deze „laatste dagen” Gods Messiaanse koninkrijk!
1. (a) Wat houdt de uitdrukking „de laatste dagen” noodzakelijkerwijs in met betrekking tot die dagen? (b) Hebben de „laatste dagen” van het joodse samenstel een einde gehad?
DAGEN die „de laatste dagen” worden genoemd, moeten eens eindigen. In het geval van de joden en hun herbouwde tempel in Jeruzalem eindigden die dagen in het jaar 70 G.T. Waarom werden ze anders „de laatste dagen” genoemd? Historisch bezien kwam er echter inderdaad een einde (telos) aan. Jezus zei over die laatste dagen van het joodse samenstel van dingen: „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matth. 24:21, 22; Mark. 13:19, 20.
2. (a) Wie waren de „uitverkorenen” ter wille van wie de „grote verdrukking” over Jeruzalem werd verkort? (b) Welke zienswijze met betrekking tot de vervulling van Jezus’ profetie zou zijn woorden overdreven doen schijnen?
2 Naar verluidt hebben 97.000 joden in Jeruzalem de belegering en verwoesting van hun heilige stad en haar door koning Herodes gebouwde tempel overleefd. Zij waren echter niet de „uitverkorenen” ter wille van wie die „grote verdrukking” werd verkort. De „uitverkorenen” waren veeleer de christenen, die, na de opheffing van de eerste belegering in 66 G.T., prompt gehoor gaven aan Jezus’ in Matthéüs 24:16-20 gegeven raad en uit de ten ondergang gedoemde stad vluchtten naar een plaats buiten de provincie Judéa. Alles wat destijds gebeurde, was erg genoeg. Maar indien datgene wat Jezus er in Matthéüs 24:21, 22 en Markus 13:19, 20 over zei, echter alleen tot het einde (telos) van Jeruzalem in 70 G.T. beperkt zou zijn, zou hij zich in overdreven bewoordingen hebben uitgelaten. Het is beslist niet de grootste verdrukking geweest die ooit in de gehele opgetekende geschiedenis der mensheid heeft plaatsgevonden of zou plaatsvinden.
3. Vanuit welk standpunt dienen wij de vernietiging van het oude Jeruzalem echter te bezien, willen Jezus’ beschrijvende woorden volledig tot hun recht komen?
3 Jezus’ vergelijking komt pas volledig tot haar recht wanneer wij Jeruzalems vernietiging bezien als een afschaduwing of een voorproefje van een nog in de toekomst liggende, weergaloze „grote verdrukking”, de vernietiging van de christenheid, die beweert tot een miljard lidmaten te zijn uitgegroeid. Haar vernietiging vormt het begin van de vernietiging van het gehele wereldrijk van valse religie. Kort daarna zal de vernietiging volgen van alle wereldse elementen die zich weliswaar van dat Babylonische wereldrijk van valse religie hebben afgescheiden, maar dit niet ten gunste van Gods Messiaanse koninkrijk hebben gedaan. Het aantal mensenlevens dat gedurende die „grote verdrukking” zal worden verdelgd, zal het grote aantal dat in de vloed van Noachs dagen — dat wil zeggen, in de jaren 2370-2369 v.G.T. — omkwam, volledig in de schaduw stellen.
4. (a) Gedurende welke tijdsperiode zouden de „oorlogen en berichten van oorlogen” waarover Jezus profeteerde, plaatsvinden? (b) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat ze „een begin van weeën der benauwdheid” worden genoemd?
4 In Jezus’ profetie van Matthéüs 24:4-22 waren de „oorlogen en berichten van oorlogen” waarover hij sprak tot een speciale tijdsperiode beperkt. In het geval van het joodse samenstel van dingen, waarover zijn discipelen eerst vragen stelden, had deze periode betrekking op de „laatste dagen” van 29 tot en met 70 G.T. Deze periode werd inderdaad gekenmerkt door „oorlogen en berichten van oorlogen”, te zamen met hongersnoden, pestilentiën en aardbevingen. De joden hebben ongetwijfeld enige gevolgen van die rampspoedige dingen ondervonden. Jezus zei evenwel dat zulke dingen slechts „een begin van weeën der benauwdheid” zouden zijn (Matth. 24:8). Ze zouden niet de laatste doodsstuipen zijn.
5. (a) Leidden die benauwende dingen destijds tot de „tegenwoordigheid” van Christus en het „besluit van het samenstel van dingen”? (b) Werd de Koninkrijksprediking bovendien wel of niet in de voorzegde mate verricht? Licht dit toe.
5 Die rampspoedige dingen leidden tot het einde (telos) van het joodse samenstel van dingen in Palestina. Maar zoals wij thans kunnen zien, bleken ze niet „het teken [te] zijn van [Christus’] tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen”, dingen die bij de vragen van de discipelen waren inbegrepen (Matth. 24:3; Mark. 13:4). Ook geschiedde de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis voor alle natiën” gedurende de „laatste dagen” van het joodse samenstel noodzakelijkerwijs op een beperkte schaal, aangezien er slechts weinig Koninkrijkspredikers waren en deze prediking onder vervolging werd verricht (Matth. 24:9-14). Maar de gehele wereld was natuurlijk een open terrein voor hen omdat de Koninkrijksprediking niet tot alleen maar de besneden joden beperkt zou zijn. Na Jezus’ opstanding uit de doden ontvingen zijn discipelen het bevel „discipelen van mensen uit alle natiën” te maken (Matth. 28:19, 20). De Koninkrijksprediking op een wereldomvattende schaal moest toen dus nog in de toekomst liggen, na 70 G.T.
6. (a) Welke dingen zouden volgens de voorzegging na de verdrukking die destijds over de joden kwam, plaatsvinden? (b) Waarom sloten de „uitverkorenen” zich niet bij „alle stammen der aarde” aan in hun geweeklaag?
6 Nadat Jezus melding had gemaakt van de „grote verdrukking” die in 70 G.T. over Jeruzalem kwam, sprak hij verder over dingen die „onmiddellijk na de verdrukking van die dagen” zouden komen (Matth. 24:29). „Het teken van de Zoon des mensen” zou verschijnen; ook zou er geweeklaagd worden, niet slechts door de verstrooide twaalf stammen van de natuurlijke joden, maar door „alle stammen der aarde”. Ook zouden al „zijn uitverkorenen” vergaderd worden totdat zij voltallig waren. Deze „uitverkorenen” zouden zich niet bij „alle stammen der aarde” aansluiten in hun geweeklaag over de naderende wereldrampspoed. Zij zouden zich verheugen in plaats dat zij over het „teken van de Zoon des mensen”, dat in de hemel zou verschijnen, zouden weeklagen (Matth. 24:30, 31). Zij zouden zich verheugen over het bewijs dat zij zich in de „laatste dagen” van het oude wereldse samenstel bevonden. Sinds dat droevige jaar 1914 G.T., het jaar waarin de mensheid haar eerste wereldoorlog meemaakte, hebben wij dat bewijs in een overweldigende mate gezien.
7. Wat moet, volgens het Onze Vader, na het einde van de „laatste dagen” van het wereldomvattende samenstel van dingen worden verwacht?
7 De „laatste dagen” van een periode moeten door iets anders worden gevolgd. Wat zal er op de „laatste dagen” van dit wereldomvattende samenstel van dingen volgen? Ongeacht wat wereldse voorspellers voorzien met betrekking tot de toestand van de aarde na een verwachte derde wereldoorlog, voorzien Jehovah’s Getuigen Gods Messiaanse koninkrijk, het koninkrijk waar Jezus zijn discipelen in het Onze Vader om heeft leren bidden. — Matth. 6:9, 10.
8. Waarom bidden christenen, in weerwil van wat Paulus omstreeks 60-61 G.T. in Kolossenzen 1:13 schreef, nog steeds het Onze Vader?
8 Wij bidden dat gebed nog steeds, in weerwil van datgene wat de apostel Paulus omstreeks 60-61 G.T. in Kolossenzen 1:13 schreef. Hij schreef destijds: „Hij [de hemelse Vader] heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde.” Dit verwijst naar een geestelijk koninkrijk waarin de christenen te Kolosse waren overgezet terwijl zij zich hier op aarde nog in het vlees bevonden, in een stad van Klein-Azië die in religieus opzicht in duisternis was gehuld. Die geestelijke toestand waarin zij zich op aarde onder de heerschappij van Satan de Duivel bevonden, vormde ontegenzeglijk niet de vervulling van het Onze Vader: „Vader, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome” (Luk. 11:2; Matth. 6:9, 10). Wilde dat gebed volledig verhoord worden, dan moest de Zoon van Gods liefde op de troon geplaatst worden en over meer beschikken dan een geestelijk koninkrijk dat ten aanzien van zijn aardse discipelen werkzaam was.
DE MESSIAANSE KONING EN ZIJN MET SCHAPEN TE VERGELIJKEN ONDERDANEN
9, 10. (a) In hoeverre zou Jezus volgens zijn illustratie van de schapen en de bokken, koningschap uitoefenen? (b) Wat zou Jezus eerst bewerkstelligen, voordat het scheidingswerk zou plaatsvinden, en wat zou dat actieve optreden inhouden of betekenen?
9 In zijn profetie omtrent „het besluit van het samenstel van dingen” verwees Jezus naar zijn koningschap in een volledige betekenis. Volgens het verslag van de apostel Matthéüs besloot Jezus zijn profetie met de illustratie van de symbolische schapen en bokken. In Matthéüs 25:31, 32 begon hij de illustratie met de woorden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen [niet natiën] van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.” Dit zou gebeuren nadat de op de troon geplaatste Koning Jezus Christus een eind zou hebben gemaakt aan de tijd dat het Satan de Duivel en zijn demonen vergund was in de hemel te vertoeven, en hen uit hun hemelse plaats naar de omgeving van onze aarde zou hebben geworpen. Dit alles stemt overeen met de profetische afbeelding in Openbaring 12:5-9. Over de betekenis van dat actieve optreden lezen wij:
10 „En ik [Johannes] hoorde een luide stem in de hemel zeggen: ’Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd! En zij hebben hem overwonnen wegens het bloed van het Lam en wegens het woord van het getuigenis dat zij hebben gegeven, en zij hebben hun ziel niet liefgehad, zelfs niet wanneer zij met de dood werden geconfronteerd. Weest hierom vrolijk, gij hemelen, en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.’” — Openb. 12:10-12.
11. (a) Wanneer begonnen de „vier ruiters van de Apocalypse”, gezien de gebeurtenissen, te rijden? (b) Met welke beperkte periode die in Jezus’ profetie over de „laatste dagen” was voorzegd, komt onze periode van oorlogen sinds 1914 overeen?
11 Welke goed ingelichte persoon kan ontkennen dat zulk een buitengewoon „wee [voor] de aarde en de zee” onze twintigste eeuw heeft gekenmerkt sinds 1914, het jaar waarin, te oordelen naar alle bewijzen, de „vier ruiters van de Apocalypse” zijn begonnen te rijden? (Zie Openbaring 6:1-8.) Dat moet een onmiskenbaar „teken” zijn dat in 1914 de „laatste dagen” van het samenstel van dingen van deze wereld zijn begonnen en dat wij ons in het „besluit van het samenstel van dingen” bevinden. En sedert Satan de Duivel en zijn demonen uit de hemel zijn geworpen, zijn beslist ook voor hen de „laatste dagen” aangebroken voordat zij vóór de duizendjarige regering van de Messías Jezus in de afgrond worden geworpen (Openb. 20:1-3, 7). Het is duidelijk dat de Eerste Wereldoorlog van 1914 en de Tweede Wereldoorlog van 1939 en de tientallen oorlogen die sinds 1945 op de gehele aarde zijn gestreden, een hedendaagse parallel vormen van de „oorlogen en berichten van oorlogen” (te zamen met hongersnoden, pestilentiën en aardbevingen) die volgens Jezus de jaren 29 tot en met 70 G.T. tot de „laatste dagen” zouden maken van het joodse samenstel van dingen waarvan Jeruzalem en zijn herbouwde tempel het middelpunt vormden.
12. Indien Jeruzalem in 70 G.T. niet in volledige mate onderging wat Jezus in Matthéüs 24:21, 22 had voorzegd, wat valt er dan te zeggen over datgene waarheen het wereldomvattende samenstel van dingen van thans zich spoedt?
12 Hoe afgrijselijk de benauwdheid die Jeruzalem in 70 G.T. trof ook was, toch was ze minder erg dan wat Jezus in zijn profetie van Matthéüs 24:21, 22 beschreef. Maar thans spoedt het tegenbeeldige Jeruzalem (de christenheid), ja, het gehele wereldrijk van valse religie, ja, het gehele wereldomvattende samenstel van dingen, zich naar de „grote verdrukking . . . [zoals] er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen”. Het is dan ook niet vreemd dat wij de vervulling waarnemen van de profetie die de apostel Paulus omstreeks 65 G.T. uitte en die wij in 2 Timótheüs 3:1 aantreffen: „Weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken.”
LAATSTE WERELDOMVATTENDE BEKENDMAKING!
13. Welk andere kenmerk van Jezus’ profetie zou, in overeenstemming met Openbaring 12:11, het „besluit van het samenstel van dingen” zo in het oog springend maken?
13 Zoals in Openbaring 12:11 staat opgetekend, hebben de christenen die door Satan de Duivel waren beschuldigd, hem na zijn val uit de hemel „overwonnen . . . wegens het woord van het getuigenis dat zij hebben gegeven”. De vervulling hiervan vormt nòg een kenmerk waaraan „het besluit van het samenstel van dingen” volgens Jezus herkend zou kunnen worden. Welk kenmerk? „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde [telos] komen” (Matth. 24:14). Dit gaat aan het einde van de „laatste dagen” vooraf.
14. Hoe heeft dit Koninkrijksgetuigenis de prediking gedurende de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen overtroffen?
14 Zulk een getuigenis, dat Jehovah’s Getuigen sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918 hebben gegeven, heeft het internationale getuigenis dat gedurende de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen van 29 tot en met 70 G.T. werd gegeven, in grote mate overtroffen. Destijds werd het getuigenis in Azië, Europa en Afrika gegeven. Thans wordt het niet alleen in die werelddelen gegeven, maar ook in Amerika, in Australië en op de eilanden van de Grote Oceaan, ja, op de gehele aardbol.
15. Wat zullen spotters, ten einde deze prestatie te bagatelliseren, misschien zeggen over de zendelingen die de christenheid gedurende de afgelopen eeuwen heeft uitgezonden?
15 Er zullen misschien mensen zijn die deze prestatie spottend zullen bagatelliseren en er de nadruk op zullen leggen dat de zendelingen van de christenheid in de afgelopen eeuwen al die plaatsen hebben bereikt voordat de christelijke getuigen van Jehovah zelfs maar op het toneel waren verschenen. Inderdaad! Maar het Koninkrijksgetuigenis dat Jehovah’s Getuigen sinds 1914 hebben gegeven, verschilt totaal van datgene wat de zendelingen van de christenheid zowel vóór als sinds 1914 hebben bekendgemaakt.
16, 17. (a) In welk opzicht verschilde het Koninkrijksgetuigenis dat sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 werd gegeven, van datgene wat de zendelingen van de christenheid hebben gepredikt? (b) Wat werd, als bewijs hiervan, in de uitgave van 1 juli 1920 van het tijdschrift de Watch Tower gezegd?
16 In welk opzicht is het ’verschillend’? Doordat het geen getuigenis is geweest betreffende het in Kolossenzen 1:13 genoemde koninkrijk, „het koninkrijk van de Zoon van [Gods] liefde”, waarin de 144.000 ’verzegelde’ geestelijke Israëlieten reeds zijn overgezet (Openb. 7:1-8). Wat Jehovah’s Getuigen sinds 1918 over de gehele wereld hebben gepredikt, is iets unieks, iets waardoor deze tijd wordt onderscheiden als de „laatste dagen” van het politieke, maatschappelijke, rechterlijke en gemilitariseerde samenstel van dingen. Het is een wereldomvattend getuigenis betreffende een koninklijke regering die thans in de hemelen is opgericht en de macht heeft ontvangen om de Duivel en zijn demonen uit de plaats te werpen waar haar troon is gevestigd (Openb. 12:5-9). Minder dan twee jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog publiceerde het tijdschrift The Watch Tower and Herald of Christ’s Presence (De Wachttoren en verkondiger van Christus’ tegenwoordigheid) in zijn uitgave van 1 juli 1920 het hoofdartikel getiteld „Evangelie van het Koninkrijk”. Nadat Matthéüs 24:14 was aangehaald, werd onder het onderkopje „Werk voor allen” gezegd:
17 „Het evangelie betekent goed nieuws. Het goede nieuws betreft hier het einde van de oude ordening van dingen en de oprichting van het koninkrijk van de Messías. Het betekent dat de donkere nacht van zonde en verdriet voorbijgaat. Het betekent dat Satans rijk valt en nooit meer zal opstaan.” — Bladzijden 199, 200.
18. (a) Waarna zal, volgens Jezus’ profetie, „het einde komen”? (b) Met welke vroegere dagen lopen onze „laatste dagen”, als een vervulling van Joël 2:28, 29, parallel?
18 Wanneer de prediking van dit goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk dat in 1914 in de hemelen is opgericht, is verricht in de mate dat God dit wil, „zal het einde [telos] komen” (Matth. 24:14). Deze laatste wereldomvattende Koninkrijksprediking wordt dus binnen de „laatste dagen” van dit samenstel van dingen verricht. Dit zijn derhalve de juiste dagen waarin de uiteindelijke vervulling van de profetie van Joël 2:28, 29 moet plaatsvinden, evenals er in de dagen van de apostel Petrus en zijn medeapostelen een eerste vervulling was van de profetie, zoals hijzelf met Pinksteren in het jaar 33 G.T. uitlegde. Onze „laatste dagen” vormen derhalve een hedendaagse parallel van hun „laatste dagen”.
19. Welke gebeurtenis gedurende de „laatste dagen” waarin de apostelen leefden, moet ook een hedendaagse parallel hebben, wil de vergelijking van periodes van „laatste dagen” in alle aspecten volledig zijn?
19 Is er in onze „laatste dagen”, om de parallel in alle aspecten volledig te maken, echter ook een uitstorting van de heilige geest van zalving op „alle soorten van vlees” geweest? (Hand. 2:16-19) Wij aarzelen niet te zeggen dat Joël 2:28, 29 sinds het wereldschokkende jaar 1914 een kenmerkende vervulling heeft gehad. Gedurende de Eerste Wereldoorlog waren de vijanden van het Messiaanse koninkrijk, vooral de geestelijken van de christenheid, erin geslaagd de Koninkrijksprediking door Jehovah’s gezalfde dienstknechten hetzij te laten verbieden of ernstig aan banden te leggen. Dit kwam overeen met de 51 dagen vanaf Jezus’ dood op 14 Nisan tot de ochtend van Pinksteren op 6 Sivan 33 G.T. Op de vijftigste dag vanaf Jezus’ opstanding ontvingen de weinige discipelen die hij had en die in Jeruzalem vergaderd waren, kracht van omhoog toen de geest van zalving op hen neerdaalde en zij Jezus’ openbare getuigen werden.
20. Wat gebeurde er nadat functionarissen van het Wachttorengenootschap in 1919 uit gevangenschap waren bevrijd, hetgeen overeenkomt met wat in Openbaring 11:7-13 werd uiteengezet?
20 Nadat functionarissen van het Wachttorengenootschap en hun medegevangenen in maart van het naoorlogse jaar 1919 uit de federale strafgevangenis in Atlanta, Georgia (VS) waren ontslagen, werd heilige geest op machtige wijze werkzaam ten aanzien van het overblijfsel van Jehovah’s opgedragen, gedoopte dienstknechten op aarde. Onder de aandrijvende kracht van deze geest legden zij zich toe op het werk dat in Matthéüs 24:14 voor hen stond uiteengezet, namelijk dat zij tot aan het „einde” ermee bezig zouden blijven het laatste getuigenis over Gods opgerichte koninkrijk te geven. Dit komt overeen met wat zinnebeeldig in Openbaring 11:7-13 staat vermeld.
21. (a) Wat gebeurde er op Pinksteren van het jaar 33 G.T. met duizenden joden die voor het feest in Jeruzalem bijeen waren? (b) Door welke opmerkelijke bijzonderheid werden algemene congressen in overeenstemming hiermee sinds 1919 gekenmerkt?
21 Destijds in 33 G.T. werden ongeveer drieduizend joden die voor het pinksterfeest waren bijeengekomen, in Jeruzalem gedoopt „in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest”, met de verzekering dat zij de gave van de heilige geest zouden ontvangen. Later steeg het aantal van degenen die de heilige geest van zalving ontvingen, tot ongeveer vijfduizend (Hand. 2:37-41; 4:4; Matth. 28:19, 20). In onze hedendaagse „laatste dagen”, en nog geen half jaar nadat leden van de staf van het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap uit de gevangenis in Atlanta, Georgia (VS) waren ontslagen, werd er van 1-8 september 1919 een algemeen congres gehouden in Cedar Point, Ohio (VS). Op dit congres werden meer dan tweehonderd personen in het Eriemeer gedoopt met de hoop in het geestelijke lichaam van Christus gedoopt te zijn. Op het tweede congres in Cedar Point, dat drie jaar later werd gehouden, werden 361 personen als toekomstige leden van Christus’ geestelijke lichaam, die de hemelse hoop bezitten, gedoopt. Op het congres dat in 1924 in Columbus, Ohio (VS) werd gehouden, werden 485 personen gedoopt.
22. Hoe werd Joël 2:28, 29 op het congres dat in 1925 in Indianapolis werd gehouden, toegepast, en waaruit blijkt dat God zich in verband met die profetie nauwkeurig aan de tijd houdt en een onfeilbare Profeet is?
22 In het jaar 1925 werden er op het congres in Indianapolis, Indiana (VS) niet alleen velen gedoopt, maar werd er ook een zeer belangrijke lezing gehouden. Deze was getiteld „De heilige geest uitgestort” en behandelde een hedendaagse toepassing van Joël 2:28, 29. Duizenden meer dan ooit tevoren namen tijdens de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren deel aan het brood en de wijn (de bladzijden 339-344 van Watch Tower, 15 november 1925). Gedurende deze „laatste dagen” sinds het door oorlog verscheurde jaar 1914 is heilige geest derhalve op een speciaal gekenmerkte wijze uitgestort als bewijs dat Jehovah alles precies op de daarvoor bestemde tijd doet en een onfeilbare Profeet is. Deze „laatste dagen” zullen binnenkort, in de grootste „verdrukking” die de aarde ooit heeft meegemaakt, hun „einde” (telos) vinden.
23. Welke regering zal er na de voorgaande dingen komen, met welke voordelen voor de overlevenden van de „verdrukking” en voor alle losgekochte doden?
23 Wat zal er ten slotte na dit alles komen? Openbaring 19:11 tot en met 20:6 antwoordt: Jehovah Gods duizendjarige Messiaanse koninkrijk zal komen en hierdoor zal „op aarde vrede onder mensen van goede wil” worden ingeluid. De eersten die zich in deze vrede zullen verheugen, zijn de aardse overlevenden van „de grote verdrukking”, namelijk een overblijfsel van degenen op wie de heilige geest gedurende de „laatste dagen” werd uitgestort, plus de „grote schare” van hun met schapen te vergelijken metgezellen, die tot het „einde” (telos) aan hun zijde zijn gebleven (Luk. 2:14; Matth. 24:21; Openb. 7:9, 14, 15). Te bestemder tijd, als die duizend jaar zich op grootse wijze naar hun succesvolle einde voortspoeden, zal dan de opstanding komen van alle menselijke doden die de stem zullen horen van het Lam Gods, de Messiaanse Koning Jezus, die zijn volmaakte menselijke leven als een losprijs voor hen allen heeft gegeven. — Openb. 20:11–21:4; Joh. 5:28, 29.
[Inzet op blz. 26]
Hoe erg Jeruzalems vernietiging in 70 G.T. ook was, ze was niet de grootste „verdrukking” in de geschiedenis. — Matth. 24:21
[Kader op blz. 29]
De Koninkrijksprediking van Jehovah’s Getuigen sinds 1914 verschilt in grote mate van die van de zendelingen van de christenheid, want:
Ze geschiedt binnen de „laatste dagen” van dit corrupte samenstel van dingen
Ze wijst erop dat Gods koninkrijk in 1914 een realiteit werd
Ze wordt sinds 1919 gekenmerkt door een opmerkelijke uitstorting van Gods geest, waardoor Joël 2:28, 29 volledig wordt vervuld
Ze bereikt haar hoogtepunt in het „einde”, telos, van de „laatste dagen”, in de grootste verdrukking die de aarde ooit heeft meegemaakt
Ze biedt de grootse hoop dat het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” de „verdrukking” zullen overleven en het domein van het duizendjarige koninkrijk van de Messías zullen binnengaan
Ze wijst op de naderende vervulling van Gods belofte dat de menselijke doden op een paradijsaarde zullen opstaan